Language of document : ECLI:EU:C:2008:426

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

17 juli 2008 (*)

„Telecommunicatiesector – Netwerken en diensten – In evenwicht brengen van tarieven – Artikel 4 quater van richtlijn 90/388/EEG – Artikel 7, lid 2, van richtlijn 97/33/EG – Artikel 12, lid 7, van richtlijn 98/61/EG – Regelgevende instantie – Rechtstreekse werking van richtlijnen – Driehoekssituatie”

In de gevoegde zaken C‑152/07 tot en met C‑154/07,

betreffende drie verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) bij beslissingen van 13 december 2006, ingekomen bij het Hof op 20 maart 2007, in de procedures

Arcor AG & Co. KG (C‑152/07),

Communication Services TELE2 GmbH (C‑153/07),

Firma 01051 Telekom GmbH (C‑154/07)

tegen

Bundesrepublik Deutschland,

in tegenwoordigheid van:

Deutsche Telekom AG,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts en L. Bay Larsen, kamerpresidenten, K. Schiemann, J. Makarczyk, P. Kūris (rapporteur), E. Juhász, A. Ó Caoimh, P. Lindh en J.‑C. Bonichot, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 februari 2008,

gelet op de opmerkingen van:

–        Arcor AG & Co. KG, vertegenwoordigd door T. Bosch en D. Herrmann, Rechtsanwälte,

–        Communication Services TELE2 GmbH, vertegenwoordigd door P. Rädler, Rechtsanwalt,

–        Firma 01051 Telekom GmbH, vertegenwoordigd door M. Schütze en M. Salevic, Rechtsanwälte,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Scherer en J. Hagelberg, Rechtsanwälte,

–        Deutsche Telekom AG, vertegenwoordigd door T. Mayen en U. Karpenstein, Rechtsanwälte,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door V. Jackson en M. Hoskins als gemachtigden,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Braun en K. Mojzesowicz als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 april 2008,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (PB L 192, blz. 10), zoals gewijzigd bij richtlijn 96/19/EG van de Commissie van 13 maart 1996 (PB L 74, blz. 13; hierna: „richtlijn 90/388”), en van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) (PB L 199, blz. 32), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 (PB L 268, blz. 37; hierna: „richtlijn 97/33”).

2        Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van drie beroepen tot „Revision” die werden ingesteld door respectievelijk Arcor AG & Co. KG (hierna: „Arcor”), Communication Services TELE2 GmbH (hierna: „TELE2”) en Firma 01051 Telekom GmbH (hierna: „01051 Telekom”), exploitanten van openbare telecommunicatienetwerken, tegen de Bundesrepublik Deutschland, vertegenwoordigd door de Bundesnetzagentur für Elektrizität, Gas, Telekommunikation, Post und Eisenbahnen (federaal agentschap voor de netwerken voor elektriciteit, gas, telecommunicatie, post en spoorwegen; hierna: „regelgevende instantie”), in tegenwoordigheid van Deutsche Telekom AG (hierna: „Deutsche Telekom”), betreffende een besluit van de regelgevende instantie van 29 april 2003 waarbij deze met ingang van 1 juli 2003 goedkeuring heeft verleend voor een aansluitvergoeding van 0,004 EUR per minuut bovenop de prijs voor gesprekken, voor het leveren van verbindingen vanuit het nationale telefoonnetwerk van Deutsche Telekom aan een interconnectiepartner als exploitant van het verbindingsnetwerk voor lokale gesprekken [hierna: „dienstverstrekking Telekom-B2 (lokaal)”].

