Language of document : ECLI:EU:C:2022:483

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

16 juni 2022 (*)

„Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Optische diskdrives – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld – Eén enkele voortdurende inbreuk – Begrip – Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops”

In zaak C‑699/19 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 20 september 2019,

Quanta Storage Inc., gevestigd te Taoyuan City (Taiwan), vertegenwoordigd door O. Geiss, Rechtsanwalt, B. Hartnett, avocat, T. Siakka, solicitor, en W. Sparks, advocaat,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Berghe, M. Farley, F. van Schaik en C. Zois als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe (rapporteur), president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, S. Rodin en N. Piçarra, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 juni 2021,

het navolgende

Arrest

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Quanta Storage Inc. (hierna: „rekwirante”) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2019, Quanta Storage/Commissie (T‑772/15, EU:T:2019:519; hierna: „bestreden arrest”), waarbij haar beroep is verworpen dat strekte tot, primair, gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2015) 7135 final van de Commissie van 21 oktober 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39639 – Optische diskdrives) (hierna: „litigieus besluit”), voor zover dat besluit haar betreft, en, subsidiair, verlaging van het bedrag van de haar opgelegde geldboete.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 23, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 en 102 VWEU] (PB 2003, L 1, blz. 1) luidt:

„2.      De [Europese] Commissie kan bij beschikking geldboetes opleggen aan ondernemingen en ondernemersverenigingen wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a)      inbreuk maken op artikel [101 of 102 VWEU]; of

b)      in strijd handelen met een beschikking waarbij uit hoofde van artikel 8 voorlopige maatregelen gelast worden; of

c)      een toezegging waaraan overeenkomstig artikel 9 bij beschikking een verbindend karakter is verleend, niet nakomen.

[...]

Wanneer de inbreuk van een vereniging betrekking heeft op de activiteiten van haar leden is de geldboete niet groter dan 10 % van de som van de totale omzet van elk lid dat actief is op de markt die door de inbreuk van de vereniging geraakt wordt.

3.      Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wordt zowel met de ernst, als met de duur van de inbreuk rekening gehouden.”

3        In artikel 27, leden 1 en 2, van deze verordening is het volgende bepaald:

„1.      Alvorens een beschikking op grond van de artikelen 7, 8, 23 of artikel 24, lid 2, te geven, stelt de Commissie ondernemingen en ondernemersverenigingen die het voorwerp van haar procedure uitmaken in de gelegenheid hun standpunt ten aanzien van de door haar in aanmerking genomen bezwaren kenbaar te maken. De Commissie doet haar beschikkingen slechts steunen op de punten van bezwaar waarover de partijen opmerkingen hebben kunnen maken. De klagers worden nauw bij de procedure betrokken.

2.      Het recht van verdediging van de partijen wordt in de loop van de procedure ten volle geëerbiedigd. De partijen hebben het recht tot inzage van het dossier van de Commissie, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid prijs worden gegeven. Het recht tot inzage van het dossier geldt niet voor vertrouwelijke inlichtingen en interne documenten van de Commissie of de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Met name geldt het recht tot inzage niet voor de briefwisseling tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten of tussen die autoriteiten, waaronder documenten opgesteld uit hoofde van de artikelen 11 en 14. Niets in dit lid belet de Commissie om voor het bewijs van een inbreuk noodzakelijke inlichtingen bekend te maken of te gebruiken.”

4        Artikel 31 van dezelfde verordening luidt als volgt:

„Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of een dwangsom wordt vastgesteld. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.”

5        Wat de berekening van de geldboeten betreft, staat in de punten 6 en 13 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2), het volgende:

„6.      De combinatie van de waarde van de verkopen in verband met de inbreuk en de duur van de inbreuk wordt [...] als een geschikte maatstaf beschouwd waarin zowel de economische impact van de inbreuk tot uiting komt als het relatieve gewicht van elke onderneming die aan de inbreuk heeft deelgenomen. De verwijzing naar deze factoren geeft een goede indicatie van de orde van grootte van de boete maar moet niet als basis voor een automatische, rekenkundige berekeningsmethode worden beschouwd.

[...]

13.      Om het basisbedrag van de op te leggen boete vast te stellen zal de Commissie uitgaan van de waarde van de op de desbetreffende geografische markt in de [Europese Economische Ruimte (EER)] verkochte goederen of diensten van de onderneming die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk. [...]”

 Voorgeschiedenis van het geding en litigieus besluit

6        De voorgeschiedenis van het geding is opgenomen in de punten 1 tot en met 32 van het bestreden arrest en kan ten behoeve van de onderhavige zaak als volgt worden samengevat.

7        Quanta Storage is een speler in de sector van apparaten voor de opslag van IT‑gegevens en houdt zich bezig met onderzoek en ontwikkeling, ontwerp, vervaardiging en levering van optische diskdrives (hierna: „odd’s”). Zij is in februari 1999 opgericht en vormt een vennootschap waarvan de aandelen zijn genoteerd aan de beurs van Taipei te Taiwan (Republiek China).

8        De betrokken inbreuk heeft betrekking op odd’s die met name in door Dell en Hewlett Packard (hierna: „HP”) vervaardigde personal computers (desktops en laptops) worden gebruikt.

9        Op de wereldwijde markt voor personal computers zijn Dell en HP de twee belangrijkste fabrikanten van originele producten. Deze twee ondernemingen gebruiken klassieke aanbestedingsprocedures die op wereldschaal worden gevoerd en onder meer driemaandelijkse onderhandelingen met een klein aantal voorgeselecteerde odd-leveranciers omvatten over een wereldwijd geldende prijs en totale aankoopvolumes.

10      De aanbestedingsprocedures omvatten prijsaanvragen, prijsaanvragen langs elektronische weg, online-onderhandelingen, elektronische veilingen en bilaterale onderhandelingen (offline). Na afloop van een aanbesteding kennen de afnemers volumes aan de deelnemende odd-leveranciers toe volgens de door hen aangeboden prijs.

11      Op 14 januari 2009 heeft de Commissie een verzoek om immuniteit op basis van haar mededeling betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2006, C 298, blz. 17) van Philips NV (hierna: „Philips”) ontvangen. Dit verzoek is op 29 januari en 2 maart 2009 in die zin aangevuld dat het, naast deze vennootschap, ook Lite-On IT Corporation en hun gemeenschappelijke onderneming Philips & Lite-On Digital Solutions Corporation (hierna: „PLDS”) zou dekken.

12      Op 30 juni 2009 heeft de Commissie aan Koninklijke Philips, Lite-On IT en PLDS voorwaardelijke immuniteit verleend.

13      Op 18 juli 2012 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar gezonden aan dertien odd-leveranciers, waaronder rekwirante (hierna: „mededeling van punten van bezwaar”), waarin zij heeft aangegeven dat deze leveranciers inbreuk hadden gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3; hierna: „EER-Overeenkomst”) door deel te nemen aan een mededingingsregeling inzake odd’s van 5 februari 2004 tot en met 29 juni 2009, bestaande in de onderlinge afstemming van hun gedrag met betrekking tot de aanbestedingen die door twee computerfabrikanten, Dell en HP, waren georganiseerd.

14      Op 26 oktober 2012 heeft rekwirante haar schriftelijke opmerkingen in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar ingediend. Op 29 en 30 november 2012 is een hoorzitting gehouden, waaraan alle adressaten van de mededeling van punten van bezwaar hebben deelgenomen.

15      Op 21 oktober 2015 heeft de Commissie het litigieuze besluit vastgesteld.

16      De Commissie heeft daarin vastgesteld dat de deelnemers aan de mededingingsregeling hun concurrentiegedrag vanaf minstens 23 juni 2004 tot 25 november 2008 onderling hadden afgestemd. Zij heeft verduidelijkt dat deze onderlinge afstemming via een netwerk van parallelle bilaterale contacten had plaatsgevonden. Volgens haar trachtten de deelnemers aan de mededingingsregeling hun volumes op de markt aan te passen en te bereiken dat de prijzen op een hoger niveau bleven dan dat waarop zij zich zonder deze bilaterale contacten zouden hebben bevonden.

17      De Commissie heeft in het litigieuze besluit verduidelijkt dat de onderlinge afstemming tussen de karteldeelnemers betrekking had op de cliëntrekeningen van Dell en HP. Volgens de Commissie pasten Dell en HP, naast bilaterale onderhandelingen met hun odd-leveranciers, gestandaardiseerde aanbestedingsprocedures toe die minstens één keer per kwartaal plaatsvonden. Zij heeft erop gewezen dat de kartelleden hun netwerk van bilaterale contacten gebruikten om deze aanbestedingsprocedures te manipuleren, waardoor zij de pogingen van hun klanten om tot prijsconcurrentie aan te zetten dwarsboomden.

18      Volgens de Commissie konden de kartelleden door geregelde informatie-uitwisselingen, onder meer nog voordat zij aan de aanbestedingsprocedure deelnamen, zeer duidelijk achterhalen wat de intenties van hun concurrenten waren en dus hun concurrentiestrategie voorzien.

19      De Commissie heeft daaraan toegevoegd dat de kartelleden met geregelde tussenpozen prijsinformatie betreffende specifieke cliëntrekeningen uitwisselden alsook informatie die geen verband met de prijzen hield, zoals de productie op dat moment, de leveringscapaciteit, de stand van de voorraden of het moment waarop nieuwe producten of verbeteringen werden geïntroduceerd. Zij heeft erop gewezen dat de odd-leveranciers tevens de eindresultaten van de afgeronde aanbestedingsprocedures bewaakten, dat wil zeggen welke rangschikking en prijs en welk volume waren verkregen.

