ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)
19 mei 1999 (1)
Mededinging Artikel 81, lid 1, EG (ex artikel 85, lid 1)
Alleenverkoopovereenkomst Parallelimporten
In zaak T-176/95,
Accinauto SA, vennootschap naar Belgisch recht, gevestigd te Brussel,
vertegenwoordigd door H. Glassen, advocaat te Leimen, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg bij Loesch en Wolter, advocaten aldaar, Rue Goethe 11,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door
B. Langeheine en vervolgens door W. Wils, leden van haar juridische dienst, als
gemachtigden, bijgestaan door H.-J. Freund, advocaat te Brussel, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst,
Centre Wagner, Kirchberg,
betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking 95/477/EG van de
Commissie van 12 juli 1995 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het
EG-Verdrag (BASF Lacke + Farben AG en SA Accinauto zaak IV/33.802)
(PB L 272, blz. 16),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, R. M. Moura Ramos en
P. Mengozzi, rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 13 januari en 2 april 1998,
het navolgende
Arrest
De feiten
- 1.
- Accinauto SA (hierna: Accinauto of verzoekster) is een te Brussel gevestigde
vennootschap naar Belgisch recht. Sinds 1937 verkoopt zij autoreparatielakken van
het BASF-concern in België en Luxemburg. Sinds 1974 is zij alleenverkoper van
Glasurit-producten in dat contractgebied. In het belastingjaar 1991 bedroeg haar
omzet 738 miljoen BFR, waarvan circa 85 % met de verkoop van BASF-producten
werd behaald.
- 2.
- BASF Coatings AG, voorheen BASF Lacke und Farben AG (hierna: BASF),
vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Münster-Hiltrup (Duitsland), fabriceert
onder meer autoreparatielakken van het merk Glasurit. In 1991 bedroeg haar
omzet 1 668 miljoen DM, waarvan 314 miljoen DM uit de afzet van
autoreparatielakken wereldwijd en 243 miljoen DM uit de afzet daarvan binnen de
Gemeenschap.
- 3.
- Glasurit-producten worden gedistribueerd door:
dochterondernemingen van BASF in Nederland, Italië, Frankrijk, Spanje,
het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Oostenrijk, Zweden en Finland;
zelfstandige alleenvertegenwoordigers in België, Luxemburg, Denemarken
en Portugal;
vijf regionale alleenverkopers in Duitsland;
een zelfstandige vertegenwoordiger zonder alleenverkooprecht in
Griekenland.
- 4.
- In het Verenigd Koninkrijk en Ierland worden de autoreparatielakken van het
BASF-concern gedistribueerd door BASF Coating and Inks Ltd (hierna: BASF
C & I), een volledige dochteronderneming van het BASF-concern.
- 5.
- Autoreparatielakken moeten worden onderscheiden van lakken voor nieuwe
voertuigen, ofschoon zij dezelfde samenstelling hebben en op dezelfde
productiebanden worden vervaardigd. Lakken voor nieuwe voertuigen zijn bestemd
voor autofabrikanten, terwijl reparatielakken door garages worden afgenomen.
Reparatielakken worden dan ook in andere verpakkingen en hoeveelheden
geleverd dan lakken voor nieuwe voertuigen.
- 6.
- In de periode 1985-1992 waren de netto consumentenprijzen voor
autoreparatielakken, waaronder die van Glasurit-producten, in het Verenigd
Koninkrijk gemiddeld hoger dan in België.
Verloop van de administratieve procedure
- 7.
- Op 28 januari 1991 dienden Ilkeston Motor Factories Ltd (hierna: IMF) en
Calbrook Cars Ltd, twee in het Verenigd Koninkrijk gevestigde distributeurs van
autoreparatielakken, bij de Commissie een klacht in, waarin zij aanvoerden dat
BASF en Accinauto de communautaire mededingingsregels overtraden.
- 8.
- Volgens klaagsters kochten zij IMF rechtstreeks en Calbrook Cars Ltd via IMF
sinds 1986 Glasurit-producten in bij Accinauto. In de zomer van 1990 zou
Accinauto haar leveranties in opdracht van BASF hebben stopgezet. BASF en
Accinauto zouden afspraken hebben gemaakt om de neveninvoer van Glasurit-producten in het Verenigd Koninkrijk te verhinderen.
- 9.
- Op 26 juni 1991 voerde de Commissie verificaties uit in de bedrijfsruimten van
BASF, BASF C & I, Accinauto en Technipaint, een in 1982 door de bestuurders
van Accinauto opgerichte vennootschap met dezelfde statutaire zetel.
- 10.
- Vervolgens verkreeg de Commissie van de verschillende partijen schriftelijke
inlichtingen krachtens artikel 11 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari
1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het
Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204; hierna: verordening nr. 17).
- 11.
- Op 12 mei 1993 deelde de Commissie BASF en Accinauto haar punten van
bezwaar mede.
- 12.
- Op 23 september 1993 werden de partijen in deze zaak gehoord.