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

3        In punt 5 van de considerans van richtlijn 96/19 wordt verklaard:

„[...] Teneinde telecommunicatieorganisaties in staat te stellen hun voorbereiding op mededinging te voltooien en met name te streven naar het in evenwicht brengen van hun tarieven, kunnen de lidstaten de bestaande bijzondere en uitsluitende rechten voor de beschikbaarstelling van spraaktelefonie tot 1 januari 1998 handhaven. Lidstaten met minder ontwikkelde en met zeer kleine netten moeten in aanmerking komen voor een tijdelijke uitzondering, waar zulks noodzakelijk is om de noodzakelijke structurele aanpassingen uit te voeren. Deze uitzondering dient echter beperkt te blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor deze aanpassingen. Aan deze lidstaten moeten op verzoek voor de voltooiing van de noodzakelijke structurele aanpassingen aanvullende overgangsperioden worden toegekend van uiterlijk vijf, respectievelijk twee jaar, indien dit noodzakelijk is om de noodzakelijke structurele aanpassingen te voltooien. De lidstaten die om een dergelijke uitzondering kunnen verzoeken, zijn Spanje, Ierland, Griekenland en Portugal in verband met minder ontwikkelde netten, alsmede Luxemburg, in verband met het zeer kleine net. [...]”

4        In punt 20 van de considerans van richtlijn 96/19 valt te lezen:

„[...] De lidstaten dienen alle ongerechtvaardigde belemmeringen voor het weer in evenwicht brengen van de tarieven door de telecommunicatieorganisaties, en met name de belemmeringen die in de weg staan aan de aanpassing van tarieven welke buiten verhouding staan tot de kosten en de financiële lasten met betrekking tot de verstrekking van een universele dienst verzwaren, zo spoedig mogelijk weg te nemen. [...]”

5        De derde alinea van artikel 4 quater van richtlijn 90/388, dat is ingevoegd bij artikel 1, punt 6, van richtlijn 96/19, bepaalt:

„De lidstaten stellen hun telecommunicatieorganisaties in staat de tarieven weer in evenwicht te brengen. Hierbij houden zij rekening met de specifieke marktomstandigheden en dragen zij zorg voor de betaalbaarheid van de universele dienst. Met name stellen de lidstaten deze organisaties in staat de huidige tarieven aan te passen die niet met de kosten overeenstemmen en die de lasten van de beschikbaarstelling van een universele dienst verhogen, teneinde een op de werkelijke kosten gebaseerde tariefstructuur tot stand te brengen. Indien de tarieven niet vóór 1 januari 1998 weer in evenwicht kunnen worden gebracht, brengen de betrokken lidstaten de Commissie verslag uit over de toekomstige opheffing van de resterende onevenwichtigheden in de tarieven. Dit verslag omvat een gedetailleerd tijdschema voor de tenuitvoerlegging daarvan.”

6        Artikel 7, lid 2, van richtlijn 97/33 luidt als volgt:

„Voor de prijzen voor interconnectie dienen de beginselen van transparantie en kostenoriëntering te worden gevolgd. De organisatie die interconnectie met haar faciliteiten verstrekt, dient te bewijzen dat de prijzen afgeleid zijn van de reële kosten, met een redelijke winst op de investeringen. De nationale regelgevende instanties mogen van een organisatie een volledige rechtvaardiging voor haar interconnectieprijzen en zo nodig aanpassing ervan verlangen. Dit lid is ook van toepassing op de in bijlage I, deel 3, vermelde organisaties die door de nationale regelgevende instanties zijn aangemeld als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de nationale interconnectiemarkt.”

7        Artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33, dat is toegevoegd bij richtlijn 98/61, bepaalt:

„De nationale regelgevende instanties verplichten ten minste de organisaties die openbare telecommunicatienetwerken als bedoeld in deel 1 van bijlage I exploiteren en die door de nationale regelgevende instanties zijn aangemeld als organisaties die een aanmerkelijke macht op de markt hebben, ertoe om hun abonnees, met inbegrip van [Integrated Services Digital Network]-gebruikers, de mogelijkheid te bieden toegang te krijgen tot de geschakelde diensten van alle geïnterconnecteerde verstrekkers van algemeen beschikbare telecommunicatiediensten. Daartoe dienen uiterlijk op 1 januari 2000, of, voor de lidstaten die een aanvullende overgangsperiode hebben gekregen, zo spoedig mogelijk daarna, doch niet later dan twee jaar na enige latere datum die voor de volledige liberalisering van spraaktelefoniediensten is overeengekomen, de nodige faciliteiten beschikbaar te zijn die het de abonnee mogelijk maken deze diensten te kiezen door middel van een voorkeuze, met de mogelijkheid om iedere voorkeuze op individuele gespreksbasis te veranderen door het kiezen van een korte prefixcode.