20      De Commissie heeft ook uiteengezet dat de odd-leveranciers, die goed wisten dat zij hun contacten geheim moesten houden voor hun klanten, middelen gebruikten om met elkaar contact op te nemen die afdoende werden geacht om het gewenste resultaat te bereiken. Zij heeft verduidelijkt dat er in 2003 overigens een poging was geweest om een vergadering te beleggen om geregelde multilaterale contacten tussen deze leveranciers te organiseren, maar dat die was mislukt nadat een klant daarvan op de hoogte was geraakt. Volgens de Commissie zijn er in plaats daarvan bilaterale contacten geweest, hoofdzakelijk in de vorm van telefoongesprekken en soms ook per e‑mail, mede via privé-e‑mailadressen en instant messaging, of via bijeenkomsten, hoofdzakelijk op het niveau van de beheerders van wereldwijde accounts.

21      De Commissie heeft vastgesteld dat de deelnemers aan de mededingingsregeling geregeld contact met elkaar opnamen en dat de contacten, hoofdzakelijk via de telefoon, frequenter werden toen aanbestedingsprocedures werden gevoerd. Dan vonden meerdere gesprekken per dag plaats tussen telkens twee karteldeelnemers. Zij heeft gepreciseerd dat de contacten tussen sommige paren van karteldeelnemers over het algemeen duidelijk vaker plaatsvonden dan bij sommige andere paren.

22      Voor de berekening van het bedrag van de aan rekwirante opgelegde geldboete heeft de Commissie zich gebaseerd op de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd.

23      Om te beginnen heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld dat het ten behoeve van de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete passend was, gelet op de aanzienlijke verschillen met betrekking tot de duur van de deelname van de odd-leveranciers aan de mededingingsregeling en teneinde de werkelijke impact daarvan tot uiting te laten komen, om gebruik te maken van een jaargemiddelde, berekend op basis van de reële waarde van de verkopen die de betrokken ondernemingen hadden gerealiseerd in de volledige kalendermaanden waarin zij ieder aan de inbreuk hadden deelgenomen.

24      De Commissie heeft toegelicht dat de waarde van de verkopen was berekend op basis van de voor personal computers bestemde odd-verkopen die waren gefactureerd aan entiteiten van HP en Dell die zich in de EER bevonden.

25      De Commissie heeft verduidelijkt dat de ten aanzien van rekwirante in aanmerking genomen jaarlijkse verkopen ook de verkopen van voor laptops en desktops van HP en Dell bestemde odd’s aan Sony Optiarc Inc. omvatten.

26      Bovendien was de Commissie van oordeel dat de relevante waarde van de verkopen afzonderlijk voor Dell en HP moest worden berekend en dat twee vermenigvuldigingscoëfficiënten moesten worden toegepast, omdat het mededingingsverstorende gedrag ten aanzien van HP veel later was aangevangen en er zo rekening kon worden gehouden met de wijze waarop de mededingingsregeling zich had ontwikkeld.

27      Vervolgens heeft de Commissie beslist dat het percentage voor de ernst in dit geval voor alle adressaten van het litigieuze besluit op 16 % moest worden vastgesteld, aangezien prijsafspraken naar hun aard tot de ernstigste inbreuken op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst behoorden en de mededingingsregeling zich op zijn minst tot de gehele EER uitstrekte.

28      Tot slot heeft de Commissie uiteengezet dat zij, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, had beslist om een aanvullend bedrag van 16 % als afschrikking toe te voegen.

29      Het dispositief van het litigieuze besluit luidt, voor zover het rekwirante betreft, als volgt:

„Artikel 1

Onderstaande ondernemingen hebben inbreuk gepleegd op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst door, gedurende de aangegeven perioden, deel te nemen aan één enkele, voortdurende inbreuk die uit meerdere afzonderlijke inbreuken bestond in de sector van de optische diskdrives in de gehele EER, in de vorm van prijsafspraken:

[...]

h)      [rekwirante] van 14 februari 2008 tot 28 oktober 2008, voor haar onderlinge afstemming ten aanzien van Dell en HP.

Artikel 2

Voor de in artikel 1 bedoelde inbreuk worden de volgende geldboeten opgelegd:

[...]

h)      [rekwirante]: 7 146 000 EUR”.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

30      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 december 2015, heeft rekwirante een beroep ingesteld dat primair strekte tot nietigverklaring van het litigieuze besluit voor zover dit haar betrof en subsidiair tot verlaging van de haar opgelegde geldboete.

31      Ter ondersteuning van haar beroep voerde rekwirante vijf middelen aan. Het eerste middel betrof schending van de rechten van de verdediging en het recht op behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de motiveringsplicht; het tweede kennelijke schending van het recht en niet-nakoming van de motiveringsplicht omdat het dispositief van het litigieuze besluit en de redenering van de Commissie van elkaar afwijken op het punt van de duur van de inbreuk betreffende HP; het derde gebrek aan bewijs en een ontoereikende motivering wat betreft rekwirantes deelname aan één enkele en voortdurende inbreuk; het vierde onbevoegdheid van de Commissie om artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst toe te passen en het vijfde schending van het recht en de feiten bij de berekening van het bedrag van de geldboete en niet-nakoming van de motiveringsplicht.

32      Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht deze middelen afgewezen en het beroep dus in zijn geheel verworpen.

 Conclusies van partijen

33      Met haar hogere voorziening verzoekt rekwirante het Hof:

–        het bestreden arrest te vernietigen;

–        het litigieuze besluit nietig te verklaren voor zover dit op haar betrekking heeft;

–        subsidiair, de haar opgelegde geldboete te verlagen;

–        subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en

–        de Commissie te verwijzen in alle kosten.

34      De Commissie verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen en

–        rekwirante te verwijzen in alle kosten van de onderhavige procedure,

 Hogere voorziening

35      Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vijf middelen aan, die in essentie betrekking hebben op de beoordeling door het Gerecht van, ten eerste, de vaststelling van de Commissie dat de haar door de Commissie verweten enkele en voortdurende inbreuk uit meerdere afzonderlijke inbreuken bestond, ten tweede, bepaalde bewijzen die onjuist zouden zijn opgevat, ten derde, de duur van haar deelname aan deze enkele voortdurende inbreuk, ten vierde, de gestelde wetenschap van die inbreuk en, ten vijfde, het bedrag van de haar opgelegde geldboete.

 Eerste middel

 Argumenten van partijen

36      Met haar eerste middel verwijt rekwirante het Gerecht in de punten 58 tot en met 72 van het bestreden arrest geen toepassing te hebben gegeven aan het relevante juridische criterium en bewijselementen onjuist te hebben opgevat toen het Gerecht haar middel tot nietigverklaring afwees dat gebaseerd was op schending van haar rechten van verdediging die de Commissie niet in acht zou hebben genomen door in het litigieuze besluit naast één enkele voortdurende inbreuk ook meerdere afzonderlijke inbreuken vast te stellen die zij in de mededeling van punten van bezwaar niet als zodanig had gekwalificeerd.

37      Rekwirante herinnert aan het fundamentele karakter van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging dat geldt in elke procedure waarin sancties, met name geldboeten of dwangsommen, kunnen worden opgelegd. Op het gebied van de mededinging vereist dit beginsel met name dat de mededeling van punten van bezwaar die de Commissie richt aan een onderneming waaraan zij een sanctie wil opleggen, een aantal wezenlijke elementen bevat, zoals de verweten feiten, de juridische kwalificatie daarvan en het bewijsmateriaal waarop de Commissie zich baseert, zodat deze onderneming haar argumenten in het kader van de tegen haar ingeleide administratieve procedure naar behoren kan aanvoeren.

38      De door het Gerecht in de punten 62 en 63 van het bestreden arrest aangehaalde rechtspraak is echter onverenigbaar met artikel 6 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en tevens met artikel 41, leden 1 en 2, en artikel 48, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Aldus heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de rechten van verdediging van rekwirante waren geëerbiedigd, terwijl de Commissie elementen die zij in het dispositief van het litigieuze besluit als afzonderlijke inbreuken had gekwalificeerd, in de mededeling van punten van bezwaar niet als zodanig heeft gekwalificeerd. De verschillende combinaties van mededingingsverstorende contacten die in deze mededeling van punten van bezwaar worden aangevoerd, hadden immers tot een groot aantal inbreuken kunnen leiden.

39      Dit was ook het geval, zelfs al had de Commissie het litigieuze besluit op slechts vijf contacten gebaseerd. Wat bijvoorbeeld contact nr. 5 betreft, stelt rekwirante dat dit op zich geen schending van artikel 101 VWEU kan opleveren. In samenhang met andere contacten kan het daarentegen als zodanig worden gekwalificeerd. Hetzelfde geldt voor alle combinaties van mededingingsverstorende contacten die dit contact omvatten.

40      Hoewel in de mededeling van punten van bezwaar de feiten en het bewijsmateriaal zijn uiteengezet, is dat dus niet gebeurd met de kwalificatie van deze bewijzen. Het ontbreken van een dergelijke kwalificatie in de mededeling van punten van bezwaar heeft geleid tot een schending van rekwirantes rechten van verdediging, hetgeen het Gerecht niet heeft erkend.