- 13.
- Na het Raadgevend Comité voor mededingingsregelingen en economische
machtsposities te hebben geraadpleegd, stelde de Commissie beschikking
95/477/EG van 12 juli 1995 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het
EG-Verdrag (BASF Lacke + Farben AG en SA Accinauto zaak IV/33.802) vast
(PB L 272, blz. 16; hierna: bestreden beschikking). Van deze beschikking is
verzoekster op 21 juli 1995 kennisgeving gedaan.
Inhoud van de bestreden beschikking
- 14.
- In het dispositief van de bestreden beschikking stelt de Commissie vast, dat de
overeenkomst tussen BASF en Accinauto, op grond waarvan Accinauto van
8 oktober 1982 tot en met 31 december 1991 verplicht was aanvragen van klanten
van buiten het contractgebied naar BASF door te sturen (Kundenanfragen
weiterzuleiten), in strijd was met artikel 81, lid 1, EG (ex artikel 85, lid 1). Wegens
hun deelneming aan de vastgestelde inbreuk legt de Commissie BASF een
geldboete op van 2 700 000 ECU en Accinauto een geldboete van 10 000 ECU.
- 15.
- In de considerans van de beschikking vermeldt de Commissie, dat Accinauto zich
in artikel 2, lid 2, eerste alinea, van de in juni/oktober 1982 gesloten
alleenverkoopovereenkomst tussen BASF en Accinauto (hierna: overeenkomst van
1982), met terugwerkende kracht tot 1 januari 1981 ertoe verbindt aanvragen van
klanten van buiten het contractgebied door te sturen naar BASF. Haars inziens
moet deze uitdrukking aldus worden verstaan, dat diegene naar wie de bestellingen
van de klanten worden doorgestuurd, in de plaats treedt van diegene die
doorstuurt. Accinauto kan derhalve niet op eigen gezag besluiten tot levering aan
klanten buiten België en Luxemburg. BASF beslist of en, zo ja, onder welke
voorwaarden Accinauto, BASF of een derde aan deze bestellingen gevolg mag
geven.
- 16.
- De Commissie benadrukt, dat haar uitlegging van artikel 2 van de overeenkomst
wordt bevestigd door de wijze waarop partijen dit steeds hebben toegepast.
- 17.
- Toen IMF in maart 1986 voor het eerst contact opnam met Accinauto, zou deze
laatste een speciale vergunning hebben gekregen om tot levering over te gaan.
BASF zou deze vergunning aan Accinauto hebben verleend, omdat zij de
nevenuitvoer van Glasurit-producten naar het Verenigd-Koninkrijk wilde
kanaliseren en normaliseren. Dit moet in verband worden gebracht met de
maatregelen die BASF in de jaren 1985-1986 tegen nevenuitvoer had getroffen.
Gedurende negen maanden heeft zij toen de producten die via distributeurs in
België, Nederland en Duitsland werden verkocht, van merktekens voorzien om te
achterhalen langs welke kanalen de Glasurit-producten op de Britse markt
terechtkwamen.
- 18.
- Volgens de Commissie had BASF Accinauto in juni 1989 verzocht de leveranties
aan IMF en andere Britse afnemers stop te zetten. De beslissing de aanvankelijk
geoorloofde nevenuitvoer naar het Verenigd-Koninkrijk stop te zetten, zou dus zijn
genomen door BASF.
- 19.
- De Commissie stelt evenwel vast, dat Accinauto het haar door BASF opgelegde
verbod negeerde. Vanaf juli 1989 zou Accinauto de verkopen aan IMF hebben
gefactureerd via Technipaint en aldus buiten medeweten van BASF in het Verenigd
Koninkrijk zijn blijven leveren.
- 20.
- Eind mei 1990 zou Accinauto haar leveranties aan IMF hebben beëindigd, nadat
BASF haar controle had verscherpt. BASF C & I had laten doorschemeren, dat de
neveninvoer steeds meer problemen opleverde, en had bewijzen dat er een
Belgische bron bestond.
- 21.
- Sindsdien zou Accinauto zich onvoorwaardelijk aan de overeenkomst van 1982
hebben gehouden. Volgens de Commissie zou pas op 1 januari 1992 een einde zijn
gekomen aan de inbreuk op de mededingingsregels. Op die datum is met
terugwerkende kracht een nieuwe door partijen op 14 december 1992 en
22 januari 1993 ondertekende distributieovereenkomst in werking getreden. De
gewraakte bepaling op grond waarvan Accinauto bestellingen van klanten van
buiten het contractgebied naar BASF moest doorsturen, komt daarin niet meer
voor.
- 22.
- Naar het oordeel van de Commissie wordt met artikel 2, lid 2, van de
overeenkomst van 1982 beoogd en bewerkstelligd, dat de mededinging tussen
Accinauto en andere leveranciers van autoreparatielakken van het merk Glasurit,
met name tussen Accinauto en BASF C & I, wordt beperkt. Door deze
overeenkomst kan de handel tussen de lidstaten ongunstig worden beïnvloed, daar
de nevenuitvoer van Glasurit-producten van België naar het Verenigd Koninkrijk
wordt beperkt.