De nationale regelgevende instanties zien erop toe dat de interconnectietarieven voor de verstrekking van deze faciliteit aangepast zijn aan de kosten en dat eventuele directe kosten voor de consument het gebruik van deze faciliteit niet ontmoedigen.”

 Nationale regeling

8        § 43, lid 6, van het Telekommunikationsgesetz (telecommunicatiewet) van 25 juli 1996 (BGBl. 1996 I, blz. 1120; hierna: „TKG 1996”), zoals gewijzigd bij het Erste Gesetz zur Änderung des Telekommunikationsgesetzes (eerste wet tot wijziging van de telecommunicatiewet) van 21 oktober 2002 (BGB1. 2002 I, blz. 4186), bepaalt:

„Exploitanten van openbare telecommunicatienetwerken die een machtspositie bezitten in de zin van § 19 van de wet inzake mededingingsbeperkingen [Gesetz gegen Wettbewerbsbeschränkungen], moeten krachtens de derde volzin in hun netwerken waarborgen dat elke gebruiker de mogelijkheid heeft om de telecommunicatiediensten van alle rechtstreeks geïnterconnecteerde exploitanten van openbare telecommunicatienetwerken te kiezen, zowel door de exploitant te kiezen op individuele basis door een bepaalde prefixcode te kiezen als door middel van een voorkeuze voor de exploitant, waarbij evenwel in laatstgenoemd geval voor ieder gesprek de mogelijkheid moet bestaan om van de ingestelde voorkeuze af te wijken door het kiezen van de prefixcode van een andere exploitant. Tevens moet de gebruiker verschillende instellingen vooraf kunnen verrichten voor lokale en langeafstandsgesprekken. In het kader van de organisatie van de interconnectie van de netwerken die noodzakelijk is voor de nakoming van deze verplichting, moet bij besluiten krachtens het derde, het vierde en het zesde deel van deze wet worden gewaarborgd dat stimulansen voor doeltreffende investeringen in infrastructuurapparatuur die een sterkere concurrentie op lange termijn garanderen, niet worden weggenomen en dat het bestaande netwerk doeltreffend wordt gebruikt door middel van lokale aansluiting. Daarbij moet er in het bijzonder op worden toegezien dat de door de gebruiker gekozen netwerkexploitant op passende wijze bijdraagt in de kosten van de aan de gebruiker ter beschikking gestelde aansluiting. De regelgevende instantie kan de in de eerste volzin neergelegde verplichting geheel of gedeeltelijk opschorten, zolang en voor zover dit technisch gerechtvaardigd is. Voor exploitanten van netwerken voor mobiele telefonie wordt de verplichting om een keuze of een voorkeuze voor een exploitant mogelijk te maken, opgeschort. Zij wordt opnieuw onderzocht in het kader van de omzetting van de vereisten van artikel 19, lid 2, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51).”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

9        Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat de regelgevende instantie op verzoek van Deutsche Telekom bij besluit van 29 april 2003 met ingang van 1 juli 2003 en tot en met 30 november 2003 goedkeuring heeft verleend voor een aansluitvergoeding ten belope van 0,004 EUR per minuut bovenop de prijs voor gesprekken voor de dienstverstrekking Telekom-B2 (lokaal). Deze goedkeuring strekte zich uit tot alle tot en met 7 mei 2003 overeengekomen of verplicht gestelde interconnecties. Dit besluit, dat was genomen op de grondslag van § 43, lid 6, vierde volzin, TKG 1996, was gemotiveerd met de omstandigheid dat de kosten voor aansluiting van de abonnees niet zouden zijn gedekt door de inkomsten uit activering van die aansluiting, zodat er sprake zou zijn van een tekort.