41      Het Gerecht heeft ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn toetsing te beperken tot de in het litigieuze besluit vermelde contacten. Volgens rekwirante zou het, zelfs indien in de mededeling van punten van bezwaar was vermeld dat elke combinatie van contacten een inbreuk vormde, voor haar onmogelijk zijn geweest om op elk van deze combinaties in te gaan zonder de precieze kwalificatie van de Commissie te kennen. Bovendien heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat in de mededeling van punten van bezwaar aan rekwirante duidelijk werd gemaakt dat de Commissie elke combinatie van bilaterale contacten als afzonderlijke inbreuken had beschouwd.

42      Met betrekking tot de onjuiste opvatting van de feiten zet rekwirante uiteen dat het Gerecht heeft geoordeeld dat in de punten 301, 308, 353 en 354 van de mededeling van punten van bezwaar werd verwezen naar een kluwen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, en dat rekwirante dus op de hoogte was gesteld van het voornemen van de Commissie om afzonderlijke inbreuken vast te stellen. Het Gerecht heeft echter geen rekening gehouden met de eerste zin van overweging 353 van de mededeling van punten van bezwaar, waarin duidelijk wordt gepreciseerd dat er volgens de Commissie slechts sprake was van één enkele voortdurende inbreuk.

43      De Commissie is om te beginnen van mening dat dit middel niet ter zake dienend is. Zij benadrukt dat het Gerecht haar vaststelling dat rekwirante tussen 14 februari 2008 en 28 oktober 2008 aan één enkele voortdurende inbreuk had deelgenomen, heeft bevestigd. Rekwirantes argumenten betreffende de incidentele vaststelling van de Commissie dat deze enkele voortdurende inbreuk uit meerdere afzonderlijke inbreuken bestaat, zijn derhalve niet ter zake dienend, aangezien zij niet van betekenis kunnen zijn voor het dictum van het bestreden arrest.

44      In ieder geval betoogt de Commissie dat deze argumenten ongegrond zijn.

45      Ten eerste verdraait rekwirante het bestreden arrest door te stellen dat het Gerecht daarin heeft geoordeeld dat uit de rechtspraak volgt dat de procedurele rechten van een partij niet van toepassing zijn wanneer deze partij opmerkingen heeft gemaakt over hetgeen haar is voorgelegd. Het Gerecht heeft integendeel de toepasselijke beginselen inzake het recht om te worden gehoord in de punten 60 tot en met 63 van dat arrest correct samengevat.

46      Ten tweede moet rekwirantes argument over een kennelijke onjuiste opvatting van de mededeling van punten van bezwaar in punt 65 van het bestreden arrest worden afgewezen. Zij is tijdens de administratieve procedure immers wel degelijk gehoord over de stelling dat haar gedrag niet alleen één enkele voortdurende inbreuk vormde, maar ook een reeks afzonderlijke inbreuken. Om te beginnen heeft het Gerecht in de punten 66 en 67 van dat arrest terecht geoordeeld dat mededingingsverstorende contacten tegelijkertijd afzonderlijke inbreuken kunnen vormen en samen als één enkele voortdurende inbreuk kunnen worden aangemerkt. Deze vaststelling is in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof. Voorts werd in de mededeling van punten van bezwaar, anders dan rekwirante stelt, in meerdere gevallen wel degelijk melding gemaakt van een kluwen inbreuken.

47      Ten derde heeft het Gerecht, anders dan rekwirante aanvoert, in de punten 68 tot en met 70 van het bestreden arrest geantwoord op haar argument dat de verschillende combinaties van de in de mededeling van punten van bezwaar gestelde contacten tot een groot aantal mogelijke inbreuken hebben geleid. Het heeft vastgesteld dat rekwirante slechts bij een beperkt aantal contacten betrokken was. Deze feitelijke vaststelling kan niet worden betwist in het stadium van de hogere voorziening. Eveneens heeft het Gerecht vastgesteld dat rekwirante zich hoe dan ook kon verdedigen met betrekking tot alle gestelde bilaterale contacten en dat zij van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, zodat zij niet kan stellen dat haar rechten van verdediging zijn geschonden.

48      Ten vierde verdraait rekwirante het litigieuze besluit door te beweren dat de mededingingsbeperkende aard van contact nr. 5 enkel afhankelijk was van contact nr. 1. Afgezien van het feit dat deze uitlegging voorbijgaat aan de inhoud van de overwegingen 257 tot en met 259 van dit besluit, heeft het Gerecht in de punten 68 tot en met 70 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat rekwirante de mogelijkheid had gehad om de mededingingsbeperkende aard van zowel contact nr. 1 als contact nr. 5 te betwisten.

49      Ten vijfde geeft rekwirante een onjuiste lezing van de punten 70 en 71 van het bestreden arrest. Het Gerecht heeft daarin niet vastgesteld dat de rechten van de verdediging uitsluitend gelden wanneer een onderneming een beperkt aantal bilaterale contacten is aangegaan. Het heeft in punt 71 van dat arrest louter ten overvloede opgemerkt dat de Commissie niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het eventueel grote aantal bilaterale contacten dat rekwirante zou hebben onderhouden.

 Beoordeling door het Hof

50      Met haar eerste middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het in de punten 58 tot en met 72 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en het bewijsmateriaal onjuist heeft opgevat met zijn oordeel dat de Commissie haar rechten van verdediging niet had geschonden door in het litigieuze besluit naast één enkele voortdurende inbreuk ook meerdere afzonderlijke inbreuken vast te stellen die zij niet als zodanig had gekwalificeerd in de mededeling van punten van bezwaar

51      Dienaangaande zij opgemerkt dat de Commissie in artikel 1, onder h), van het litigieuze besluit in essentie heeft vastgesteld dat er sprake was van enerzijds één enkele voortdurende inbreuk en anderzijds „meerdere afzonderlijke inbreuken” die deze inbreuk vormden.

52      In deze context moet er tevens op worden gewezen dat met het eerste middel uitsluitend wordt opgekomen tegen de door het Gerecht gegeven beoordeling van deze tweede vaststelling dat er sprake was van meerdere afzonderlijke inbreuken. Dit middel heeft daarentegen geen betrekking op zijn beoordeling van de in die bepaling vervatte vaststelling dat rekwirante heeft deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk.

53      Hieruit volgt dat dit middel, anders dan de Commissie beweert, niet zonder meer als niet ter zake dienend kan worden afgewezen, aangezien de Commissie in het onderhavige geval het litigieuze besluit heeft gebaseerd op twee afzonderlijke vaststellingen van een inbreuk.

54      Met het oog op het onderzoek van het onderhavige middel moet vooraf in herinnering worden gebracht dat uit vaste rechtspraak volgt dat schending van artikel 101, lid 1, VWEU niet alleen kan voortvloeien uit een opzichzelfstaande handeling, maar eveneens uit een reeks handelingen of een voortdurende gedraging, ook al zouden een of meer onderdelen van deze reeks handelingen of van deze voortdurende gedraging ook op zich, afzonderlijk, schending van deze bepaling kunnen opleveren. Wanneer de verschillende gedragingen wegens hun identieke doel de mededinging binnen de interne markt te verstoren, deel uitmaken van een „totaalplan”, mag de Commissie bijgevolg de aansprakelijkheid voor die gedragingen toerekenen naargelang van de deelname aan de betrokken inbreuk in haar geheel (zie in die zin arrest van 6 december 2012, Commissie/Verhuizingen Coppens, C‑441/11 P, EU:C:2012:778, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

55      Een onderneming die aan een dergelijke enkele voortdurende inbreuk heeft deelgenomen door middel van voor haar kenmerkende gedragingen die een „overeenkomst” of „onderling afgestemde feitelijke gedraging” met een mededingingsbeperkend doel in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU vormden en die een bijdrage aan de verwezenlijking van de inbreuk in haar geheel beoogden te leveren, kan aldus voor de gehele duur van haar deelneming aan die inbreuk eveneens aansprakelijk zijn voor de gedragingen van andere ondernemingen in het kader van deze inbreuk (zie in die zin arrest van 6 december 2012, Commissie/Verhuizingen Coppens, C‑441/11 P, EU:C:2012:778, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      Zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is voor de deelname van een onderneming aan één enkele voortdurende inbreuk niet vereist dat zij rechtstreeks heeft deelgenomen aan alle mededingingsverstorende gedragingen waaruit die inbreuk bestaat (zie in die zin arrest van 22 oktober 2020, Silver Plastics en Johannes Reifenhäuser/Commissie, C‑702/19 P, EU:C:2020:857, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      Tegen de achtergrond van deze gegevens moet het eerste middel worden onderzocht.

58      Rekwirante verwijt het Gerecht dat het in de punten 58 tot en met 72 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de afwijzing van haar argument dat de Commissie haar rechten van verdediging heeft geschonden door haar voor het eerst in het litigieuze besluit te verwijten dat zij, naast haar deelname aan één enkele voortdurende inbreuk, had deelgenomen aan meerdere afzonderlijke inbreuken die deze enkele voortdurende inbreuk vormden.

59      In herinnering dient te worden gebracht dat het begrip „enkele voortdurende inbreuk” een geheel van gedragingen veronderstelt die elk op zich ook schending van artikel 101, lid 1, VWEU kunnen opleveren. Hoewel een geheel van gedragingen onder de in de punten 54 en 55 van dit arrest genoemde voorwaarden als één enkele voortdurende inbreuk kan worden gekwalificeerd, kan daaruit niet worden afgeleid dat elk van deze gedragingen op zich en stuk voor stuk noodzakelijkerwijs moet worden aangemerkt als afzonderlijke inbreuk op deze bepaling. Daartoe moet de Commissie die gedragingen immers nog steeds allemaal als zodanig vaststellen en kwalificeren en vervolgens het bewijs leveren dat de betreffende onderneming waaraan die gedragingen worden toegerekend, hierbij betrokken was.