10      Bij besluit van 23 september 2003 heeft de regelgevende instantie het besluit van 29 april 2003 ingetrokken, op grond dat er voor Deutsche Telekom geen tekort in verband met aansluitingen meer bestond, omdat intussen een verhoging was goedgekeurd van de door de eindgebruiker voor de activering van de abonnee-aansluiting betaalde prijs.

11      Arcor, TELE2 en 01051 Telekom hebben tegen het besluit van 29 april 2003 elk beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Köln (administratieve rechtbank te Keulen).

12      Bij vonnissen van 3 november 2005 heeft voornoemd Verwaltungsgericht dat besluit nietig verklaard.

13      Tegen deze vonnissen hebben alle partijen in het hoofdgeding in zaak C‑152/07 alsmede verweersters en partijen die opmerkingen hebben ingediend in de hoofdgedingen in de zaken C‑153/07 en C‑154/07 beroep tot „Revision” ingesteld bij het Bundesverwaltungsgericht (federaal administratief hof).

14      In die omstandigheden heeft het Bundesverwaltungsgericht de behandeling van de drie zaken die aan de orde zijn in de hoofdgedingen, geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moeten richtlijn 90/388 [...] en richtlijn 97/33 [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de nationale regelgevende instantie in 2003 de exploitant van een met een openbaar telecommunicatienetwerk geïnterconnecteerd verbindingsnetwerk verplicht om aan de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk een bijdrage te betalen ter compensatie van het deficit dat voor deze ontstaat door de beschikbaarstelling van de aansluiting voor de gebruikers?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet de onverenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van een dergelijke verplichting die in een nationale bepaling wordt opgelegd, door de nationale rechter in aanmerking worden genomen in een geding over de goedkeuring van de bijdrageplicht van de exploitant van het verbindingsnetwerk?”

15      Bij beschikking van 1 juni 2007 heeft de president van het Hof de zaken C‑152/07 tot en met C‑154/07 voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsmede voor het wijzen van het arrest gevoegd.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

16      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de richtlijnen 90/388 en 97/33 zich ertegen verzetten dat een nationale regelgevende instantie een exploitant van een met een openbaar netwerk geïnterconnecteerd verbindingsnetwerk kan verplichten om aan de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk een vergoeding te betalen ter compensatie van het deficit dat voor die dominante exploitant ontstaat door de beschikbaarstelling van de aansluiting voor de gebruikers.

17      Het staat vast dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aansluitvergoeding, die is vastgesteld krachtens § 43, lid 6, vierde volzin, TKG 1996, een andere vergoeding is dan en betaald wordt bovenop de interconnectievergoeding, die is gebaseerd op een andere bepaling van het TKG 1996, namelijk § 39 hiervan. Het principe van deze aansluitvergoeding is ingevoerd bij de omzetting van richtlijn 98/61 in Duits recht. De hoogte van de aansluitvergoeding wordt berekend aan de hand van het deficit dat voor Deutsche Telekom ontstaat doordat de inkomsten uit de terbeschikkingstelling van de abonnee-aansluitingen niet de kosten dekken die verband houden met de efficiënte terbeschikkingstelling van die aansluitingen.

18      Volgens de verwijzende rechter rust de verplichting om bij te dragen in de aansluitkosten op de door de abonnee via rechtstreekse keuze of via voorkeuze gekozen exploitant van het verbindingsnetwerk. Zij is echter een compensatie voor het deficit in verband met de aansluitkosten van Deutsche Telekom, de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk, en niet de tegenprestatie voor een door deze aan de exploitant van het verbindingsnetwerk geleverde dienst.

19      De in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aansluitvergoeding is dus bedoeld als extra vergoeding om bij te dragen in de kosten van aansluiting van abonnees die niet worden gedekt uit de tarieven voor „klanten”. Zij wordt uitsluitend verschuldigd door de verbindingsnetwerkexploitanten die met Deutsche Telekom een interconnectie-overeenkomst hebben gesloten inzake de diensten van rechtstreekse keuze of voorkeuze van de exploitant op de lokale netwerken.

20      Blijkens artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33 zien de nationale regelgevende instanties erop toe dat de interconnectietarieven voor de verstrekking van spraaktelefoniediensten waarbij het de abonnee mogelijk is om deze diensten te kiezen door middel van een voorkeuze, met de mogelijkheid om iedere voorkeuze op individuele gespreksbasis te veranderen door het kiezen van een korte prefixcode, zijn aangepast aan de kosten en dat directe kosten voor de consument het gebruik van deze dienst niet ontmoedigen.

21      Er moet worden vastgesteld dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aansluitvergoeding, die afhankelijk is van het bestaan van een interconnectie-overeenkomst voor de diensten van voorkeuze voor een exploitant, wordt betaald door de exploitanten van verbindingsnetwerken en moet worden gezien in het kader van een toenemende liberalisering van de telecommunicatiemarkt.

22      Hieruit volgt dat deze vergoeding binnen de werkingssfeer van artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33 valt, zodat daarvoor dezelfde voorwaarden voor vaststelling als voor de interconnectievergoeding in strikte zin moeten gelden, te weten eerbiediging van het beginsel van kostengeoriënteerde tarieven.

23      Dit beginsel is verankerd in artikel 7, lid 2, van richtlijn 97/33 en verplicht tot vaststelling van de vergoeding aan de hand van de reële kosten.

24      Derhalve moet worden vastgesteld dat artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33 het een nationale regelgevende instantie niet toestaat, een aansluitvergoeding goed te keuren waarvan het tarief niet is vastgesteld aan de hand van de kosten, hoewel deze vergoeding dezelfde kenmerken vertoont als een interconnectievergoeding en bovenop die vergoeding wordt geheven.

25      Bovendien staat tevens vast dat Deutsche Telekom vanaf 1996 is begonnen met het in evenwicht brengen van haar tarieven teneinde die aan te passen aan de reële kosten en een einde te maken aan de wijze van kruissubsidiëring met betrekking tot de vergoedingen voor de huur van gebruikerslijnen, waarvan de verwijzende rechter melding maakt en die erin bestond om een deel van de door de eindgebruikers voor de verbindingsdiensten betaalde vergoedingen aan te wenden als compensatie voor het met de aansluitkosten verband houdende deficit, maar daarmee in 2002 niet klaar was.

26      Voorts wordt niet betwist dat de universeledienstverplichtingen in Duitsland niet zijn vastgelegd en derhalve niet aan Deutsche Telekom zijn opgelegd, omdat in de behoeften waarin zij moesten voorzien, werd voorzien door de normale marktwerking.

27      Opdat ook voortaan in deze behoeften wordt voorzien door de vrije marktwerking, moet niettemin worden verzekerd dat de mededingingsregels worden gehandhaafd en gewaarborgd.

28      Enerzijds moet worden vastgesteld dat het bestaan van een aansluitvergoeding als aan de orde in de hoofdgedingen in werkelijkheid de financiering van het deficit van de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk door de abonnees van de andere exploitanten van geïnterconnecteerde netwerken mogelijk maakt, en anderzijds dat een dergelijke financiering, die losstaat van een financiering van universeledienstverplichtingen, in strijd is met het beginsel van vrije mededinging.

29      In dit verband blijkt, anders dan Deutsche Telekom stelt, niet dat een dergelijke vergoeding tot doel heeft verstoringen van de mededinging te voorkomen tussen de exploitanten die in een telecommunicatienetwerk hebben geïnvesteerd en de andere, die nieuwkomers zijn op de lokale markt. Er wordt namelijk niet betwist dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aansluitvergoeding enkel tot gevolg heeft dat de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk wordt beschermd, door hem in staat te stellen om voor zijn eigen abonnees gesprekskosten te handhaven die lager zijn dan de reële kosten en aldus zijn eigen deficit te financieren.