60      In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat een opsplitsing van een besluit van de Commissie waarbij een globale mededingingsregeling wordt aangemerkt als één enkele voortdurende inbreuk slechts mogelijk is indien die onderneming tijdens de administratieve procedure in staat werd gesteld te begrijpen dat haar tevens elk van de gedragingen waaruit die inbreuk bestond, ten laste werd gelegd, en dus dienaangaande verweer te voeren, én indien dat besluit op dit punt voldoende duidelijk is (zie naar analogie arrest van 6 december 2012, Commissie/Verhuizingen Coppens, C‑441/11 P, EU:C:2012:778, punt 46).

61      Volgens vaste rechtspraak is de eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke procedure die tot de oplegging van sancties, met name geldboeten of dwangsommen, kan leiden, een grondbeginsel van het Unierecht, dat de Commissie volledig in acht moet nemen (zie in die zin arrest van 5 maart 2015, Commissie e.a./Versalis e.a., C‑93/13 P en C‑123/13 P, EU:C:2015:150, punt 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

62      In dit verband bepaalt verordening nr. 1/2003, zoals het Gerecht in punt 60 van het bestreden arrest terecht in herinnering heeft gebracht, dat aan partijen een mededeling van punten van bezwaar wordt toegezonden die duidelijk de belangrijkste feiten moet vermelden waarop de Commissie zich in dat stadium van de procedure baseert. Een dergelijke mededeling van punten van bezwaar vormt de procedurele waarborg voor de toepassing van het grondbeginsel van Unierecht dat de rechten van de verdediging in elke procedure die tot een sanctie kan leiden, moeten worden geëerbiedigd. Dit beginsel verlangt in het bijzonder dat de mededeling van punten van bezwaar die de Commissie richt aan een onderneming waaraan zij wegens schending van de mededingingsregels een sanctie wil opleggen, de voornaamste tegen deze onderneming in aanmerking genomen elementen bevat, zoals de verweten feiten, de kwalificatie daarvan en de bewijsmiddelen waarop de Commissie zich baseert, zodat deze onderneming in de gelegenheid is om op zinvolle wijze haar argumenten aan te voeren in het kader van de tegen haar ingeleide administratieve procedure (zie in die zin arrest van 3 september 2009, Papierfabrik August Koehler e.a./Commissie, C‑322/07 P, C‑327/07 P en C‑338/07 P, EU:C:2009:500, punten 35 en 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

63      Het is juist dat het de Commissie vrijstaat, zoals de advocaat-generaal in punt 88 van zijn conclusie in herinnering heeft gebracht, om – rekening houdend met de gegevens die tijdens de administratieve procedure aan het licht zijn gekomen – in haar definitieve besluit een juridische kwalificatie te geven van de door haar in de mededeling van punten van bezwaar voorlopig vastgestelde feiten, hetzij om ongegrond gebleken punten van bezwaar te laten vallen, hetzij om haar argumentatie ter onderbouwing van de door haar in aanmerking genomen punten van bezwaar zowel feitelijk als rechtens aan te passen en aan te vullen (zie in die zin arrest van 5 december 2013, SNIA/Commissie, C‑448/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:801, punten 42‑44). Dit impliceert evenwel dat de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar alle juridische kwalificaties moet vermelden van de feiten die zij in haar definitieve besluit in aanmerking wenst te nemen.

64      Hieruit volgt dat de rechten van verdediging van de betrokken onderneming slechts worden geschonden door een gebrek aan overeenstemming tussen de mededeling van punten van bezwaar en het definitieve besluit indien een in het definitieve besluit in aanmerking genomen bezwaar niet is weergegeven in de mededeling van punten van bezwaar, of daarin niet volledig genoeg is weergegeven om de adressaten van deze mededeling in staat te stellen om op zinvolle wijze hun argumenten aan te voeren in het kader van de tegen hen ingeleide procedure.

65      Wanneer de Commissie de adressaten van een mededeling van punten van bezwaar niet alleen één enkele voortdurende inbreuk, maar ook elk van de gedragingen die deze inbreuk vormen, als afzonderlijke inbreuken wil aanrekenen, worden de rechten van verdediging van deze adressaten dus alleen geëerbiedigd als de Commissie in deze mededeling de gegevens weergeeft die deze adressaten nodig hebben om te kunnen begrijpen dat de Commissie hen beschuldigt van zowel deze enkele voortdurende inbreuk als elk van deze afzonderlijke inbreuken.

66      In de punten 60 tot en met 63 van het bestreden arrest heeft het Gerecht terecht herinnerd aan de beginselen inzake de eerbiediging van de rechten van de verdediging in het kader van een procedure tot vaststelling van een inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU. In punt 62 van dat arrest heeft het Gerecht eveneens terecht gepreciseerd dat slechts moet worden vastgesteld dat de rechten van de verdediging zijn geschonden indien in het definitieve besluit aan de betrokken ondernemingen andere dan de in de mededeling van punten van bezwaar bedoelde inbreuken ten laste worden gelegd of indien daarin andere feiten in aanmerking worden genomen.

67      Rekwirante kan zich daarentegen niet beroepen op het feit dat het Gerecht in punt 63 van het bestreden arrest onder verwijzing naar het arrest van 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99–P-C‑252/99 P en C‑254/99 P, EU:C:2002:582), heeft geoordeeld dat niet hoeft te worden vastgesteld dat de rechten van de verdediging zijn geschonden wanneer de gestelde verschillen tussen de mededeling van punten van bezwaar en het definitieve besluit geen betrekking hebben op andere gedragingen dan die waarover de betrokken ondernemingen zich reeds hadden uitgelaten en die dus geen betrekking hebben op een nieuw bezwaar.

68      Een dergelijk oordeel berust immers op de premisse dat de Commissie ten eerste duidelijk heeft aangegeven dat zij voornemens was elk van de betrokken gedragingen of elke combinatie van gedragingen stuk voor stuk als afzonderlijke inbreuk aan te merken en ten tweede duidelijk heeft vermeld welke onderneming zij deze gedragingen verweet.

69      In punt 65 van het bestreden arrest heeft het Gerecht inderdaad vastgesteld dat talrijke elementen in de mededeling van punten van bezwaar erop wezen dat de Commissie van mening was dat de mededingingsregeling uit verschillende overeenkomsten bestond. Het Gerecht kon evenwel noch uit deze algemene overwegingen, noch zelfs uit de bilaterale contacten die in deze mededeling van punten van bezwaar waren vermeld en waarnaar in punt 69 van dit arrest werd verwezen, afleiden dat de Commissie daarin duidelijk de elementen had uiteengezet die rekwirante nodig had om te begrijpen dat de Commissie, naast één enkele voortdurende inbreuk, ook de bedoeling had om haar elk van de gedragingen of combinaties van gedragingen waaraan rekwirante rechtstreeks had deelgenomen, stuk voor stuk als afzonderlijke inbreuken te verwijten.

70      Hiermee heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Doordat bovendien het begrip „gedraging” en het begrip „inbreuk” impliciet door elkaar werden gehaald, kon rekwirante immers, bij gebreke van enige duidelijke aanwijzing in de mededeling van punten van bezwaar, niet begrijpen dat de Commissie haar niet alleen de in die mededeling gestelde enkele voortdurende inbreuk wilde aanrekenen, maar ook meerdere afzonderlijke inbreuken bestaande uit de verschillende in die mededeling genoemde bilaterale contacten.

71      Hieruit volgt dat het Gerecht niet zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kon oordelen dat de Commissie de rechten van verdediging van rekwirante niet had geschonden, aangezien de mededeling van punten van bezwaar niet de belangrijkste elementen bevatte die met betrekking tot deze afzonderlijke inbreuken tegen haar werden aangevoerd, in het bijzonder de beoogde kwalificatie van de haar verweten gedragingen of combinaties van gedragingen.

72      Bijgevolg moet het eerste middel worden aanvaard.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

73      Met haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het in de punten 104 tot en met 107 en 113 tot en met 115 van het bestreden arrest de bewijzen die zij heeft overgelegd in het kader van het tweede onderdeel van het eerste middel van haar beroep tot nietigverklaring, betreffende de eerbiediging van de rechten van de verdediging en het recht op behoorlijk bestuur, onjuist heeft opgevat. Meer in het bijzonder verwijt rekwirante het Gerecht blijk te hebben gegeven van een onjuiste opvatting van de duidelijke betekenis van punt 13 van haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar, waarin enkel melding werd gemaakt van contacten tussen haar en Philips en Sony Optiarc, waarvan rekwirante de leverancier was, door vast te stellen dat deze contacten aantoonden dat rekwirante in rechtstreeks contact stond met haar concurrenten.

74      In de eerste plaats heeft het Gerecht, door in de punten 104 tot en met 107 van het bestreden arrest vast te stellen dat de Commissie rekwirantes rechten van verdediging niet had geschonden, de bewijslast omgekeerd.

75      Wat in de tweede plaats schending van het recht op behoorlijk bestuur betreft, heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de Commissie dit recht niet had geschonden door te weigeren HP en Dell te verzoeken om informatie over de markttransparantie te verstrekken.

76      Dienaangaande blijkt uit de punten 113 en 114 van het bestreden arrest dat het Gerecht de verklaringen van rekwirante ten onrechte aldus heeft uitgelegd dat hierin ongeoorloofde contacten met concurrenten werden toegegeven, terwijl het slechts om contacten tussen een leverancier en zijn klanten ging. Door de onjuiste opvatting van de duidelijke betekenis van deze verklaringen heeft het Gerecht ten onrechte vastgesteld dat de Commissie HP en Dell niet hoefde te verzoeken bepaalde documenten over te leggen.