30      Bovendien stelt artikel 4 quater van richtlijn 90/388 weliswaar geen termijn waarbinnen aan de verplichting tot het in evenwicht brengen van de tarieven moet zijn voldaan, maar blijkt uit verschillende elementen van richtlijn 96/19 dat de tarieven versneld in evenwicht moesten worden gebracht teneinde de openstelling van de markt voor telecommunicatie voor de mededinging te vergemakkelijken. Uit de punten 5 en 20 van de considerans van richtlijn 96/19, alsmede artikel 4 quater van richtlijn 90/388, gelezen in hun onderlinge samenhang, volgt namelijk dat de lidstaten gehouden waren de belemmeringen voor het in evenwicht brengen van de tarieven met ingang van de inwerkingtreding van richtlijn 96/19 zo spoedig mogelijk op te heffen en wel uiterlijk op 1 januari 1998 (zie arrest van 7 januari 2004, Commissie/Spanje, C‑500/01, Jurispr. blz. I-583, punt 32). Indien de tarieven niet vóór 1 januari 1998 in evenwicht konden worden gebracht, moesten de lidstaten de Commissie verslag uitbrengen over de plannen voor de toekomstige opheffing van de resterende onevenwichtigheden in de tarieven, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitvoering van deze plannen. Deze fase moest zijn voltooid vóór 1 januari 2000.

31      Er moet echter worden vastgesteld dat § 43, lid 6, TKG 1996, in de vanaf 1 december 2002 geldende versie, dateert van na 1 januari 2000, de uiterste datum voor het in evenwicht brengen van de tarieven, aangezien de Bondsrepubliek Duitsland bij de Commissie geen plan voor het in evenwicht brengen van de tarieven heeft ingediend. Hoe dan ook zet een bepaling als die in de vierde volzin van § 43, lid 6, de exploitant van het gebruikersnetwerk die de daarin voorziene aansluitvergoeding ontvangt, niet ertoe aan om zijn deficit weg te werken door zijn tarieven te corrigeren.

32      Hieruit volgt dat richtlijn 90/388 het een nationale regelgevende instantie niet toestaat, goedkeuring te verlenen voor de heffing door de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk van een aansluitvergoeding bovenop de interconnectievergoeding voor het jaar 2003.

33      Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33 en artikel 4 quater van richtlijn 90/388, laatstgenoemd artikel gelezen in samenhang met de punten 5 en 20 van de considerans van richtlijn 96/19, aldus moeten worden uitgelegd dat een nationale regelgevende instantie een exploitant van een met een openbaar netwerk geïnterconnecteerd verbindingsnetwerk niet kan verplichten om voor 2003 aan de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk een aansluitvergoeding bovenop een interconnectievergoeding te betalen, ter compensatie van het deficit dat voor die dominante exploitant ontstaat door de beschikbaarstelling van de aansluiting voor de gebruikers.

 Tweede vraag

34      Gezien het antwoord op de eerste vraag moet de tweede vraag worden beantwoord, waarmee de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of een particulier zich in omstandigheden als die van de hoofdgedingen voor hem kan beroepen op artikel 4 quater van richtlijn 90/388 en artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33.

35      In dit verband zij eraan herinnerd dat een richtlijn volgens vaste rechtspraak uit zichzelf aan particulieren geen verplichtingen kan opleggen, maar te hunnen aanzien slechts rechten in het leven kan roepen. Bijgevolg kan een particulier zich ten aanzien van een lidstaat niet op een richtlijn beroepen, wanneer het gaat om een verplichting van de staat die rechtstreeks verbonden is met de uitvoering van een andere, krachtens deze richtlijn op een derde rustende verplichting (zie arrest van 7 januari 2004, Wells, C‑201/02, Jurispr. blz. I‑723, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Loutere negatieve gevolgen voor de rechten van derden zijn evenwel, zelfs wanneer zij vaststaan, geen rechtvaardiging om een particulier het recht te ontzeggen zich ten aanzien van de betrokken lidstaat te beroepen op de bepalingen van een richtlijn (zie arrest Wells, reeds aangehaald, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      In de zaken in de hoofdgedingen zijn de aan de verwijzende rechter voorgelegde geschillen, zoals de advocaat-generaal in punt 104 van zijn conclusie heeft opgemerkt, door particuliere rechtssubjecten aanhangig gemaakt tegen de betrokken lidstaat, die handelt via de nationale regelgevende instantie welke het bestreden besluit heeft vastgesteld en als enige bevoegd is tot vaststelling van de tarieven voor de betrokken aansluitvergoeding en voor de interconnectievergoeding, waar de aansluitvergoeding bovenop komt.