77      De Commissie is van mening dat het tweede middel niet ter zake dienend en ongegrond is.

 Beoordeling door het Hof

78      In herinnering moet worden gebracht dat het Hof volgens vaste rechtspraak grieven tegen ten overvloede aangevoerde overwegingen van een arrest van het Gerecht zonder meer afwijst, omdat zij niet tot vernietiging van dit arrest kunnen leiden (arrest van 25 januari 2007, Sumitomo Metal Industries en Nippon Steel/Commissie, C‑403/04 P en C‑405/04 P, EU:C:2007:52, punt 106 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

79      Opgemerkt zij dat de onjuiste opvattingen van bewijzen waarop rekwirante zich beroept, slechts punten betreffen die niet rechtstreeks de bevindingen in de punten 107 en 115 van het bestreden arrest onderbouwen.

80      Ten eerste komen de in de punten 104 tot en met 106 van dat arrest bedoelde bewijzen immers boven op drie andere, in de punten 96, 100 en 103 van dat arrest uiteengezette bewijzen die volstaan om de vaststelling in punt 107 van datzelfde arrest te onderbouwen. Ten tweede is het betwiste deel van punt 113 van het bestreden arrest evenmin noodzakelijk ter ondersteuning van de bevindingen in de punten 114 en 115 van dat arrest. In dit punt 113 wordt eerst een niet betwiste feitelijke vaststelling gegeven die op zich volstaat om deze bevindingen te ondersteunen. Deze vaststelling heeft betrekking op het feit dat rekwirante heeft deelgenomen aan rechtstreekse contacten waarbij de deelnemers aan de mededingingsregeling prijsinformatie hadden uitgewisseld. Dit volstaat ter rechtvaardiging van de vaststelling van het Gerecht dat de Commissie Dell en HP niet hoefde te verzoeken om documenten over te leggen waarmee deze beide vennootschappen de odd-leveranciers op de hoogte hebben gehouden van de prijzen van hun concurrenten. De eventuele onjuiste opvatting van een bewijselement in het tweede deel van dat punt 113 heeft geen invloed op die vaststellingen in de punten 114 en 115 van dat arrest.

81      Rekwirantes tweede middel is dus niet ter zake dienend.

 Derde middel

 Argumenten van partijen

82      Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht zijn motiveringsplicht te hebben geschonden of niet het juiste juridische criterium te hebben toegepast, door het tweede middel van haar beroep tot nietigverklaring af te wijzen dat betrekking had op een tegenstrijdigheid tussen de motivering van het litigieuze besluit en het dispositief ervan.

83      Volgens rekwirante vormt de redenering van het Gerecht in de punten 118 tot en met 121 van het bestreden arrest geen toereikend antwoord op dit tweede middel. Volgens haar is er een tegenstrijdigheid tussen punt 553 van het litigieuze besluit, waaruit blijkt dat rekwirante, wat HP betreft, slechts van 10 april tot 28 oktober 2008 aan de betrokken enkele voortdurende inbreuk heeft deelgenomen, en het dispositief van dat besluit, waarin is vastgesteld dat rekwirante met betrekking tot zowel Dell als HP aan die inbreuk heeft deelgenomen van 14 februari tot en met 28 oktober 2008.

84      Een dergelijke tegenstrijdigheid had voor het Gerecht reden moeten zijn om het tweede middel van rekwirantes beroep tot nietigverklaring te aanvaarden.

85      De Commissie stelt dat het derde middel moet worden afgewezen.

 Beoordeling door het Hof

86      Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het zijn motiveringsplicht niet is nagekomen of blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het tweede middel van haar beroep tot nietigverklaring af te wijzen, dat betrekking had op een tegenstrijdigheid tussen de motivering en het dispositief van het litigieuze besluit.

87      In dit verband heeft het Gerecht er in punt 118 van het bestreden arrest op gewezen dat de Commissie volgens artikel 1 van het litigieuze besluit het bestaan van één enkele voortdurende inbreuk heeft vastgesteld maar dat dit niet betekende dat alle adressaten van dit besluit voor deze gehele inbreuk moesten worden bestraft. In punt 119 van dat arrest heeft het Gerecht immers benadrukt dat in dit artikel 1 wordt verduidelijkt dat die inbreuk uit „meerdere afzonderlijke inbreuken” bestond.

88      In punt 120 van dat arrest heeft het Gerecht daaruit afgeleid dat de Commissie zichzelf niet heeft tegengesproken door tegelijkertijd in artikel 1 van het litigieuze besluit uiteen te zetten dat rekwirante van 14 februari tot 28 oktober 2008 aan één enkele voortdurende inbreuk ten aanzien van Dell en HP had deelgenomen, en er in overweging 553 van dit besluit, betreffende de berekening van het bedrag van de geldboete, rekening mee te houden dat rekwirantes eerste contacten met betrekking tot HP later plaatsvonden.

89      Deze redenering is niet ontoereikend gemotiveerd en geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het toepasselijke juridische criterium.

90      Volgens vaste rechtspraak is het feit dat een onderneming niet aan alle bestanddelen van een mededingingsregeling heeft deelgenomen of een zeer kleine rol heeft gespeeld bij de onderdelen waaraan zij heeft deelgenomen, immers niet relevant voor de vaststelling dat zij een inbreuk heeft gepleegd, aangezien die elementen slechts in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk en zo nodig bij de bepaling van het bedrag van de geldboete (arrest van 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie, C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

91      In het onderhavige geval heeft de Commissie een redenering gevolgd die in overeenstemming is met de uit die rechtspraak voortvloeiende vereisten. Na in overweging 517 van het litigieuze besluit te hebben vastgesteld dat rekwirante van 14 februari tot en met 28 oktober 2008 aan één enkele voortdurende inbreuk had deelgenomen, heeft zij in het achtste deel van dat besluit onderzocht welke corrigerende maatregelen moesten worden genomen tegen de ondernemingen die aan deze inbreuk hadden deelgenomen. In het kader van deze beoordeling heeft de Commissie ter berekening van de geldboete de duur van de deelname van de betrokken ondernemingen aan elk van de bestanddelen van die inbreuk uitvoerig beschreven, namelijk het deel van deze inbreuk dat betrekking had op de verkopen aan Dell (hierna: „inbreukdeel betreffende Dell”) en het deel van diezelfde inbreuk dat betrekking had op de verkopen aan HP (hierna: „inbreukdeel betreffende HP”). De tabel in overweging 553 van dat besluit bevat dus slechts aanwijzingen die niet bedoeld waren voor de vaststelling van de betrokken enkele voortdurende inbreuk, maar voor de berekening van de geldboete. Er bestaat dus geen tegenstrijdigheid tussen deze overweging 553 en artikel 1, onder h), van het litigieuze besluit, dat geen betrekking heeft op de berekening van de geldboete, maar op de vaststelling van deze inbreuk.

92      Gelet op hetgeen in de punten 87 en 88 van dit arrest is uiteengezet, kan het Gerecht dus niet worden verweten het bestreden arrest onjuist te hebben gemotiveerd of blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het tweede middel van rekwirantes beroep tot nietigverklaring af te wijzen.

93      Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

 Vierde middel

94      Met haar vierde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van meerdere onjuiste rechtsopvattingen bij zijn beoordeling van haar aansprakelijkheid voor het inbreukdeel betreffende Dell. Dit middel bestaat uit twee onderdelen.

 Eerste onderdeel van het vierde middel

–       Argumenten van partijen

95      Het eerste onderdeel van het vierde middel heeft in essentie betrekking op rekwirantes vermeende kennis van de betrokken enkele voortdurende inbreuk. Rekwirante betoogt dat de vaststelling van het Gerecht dat de Commissie terecht had geoordeeld dat rekwirante op de hoogte was of had moeten zijn van het inbreukdeel betreffende Dell, gebaseerd is op een onjuiste opvatting van het bewijs.

96      In dit verband heeft de Commissie haar bewijsvoering gebaseerd op twee interne e‑mails van Sony Optiarc van 14 februari en 28 oktober 2008, waarvan rekwirante een kopie heeft ontvangen. De Commissie heeft daaruit afgeleid dat rekwirante had begrepen of had moeten begrijpen dat de informatie in die e‑mails van een concurrent afkomstig was en blijk gaf van ongeoorloofde uitwisselingen tussen concurrenten.

97      Voor het Gerecht heeft rekwirante aangevoerd dat met die e‑mails niet voldoende werd bewezen dat zij op de hoogte was van de betrokken enkele voortdurende inbreuk, aangezien zij in de veronderstelling verkeerde dat de daarin vervatte informatie afkomstig was van Dell.

98      In het bestreden arrest heeft het Gerecht dit argument ten onrechte afgewezen.

99      Wat de e‑mail van 14 februari 2008 betreft, heeft het Gerecht in de punten 157 tot en met 160 van het bestreden arrest vier afzonderlijke aanwijzingen geanalyseerd die zijns inziens een samenstel van aanwijzingen vormden dat volstond om aan te tonen dat rekwirante had moeten begrijpen dat de informatie in die e‑mail niet van Dell maar van een concurrent afkomstig was. Dit betekent dus dat indien de redenering van het Gerecht met betrekking tot een van deze aanwijzingen gebrekkig zou zijn, zijn conclusie in haar geheel ongeldig zou zijn.

100    Het Gerecht heeft evenwel blijk gegeven van een verkeerde opvatting van een van de bewijselementen, namelijk van het bewijs in punt 160 van het bestreden arrest, dat als vierde aanwijzing wordt aangevoerd. Dit bewijs betreft twee e‑mails van Sony Optiarc, de ene van 30 oktober 2007 en de andere van 13 december 2007. Het is echter duidelijk dat, anders dan het Gerecht aangeeft, de e‑mail van 30 oktober 2007 is uitgewisseld tussen twee werknemers van Sony Optiarc en niet tussen Sony Optiarc en rekwirante. Het Gerecht heeft dit bewijsmiddel dus onjuist opgevat, waardoor zijn bewijsvoering met betrekking tot de e‑mail van 14 februari 2008 op losse schroeven komt te staan.

101    Wat de e‑mail van 28 oktober 2008 betreft, heeft het Gerecht in de punten 202 tot en met 205 van het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat deze e‑mail een bewijs vormde van een mededingingsbeperkend contact over de prijzen. Het Gerecht heeft deze vaststelling gebaseerd op een aantal aanwijzingen.

102    Het Gerecht heeft de als aanwijzingen in aanmerking genomen bewijzen echter onjuist opgevat. Niet alleen kan uit de e‑mail van 14 februari 2008 niets worden afgeleid dat de aard van het mededingingsverstorende contact van 28 oktober 2008 aantoont. Uit de bewijzen ter zake van het inbreukdeel betreffende HP is evenmin enige gevolgtrekking te maken met betrekking tot het inbreukdeel betreffende Dell. Bijgevolg heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat het bewijsmateriaal volstond om aan te tonen dat dit contact de mededinging verstoorde.

103    De Commissie betoogt dat het eerste onderdeel van het vierde middel moet worden afgewezen omdat het niet ter zake dienend en ongegrond is.

–       Beoordeling door het Hof

104    Met het eerste onderdeel van haar vierde middel verwijt rekwirante het Gerecht het bewijs over de kennis van het inbreukdeel betreffende Dell verkeerd te hebben opgevat en tevens voert zij een motiveringsgebrek aan.

105    Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat er sprake is van een verkeerde opvatting wanneer, zonder gebruik te maken van nieuwe bewijzen, de beoordeling van de bestaande bewijzen kennelijk onjuist blijkt te zijn. Het is aan rekwirante om precies aan te geven welk bewijsmateriaal onjuist is opgevat, en uiteen te zetten welke beoordelingsfouten zijn gemaakt (arrest van 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie, C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punt 103 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

106    Wat in casu ten eerste de interne e‑mail van Sony Optiarc van 14 februari 2008, met rekwirante in cc, betreft, stelt rekwirante dat het Gerecht zijn vaststelling dat deze e‑mail volstond om aan te tonen dat zij had moeten begrijpen dat er sprake was van een inbreuk, heeft gebaseerd op de vier in de punten 157 tot en met 160 van het bestreden arrest genoemde aanwijzingen. Rekwirante betoogt dat deze aanwijzingen cumulatief zijn, zodat deze vaststelling niet kan worden gehandhaafd als één ervan ontbreekt.

107    Los van de vraag of het Gerecht een van deze elementen daadwerkelijk onjuist heeft opgevat, moet worden vastgesteld dat, anders dan rekwirante stelt, uit het bestreden arrest duidelijk blijkt dat die aanwijzingen niet moeten worden opgevat als cumulatieve voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat het Gerecht tot deze gevolgtrekking kan komen, maar als een aantal autonome doch onderling overeenstemmende bewijzen waarmee werd aangetoond dat rekwirante had moeten begrijpen dat de e‑mail van 14 februari 2008 ervan getuigde dat tussen concurrenten informatie werd uitgewisseld.

108    Het Gerecht heeft immers om te beginnen in de punten 157 en 158 van het bestreden arrest de inhoud van die e‑mail geanalyseerd. Het heeft daaruit ten eerste afgeleid dat alleen al de gebruikte bewoordingen erop wezen dat Sony Optiarc rechtstreeks gesprekken had gevoerd met Toshiba Samsung Storage Technology (TSST) en PLDS, en ten tweede dat de informatie die in die e‑mail aan deze vennootschappen was verstrekt, van dien aard was dat rekwirante had moeten begrijpen dat deze vennootschappen die informatie slechts aan een andere concurrent en niet aan Dell konden hebben verstrekt.

109    Vervolgens is het Gerecht in punt 159 van het bestreden arrest op grond van de vaststelling dat Sony Optiarc in het algemeen, wanneer informatie van Dell afkomstig was, dat ook verduidelijkte, tot de slotsom gekomen dat het ontbreken van een dergelijke verduidelijking in het onderhavige geval van belang was.

110    Tot slot heeft het Gerecht in punt 160 van het bestreden arrest verwezen naar twee andere e‑mails van Sony Optiarc, de ene van 30 oktober 2007 en de andere van 13 december 2007, en ook daaruit afgeleid dat rekwirante moest kunnen begrijpen dat de interne e‑mail van Sony Optiarc van 14 februari 2008 verwees naar contacten met concurrenten.

111    Uit deze analyse van het Gerecht volgt dat het deze vier aanwijzingen duidelijk niet heeft voorgesteld als vier cumulatieve elementen waaraan stuk voor stuk moest zijn voldaan om te kunnen vaststellen dat rekwirante had moeten begrijpen dat er sprake was van een inbreuk, maar eenvoudigweg als afzonderlijke aanwijzingen die alle tot dezelfde gevolgtrekking leidden.

112    Hieruit volgt dat de grief dat de inhoud van de e‑mail van 13 december 2007 onjuist is opgevat, op zich niet kan afdoen aan de vaststelling van het Gerecht in punt 161 van het bestreden arrest, zodat deze grief niet ter zake dienend is.

113    Wat ten tweede de interne e‑mail van 28 oktober 2008 betreft, betoogde rekwirante voor het Gerecht dat deze e‑mail kon worden opgevat als een verwijzing naar informatie die afkomstig was van Dell en niet van concurrenten. Het Gerecht heeft dat argument afgewezen.

114    Rekwirante betwist deze afwijzing en trekt om te beginnen de bewijskracht van de e‑mail van 28 oktober 2008 in twijfel met de argumenten die zij ook al heeft aangevoerd ten aanzien van de e‑mail van 14 februari 2008.

115    Om dezelfde redenen als die welke in de punten 106 tot en met 111 van het dit arrest zijn uiteengezet, kan dit argument echter niet slagen.

116    Vervolgens verwijt rekwirante het Gerecht dat het in punt 204 van het bestreden arrest niet heeft uitgelegd waarom de kennis van of de deelname aan het deel van de enkele voortdurende inbreuk betreffende HP een relevant gegeven was waarmee werd aangetoond dat rekwirante had moeten begrijpen dat de e‑mail van 14 februari 2008 ervan getuigde dat tussen concurrenten informatie werd uitgewisseld.

117    Evenwel moet worden opgemerkt dat rekwirante met dit argument in werkelijkheid wil bewerkstelligen dat de bewijswaarde van die bewijzen opnieuw wordt beoordeeld, wat volgens de rechtspraak van het Hof buiten de bevoegdheid van het Hof valt, tenzij er sprake is van een onjuiste opvatting van dit bewijs (arrest van 12 januari 2017, Timab Industries en CFPR/Commissie, C‑411/15 P, EU:C:2017:11, punt 153 en aldaar aangehaalde rechtspraak), hetgeen rekwirante niet aantoont. In die omstandigheden moet dit argument niet-ontvankelijk worden verklaard.

118    Het eerste onderdeel van het vierde middel moet dus worden afgewezen omdat het deels niet ter zake dienend en deels niet-ontvankelijk is.

 Tweede onderdeel van het vierde middel

–       Argumenten van partijen

119    Met het tweede onderdeel van haar vierde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het in de punten 148 tot en met 207 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat de Commissie had aangetoond dat rekwirante met haar eigen gedrag had willen bijdragen aan de gemeenschappelijke doelstellingen die alle deelnemers aan de betrokken inbreuk nastreefden. Het Gerecht heeft niet geantwoord op rekwirantes dienaangaande voor het Gerecht aangevoerde argumenten.

120    Rekwirante is van mening dat uit de rechtspraak volgt dat de Commissie haar deelname aan de betrokken enkele voortdurende inbreuk moest bewijzen door aan te tonen dat zij met haar eigen gedrag wilde bijdragen aan de doelstellingen die alle deelnemers aan deze inbreuk nastreefden. De Commissie had een passieve deelname mogen aantonen indien rekwirante had deelgenomen aan mededingingsbeperkende besprekingen en zij zich niet publiekelijk van die besprekingen had gedistantieerd.

121    In punt 219 van het litigieuze besluit heeft de Commissie betoogd dat de bijdrage die rekwirante door haar eigen gedrag aan dergelijke doelstellingen heeft geleverd, werd aangetoond door het feit dat zij zich er niet tegen had verzet dat zij in de e‑mails van Sony Optiarc in cc werd gezet. Aldus heeft de Commissie enkel vastgesteld dat rekwirante zich bij de ontvangst van bepaalde interne e‑mails van Sony Optiarc niet publiekelijk heeft gedistantieerd, teneinde tot de slotsom te komen dat rekwirante aan de gestelde inbreuk had deelgenomen. Rekwirante heeft ten aanzien van het inbreukdeel betreffende Dell aan geen enkele rechtstreekse bespreking deelgenomen en heeft uitsluitend indirecte informatie ontvangen van haar cliënte, Sony Optiarc, waarmee rekwirante op de hoogte werd gesteld van gesprekken tussen deze onderneming en concurrenten ervan. Rekwirante heeft dus geen bezwaren tegen die uitwisselingen kunnen aanvoeren. Zij heeft deze uitwisselingen dan ook niet kunnen verhinderen, noch concurrenten de indruk kunnen geven dat zij met hun overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging instemde. Hieruit volgt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat rekwirante op 14 februari 2008 of 28 oktober 2008, al dan niet stilzwijgend aan de gestelde inbreuk is gaan deelnemen.