38      Derhalve moet worden vastgesteld dat Deutsche Telekom ten aanzien van de aan de verwijzende rechter voorgelegde geschillen in een positie van derde verkeert en enkel negatieve gevolgen kan ondervinden van het feit dat zij de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aansluitvergoeding heeft geheven en in geval van afschaffing van deze vergoeding haar eigen abonnementsprijzen zou moeten verhogen. Een dergelijke afschaffing van voordelen kan evenwel niet worden aangemerkt als een verplichting die op een derde rust op grond van de richtlijnen waarop verzoeksters in de hoofdgedingen zich voor de verwijzende rechter beroepen.

39      Gelet op het voorgaande moet worden onderzocht of artikel 4 quater van richtlijn 90/388 en artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33 voldoen aan de voorwaarden om rechtstreekse werking te hebben.

40      In dit verband volgt uit vaste rechtspraak, dat in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, particulieren zich voor de nationale rechter op die bepalingen kunnen beroepen tegenover de lidstaat, wanneer deze de richtlijn op onjuiste wijze in nationaal recht heeft omgezet (zie arrest van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C‑397/01–C‑403/01, Jurispr. blz. I‑8835, punt 103 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Artikel 4 quater, derde alinea, van richtlijn 90/388 voldoet aan deze criteria, aangezien daaruit duidelijk volgt dat de tarieven in beginsel vóór 1 januari 1998 of uiterlijk 1 januari 2000 weer in evenwicht moeten zijn gebracht, en deze verplichting van geen enkele voorwaarde vergezeld gaat.

42      Voorts geldt hetzelfde voor artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33, omdat deze bepaling de grenzen vastlegt die in acht moeten worden genomen bij vergoedingen als aan de orde in de hoofdgedingen.

43      Bijgevolg voldoen artikel 4 quater van richtlijn 90/388 en artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33 aan alle voorwaarden om rechtstreekse werking te hebben.

44      Uit een en ander volgt dat op de tweede vraag moet worden geantwoord dat artikel 4 quater van richtlijn 90/388 en artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33 rechtstreekse werking hebben en particulieren zich voor een nationale rechter rechtstreeks daarop kunnen beroepen om op te komen tegen een besluit van de nationale regelgevende instantie.

 Kosten

45      Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998, en artikel 4 quater van richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/19/EG van de Commissie van 13 maart 1996, laatstgenoemd artikel gelezen in samenhang met de punten 5 en 20 van de considerans van richtlijn 96/19, moeten aldus worden uitgelegd dat een nationale regelgevende instantie een exploitant van een met een openbaar netwerk geïnterconnecteerd verbindingsnetwerk niet kan verplichten om voor 2003 aan de op de markt dominante exploitant van het gebruikersnetwerk een aansluitvergoeding bovenop een interconnectievergoeding te betalen, ter compensatie van het deficit dat voor die dominante exploitant ontstaat door de beschikbaarstelling van de aansluiting voor de gebruikers.

2)      Artikel 4 quater van richtlijn 90/388, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/19, en artikel 12, lid 7, van richtlijn 97/33, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/61, hebben rechtstreekse werking en particulieren kunnen zich voor een nationale rechter rechtstreeks daarop beroepen om op te komen tegen een besluit van de nationale regelgevende instantie.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.