122    Volgens de Commissie is het tweede onderdeel van het vierde middel ongegrond.

–       Beoordeling door het Hof

123    Met het tweede onderdeel van haar vierde middel verwijt rekwirante het Gerecht te hebben geoordeeld dat de Commissie in het litigieuze besluit terecht had vastgesteld dat het feit dat rekwirante met haar eigen gedrag had bijgedragen aan de betrokken inbreuk was aangetoond met het gegeven dat zij zich niet publiekelijk van de ongeoorloofde gedragingen had gedistantieerd, terwijl haar deelneming uitsluitend erin bestond dat zij in cc was opgenomen in interne e‑mails van Sony Optiarc waarin melding werd gemaakt van ongeoorloofde informatie-uitwisselingen tussen concurrenten.

124    In dat verband zij eraan herinnerd dat de Commissie volgens vaste rechtspraak met het oog op de vaststelling dat een onderneming heeft deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk, dient te bewijzen dat deze onderneming met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers en dat zij de materiële gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of in praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (zie in die zin arrest van 24 september 2020, Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi/Commissie, C‑601/18 P, EU:C:2020:751, punt 130 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

125    In dat verband heeft de stilzwijgende goedkeuring van een onrechtmatig initiatief, waarvan niet publiekelijk afstand wordt genomen en dat niet bij de administratieve instanties wordt aangegeven, tot gevolg dat het voortbestaan van de inbreuk wordt bevorderd en de ontdekking ervan wordt bemoeilijkt. Deze medeplichtigheid vormt een passieve deelneming aan de inbreuk waarvoor de betrokken onderneming aansprakelijk is (arrest van 6 december 2012, Commissie/Verhuizingen Coppens, C‑441/11 P, EU:C:2012:778, punt 73).

126    Bovendien moet in herinnering worden gebracht dat het feit dat een onderneming niet aan alle bestanddelen van een kartel heeft deelgenomen of een zeer kleine rol heeft gespeeld bij de onderdelen waaraan zij heeft deelgenomen, niet relevant is voor de vaststelling dat zij een inbreuk heeft gepleegd, daar die elementen slechts in aanmerking dienen te worden genomen bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk en zo nodig bij de bepaling van het bedrag van de geldboete (arresten van 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie, C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, EU:C:2004:6, punt 86, en 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie, C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punt 54).

127    In het onderhavige geval heeft het Gerecht in punt 217 van het bestreden arrest vastgesteld dat rekwirante willens en wetens informatie had ontvangen over de deelnemers aan het kartel, te weten TSST, PLDS alsook Hitachi-LG Data Storage Inc., en Hitachi-LG Data Storage Korea Inc., en dat zij met een concurrent bilaterale contacten had onderhouden over een door HP georganiseerde aanbesteding. Vervolgens heeft het Gerecht in de punten 218 en 219 van dat arrest geoordeeld dat de Commissie met name op basis van deze bewijzen, in hun geheel beschouwd, ten eerste op goede gronden had kunnen vaststellen dat rekwirante met de andere odd-leveranciers met het oog op toekomstige aanbestedingen informatie over de prijs of rangschikking had gedeeld teneinde hun gedragingen te coördineren, en zij ten tweede terecht tot de slotsom was kunnen komen dat rekwirante opzettelijk aan het ene enkele mededingingsverstorende economische doel had bijgedragen.

128    Gelet op de in de punten 124 en 125 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak heeft het Gerecht dan ook terecht geoordeeld dat de Commissie zich kon beroepen op e‑mails die rekwirante in cc had ontvangen om haar bijdrage aan die inbreuk te kenschetsen, aangezien het voor de kwalificatie dat rekwirante passief heeft deelgenomen aan die inbreuk niet is vereist dat zij aan rechtstreekse besprekingen met haar concurrenten heeft deelgenomen.

129    Hoe dan ook moet worden opgemerkt dat rekwirantes grief is gebaseerd op een kunstmatig onderscheid tussen het inbreukdeel betreffende Dell en het inbreukdeel betreffende HP.

130    Gelet op de rechtspraak die in de vorige punten in herinnering is gebracht, hoefde het Gerecht niet na te gaan of de Commissie had aangetoond dat rekwirante op de hoogte was of had moeten zijn van het bestaan van een inbreuk en dat zij zowel voor het inbreukdeel betreffende Dell als het inbreukdeel betreffende HP daaraan had bijgedragen of voornemens was daaraan bij te dragen. Het Gerecht heeft in punt 219 van het bestreden arrest dus terecht geoordeeld dat, ten eerste, rekwirante opzettelijk had bijgedragen aan het ene enkele mededingingsverstorende economische doel, bestaande in vervalsing van de normale werking van de mededinging tijdens de door Dell en HP georganiseerde aanbestedingsprocedures voor odd’s, en, ten tweede, rekwirante gedurende de gehele periode van haar deelname op de hoogte was van de betrokkenheid van andere partijen bij de mededingingsregeling inzake odd’s.

131    Hieruit volgt dat het tweede onderdeel van het vierde middel ongegrond is. Bijgevolg moet dit middel in zijn geheel worden afgewezen omdat het deels niet-ontvankelijk, deels niet ter zake dienend en deels ongegrond is.

 Vijfde middel

 Argumenten van partijen

132    Met haar vijfde middel betoogt rekwirante dat het Gerecht ten onrechte haar argument heeft afgewezen dat het bedrag van de haar opgelegde geldboete kennelijk onevenredig was.

133    Volgens rekwirante heeft het Gerecht, in strijd met de regels inzake de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting of zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd door te oordelen dat de Commissie bij de berekening van dat bedrag het recht niet verkeerd had toegepast.

134    Zo verwijt rekwirante het Gerecht dat het in punt 236 van het bestreden arrest ten onrechte heeft geoordeeld dat haar mededingingsverstorende contacten haar prijsbeleid konden beïnvloeden. In dit verband heeft het Gerecht volgens rekwirante ten onrechte geoordeeld dat, ten eerste, zij actief had deelgenomen aan gesprekken met andere concurrerende leveranciers en, ten tweede, de uitwisseling van informatie over prijzen en hoeveelheden, de rangschikking van de leveranciers of de leveringsproblemen haar prijsbeleid heeft beïnvloed.

135    Volgens rekwirante zijn deze overwegingen van het Gerecht onjuist.

136    Ten eerste had het Gerecht bij de toetsing van de berekening van het bedrag van de geldboete immers rekening moeten houden met de omstandigheid dat, zoals blijkt uit de gegevens die in het kader van het vierde middel aan het Hof zijn overgelegd, het niet mogelijk was tot de slotsom te komen dat rekwirante aan het inbreukdeel betreffende Dell had deelgenomen.

137    Ten tweede heeft het Gerecht niet aangetoond dat de in punt 134 van dit arrest bedoelde informatie-uitwisseling de prijzen van rekwirante op enigerlei wijze heeft beïnvloed. Dienaangaande heeft het zich in punt 236 van het bestreden arrest beperkt tot enkel een niet-onderbouwde bewering.

138    Volgens de Commissie is het vijfde middel deels niet-ontvankelijk en deels niet ter zake dienend of ongegrond.

 Beoordeling door het Hof

139    Met haar vijfde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd door het vijfde middel van haar beroep tot nietigverklaring af te wijzen.

140    Met betrekking tot rekwirantes betoog dat het Gerecht de regels inzake de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht heeft geschonden, dat in de eerste plaats moet worden onderzocht, kan worden volstaan met de opmerking dat het Gerecht dit vijfde middel in zijn geheel heeft afgewezen zonder dat het uitspraak hoefde te doen over rekwirantes subsidiaire vordering tot uitoefening van die bevoegdheid. Aangezien deze stelling niet is onderbouwd, voldoet zij bovendien niet aan de vereisten van artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 168, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, zodat deze stelling niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

141    Wat in de tweede plaats het gestelde motiveringsgebrek in punt 236 van het bestreden arrest betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt dat het enkele feit dat rekwirante heeft erkend dat zij, wat HP betreft, heeft deelgenomen aan rechtstreekse uitwisselingen met concurrenten, de vaststelling van het Gerecht bevestigt dat zij actief heeft deelgenomen aan besprekingen met andere concurrerende leveranciers, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat zij aan alle betrokken uitwisselingen heeft deelgenomen.

142    Voorts kan het Gerecht geen ontoereikende motivering worden verweten op grond dat het heeft geoordeeld dat de informatie over prijzen en hoeveelheden, de rangschikking van de leveranciers of de leveringsproblemen het prijsbeleid van rekwirante hebben beïnvloed. Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat er een vermoeden van causaal verband bestaat tussen een afstemming en het marktgedrag van de ondernemingen die aan die afstemming deelnemen, dat inhoudt dat die ondernemingen, wanneer zij op die markt actief blijven, rekening houden met de informatie die zij met hun concurrenten hebben uitgewisseld om hun gedrag op die markt te bepalen (arrest van 21 januari 2016, Eturas e.a., C‑74/14, EU:C:2016:42, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De motivering van het Gerecht is dus in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof.

143    Bijgevolg is het vijfde middel deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

 Vernietiging van het bestreden arrest

144    Zoals blijkt uit de analyse van rekwirantes eerste middel in de punten 50 tot en met 72 van dit arrest, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

145    In deze omstandigheden dient het bestreden arrest te worden vernietigd.

 Beroep voor het Gerecht

146    Volgens artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vernietigt het Hof de beslissing van het Gerecht indien de hogere voorziening gegrond is. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel deze voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht.

147    In het onderhavige geval dient de zaak, die in staat van wijzen is, door het Hof zelf te worden afgedaan.

148    Zoals in punt 31 van dit arrest is aangegeven, heeft rekwirante ter ondersteuning van haar beroep voor het Gerecht vijf middelen aangevoerd.

149    Met het eerste onderdeel van het eerste middel van dit beroep betoogt rekwirante dat de Commissie haar rechten van verdediging heeft geschonden door voor het eerst in het litigieuze besluit te stellen dat zij had deelgenomen aan meerdere afzonderlijke inbreuken die de haar toegerekende enkele voortdurende inbreuk vormden, zonder dit te hebben aangevoerd tijdens de administratieve procedure.

150    Gelet op de punten 54 tot en met 72 van het onderhavige arrest moet worden geoordeeld dat de Commissie de rechten van verdediging van rekwirante heeft geschonden door haar in het litigieuze besluit te verwijten dat zij heeft deelgenomen aan meerdere afzonderlijke inbreuken die de haar toegerekende enkele voortdurende inbreuk vormden, zonder dit duidelijk te hebben uiteengezet in de mededeling van punten van bezwaar.

151    Evenwel moet worden verduidelijkt dat een onregelmatigheid in de procedure echter slechts tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een besluit leidt indien vaststaat dat dit besluit bij ontbreken van deze onregelmatigheid een andere inhoud zou hebben gehad (arrest van 11 maart 2020, Commissie/Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia Kosakowo, C‑56/18 P, EU:C:2020:192, punt 80).

152    In het onderhavige geval heeft de schending van rekwirantes rechten van verdediging ertoe geleid dat de Commissie haar inbreuken heeft toegerekend waartegen zij zich niet heeft kunnen verweren. Indien de Commissie tijdens de administratieve procedure voor elk van de gedragingen die zij rekwirante wilde verwijten, uitdrukkelijk had gepreciseerd welke kwalificatie zij overwoog, had rekwirante immers eventueel elementen kunnen aanvoeren die deze kwalificaties ter discussie hadden kunnen stellen. Hieruit volgt dat het litigieuze besluit zonder die schending een andere inhoud had kunnen hebben.

153    Bijgevolg moet het eerste middel dat rekwirante ter ondersteuning van haar beroep heeft aangevoerd, worden aanvaard voor zover de Commissie daarin wordt verweten dat zij haar rechten van verdediging heeft geschonden wat rekwirantes deelname aan de afzonderlijke inbreuken betreft.

154    Gelet op het voorgaande en in het licht van hetgeen in de punten 51 tot en met 53 van dit arrest is verduidelijkt, moet artikel 1, onder h), van het litigieuze besluit nietig worden verklaard voor zover daarin wordt vastgesteld dat rekwirante inbreuk heeft gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst door deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken.

155    Met het tweede middel van haar beroep voor het Gerecht stelt rekwirante dat de Commissie het recht kennelijk verkeerd heeft toegepast en haar motiveringsplicht niet is nagekomen omdat de motivering en het dispositief van het litigieuze besluit van elkaar afwijken.

156    In het onderhavige geval moet worden geoordeeld dat er om de in de punten 86 tot en met 93 van dit arrest genoemde redenen geen tegenstrijdigheid bestaat tussen de tabel in overweging 553 van het litigieuze besluit en artikel 1, onder h), van dat besluit. De Commissie kan dus niet worden verweten dat zij het recht verkeerd heeft toegepast of haar motiveringsplicht dienaangaande niet is nagekomen.

157    Het tweede middel van rekwirantes beroep voor het Gerecht moet dus worden afgewezen.

158    Met het derde middel van haar beroep voor het Gerecht betoogt rekwirante dat de Commissie niet het bewijs heeft geleverd dat zij aan één enkele voortdurende inbreuk heeft deelgenomen.

159    Ter zake onderschrijft het Hof de door het Gerecht in de punten 128 tot en met 147, 150 tot en met 162, 166 tot en met 174, 177 tot en met 187, 190 tot en met 199, 202 tot en met 207 en 210 tot en met 222 van het bestreden arrest verstrekte motivering. Om de in die punten uiteengezette redenen moet dit derde middel dus worden afgewezen.

160    Met het vierde middel van haar beroep voor het Gerecht betoogt rekwirante dat de Commissie niet bevoegd is om artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst toe te passen.

161    Wat dit betreft onderschrijft het Hof de door het Gerecht in de punten 43 tot en met 56 van het bestreden arrest verstrekte motivering. Om de in die punten uiteengezette redenen moet dit vierde middel dus worden afgewezen.

162    Met het vijfde middel van haar beroep voor het Gerecht stelt rekwirante ten eerste dat de Commissie het recht en de feiten heeft geschonden bij de berekening van het bedrag van de geldboete, en ten tweede dat zij haar motiveringsplicht niet is nagekomen.

163    Dienaangaande onderschrijft het Hof, in het licht van de punten 139 tot en met 143 van dit arrest, de door het Gerecht in de punten 226 tot en met 239, 243 tot en met 251, 255 tot en met 258 en 262 tot en met 267 van het bestreden arrest verstrekte motivering. Om de in die punten van het bestreden arrest uiteengezette redenen moet rekwirantes vijfde middel voor het Gerecht dus worden afgewezen.

164    Eveneens moet in het kader van de volledige rechtsmacht die ingevolge artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 aan het Hof is verleend, uitspraak worden gedaan over de hoogte van de aan rekwirante op te leggen geldboete (arrest van 21 januari 2016, Galp Energía España e.a./Commissie, C‑603/13 P, EU:C:2016:38, punt 87 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

165    In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat het Hof, wanneer het de zaak zelf afdoet op grond van artikel 61, eerste alinea, tweede zin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht zijn beoordeling in de plaats kan stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom nietig kan verklaren, dan wel kan verlagen of verhogen (arrest van 21 januari 2016, Galp Energía España e.a./Commissie, C‑603/13 P, EU:C:2016:38, punt 88 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

166    Ter bepaling van de hoogte van de opgelegde boete is het aan het Hof om zelf de omstandigheden van het geval en de aard van de betrokken inbreuk te beoordelen (arrest van 21 januari 2016, Galp Energía España e.a./Commissie, C‑603/13 P, EU:C:2016:38, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

167    Bij die beoordeling moet volgens artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 voor elke onderneming waaraan een sanctie wordt opgelegd, rekening worden gehouden met de ernst en met de duur van de betrokken inbreuk, met inachtneming van met name het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel dat sancties individueel zijn en het gelijkheidsbeginsel, zonder dat het Hof gebonden is aan de door de Commissie in haar richtsnoeren geformuleerde indicatieve regels, ook al kunnen die richtsnoeren voor de Unierechter een leidraad vormen bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht (arrest van 21 januari 2016, Galp Energía España e.a./Commissie, C‑603/13 P, EU:C:2016:38, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

168    In het onderhavige geval is het Hof van oordeel dat geen van de elementen waarop rekwirante zich in het kader van deze zaak heeft beroepen, noch enige reden van openbare orde rechtvaardigt dat het Hof van deze rechtsmacht gebruikmaakt om de in artikel 2, onder h), van het litigieuze besluit bedoelde geldboete te verlagen.

169    Gelet op een en ander moet artikel 1, onder h), van het litigieuze besluit nietig worden verklaard voor zover daarin is vastgesteld dat rekwirante inbreuk heeft gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst door deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken, en moet het beroep worden verworpen voor het overige.

 Kosten

170    Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof de zaak zelf afdoet.

171    Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat krachtens artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit is gevorderd. Artikel 138, lid 3, van genoemd Reglement preciseert dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Hof evenwel beslissen dat een partij naast in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

172    In casu heeft rekwirante gevorderd dat de Commissie wordt verwezen in alle kosten en is de Commissie, in het kader van de onderhavige hogere voorziening en gedeeltelijk ook in eerste aanleg, in het ongelijk gesteld. Rekwirante is in eerste aanleg gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Gelet op de omstandigheden van de zaak is het Hof evenwel van oordeel dat de Commissie, behalve in haar eigen kosten betreffende zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening, moet worden verwezen in alle kosten die rekwirante in het kader van deze hogere voorziening heeft gemaakt en in de helft van de kosten die zij in eerste aanleg heeft gemaakt. Rekwirante zal de helft van haar eigen kosten van de procedure in eerste aanleg dragen.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart:

1)      Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2019, Quanta Storage/Commissie (T772/15, EU:T:2019:519), wordt vernietigd.

2)      Artikel 1, onder h), van besluit C(2015) 7135 final van de Commissie van 21 oktober 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39639 – Optische diskdrives) wordt nietig verklaard voor zover daarin is vastgesteld dat Quanta Storage Inc. artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 heeft geschonden door van 14 februari tot en met 28 oktober 2008 deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken.

3)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)      De Europese Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten betreffende zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening, verwezen in alle kosten die Quanta Storage Inc. in het kader van deze hogere voorziening heeft gemaakt en in de helft van de kosten die zij in eerste aanleg heeft gemaakt.

5)      Quanta Storage Inc. draagt de helft van haar eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.