- 23.
- De Commissie legt BASF en Accinauto geldboeten op, omdat het verbod van
passieve verkopen in strijd is met de doelstelling een gemeenschappelijke markt tot
stand te brengen en dit een bijzonder ernstige inbreuk vormt op het
gemeenschapsrecht, dat op dit punt, maar ook ten aanzien van de betrokken
producten en de betrokken markt, ondubbelzinnig is. Verder is zij van oordeel, dat
BASF en Accinauto deze inbreuk opzettelijk hebben gepleegd.
Procesverloop
- 24.
- Bij op 25 september 1995 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift is
het onderhavige beroep ingesteld.
- 25.
- In haar verzoekschrift vraagt verzoekster het Gerecht bij wijze van maatregel tot
organisatie van de procesgang te gelasten, dat haar een volledig, Franstalig proces-verbaal van de hoorzitting van 23 september 1993 ter beschikking wordt gesteld.
- 26.
- Bij overeenkomstig de artikelen 14 en 51 van het Reglement voor de procesvoering
genomen beslissing van het Gerecht van 4 december 1997 is de zaak, die
aanvankelijk aan de Eerste kamer in uitgebreide samenstelling was toegewezen,
naar de Eerste kamer verwezen.
- 27.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) beslist, dat
er geen gronden waren om de door verzoekster voorgestelde maatregelen tot
organisatie van de procesgang te gelasten. Tevens heeft het Gerecht besloten,
zonder andere maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van
instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.
- 28.
- Partijen zijn ter terechtzitting van 13 januari 1998 in hun pleidooien en hun
antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord.
- 29.
- Naar aanleiding van de ambtsaanvaarding van een nieuw lid van het Gerecht is bij
beslissing van het Gerecht van 10 maart 1998 de samenstelling van de Eerste
kamer gewijzigd.
- 30.
- Gelet op artikel 33, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, heeft het
Gerecht (Eerste kamer) in nieuwe samenstelling bij beschikking van 13 maart 1998
overeenkomstig artikel 62 van genoemd reglement de heropening van de
mondelinge behandeling gelast.
- 31.
- Partijen zijn niet verschenen ter terechtzitting van 2 april 1998. Op voorstel van
verzoekster heeft het Gerecht, verweerster gehoord, partijen toegestaan naar hun
pleidooien van 13 januari 1998 te verwijzen zonder opnieuw te worden gehoord en
schriftelijke weergaven van deze pleidooien neer te leggen; deze zijn op 14 april
1998 ter griffie ingeschreven.
Conclusies van partijen
- 32.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
de bestreden beschikking nietig te verklaren voorzover zij verzoekster
betreft;
subsidiair, de verzoekster bij artikel 2 van de beschikking opgelegde
geldboete in te trekken dan wel te verminderen;
verweerster in de kosten te verwijzen;
verweerster te gelasten, verzoekster naast de geldboete hetzelfde bedrag
aan rente (9,5 %) terug te betalen als door verweerster vastgesteld in
artikel 2, lid 2, tweede alinea, van de bestreden beschikking.
- 33.
- Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoekster in de kosten te verwijzen.
De vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking
- 34.
- Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan. Het eerste is
ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens miskenning van
de rechten van de verdediging. Het tweede betreft schending van artikel 81, lid 1,
EG doordat de Commissie ten onrechte heeft vastgesteld, dat de overeenkomst van
1982 in strijd was met die bepaling.
Het middel inzake schending van wezenlijke vormvoorschriften
Argumenten van partijen
- 35.
- Verzoekster stelt, dat de Commissie artikel 3 van verordening nr. 1 van de Raad
van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische
Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), heeft geschonden, door haar geen volledig
in het Duits gestelde versie van het proces-verbaal van de hoorzitting van
23 september 1993 ter beschikking te stellen. Genoemd artikel bepaalt: De
stukken die door de instellingen aan een lidstaat of aan een persoon ressorterende
onder de jurisdictie van een lidstaat worden gezonden, worden gesteld in de taal
van die staat.
- 36.
- Volgens verzoekster is het proces-verbaal van de hoorzitting een processtuk als
bedoeld in artikel 19, lid 1, van verordening nr. 17 en artikel 2, lid 1, van
verordening nr. 99/63/EEG van de Commissie van 25 juli 1963 over het horen van
belanghebbenden en derden overeenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van
verordening nr. 17 (PB 1963, 127, blz. 2268). Als belanghebbende onderneming
heeft zij recht op een proces-verbaal in de taal van de lidstaat waaronder zij
ressorteert (arrest Hof van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69,
Jurispr. blz. 661, punten 48 en 49).
- 37.
- Omdat zij niet beschikte over een op schrift gestelde vertaling van de verklaringen
van de andere gehoorden die op de hoorzitting Frans of Engels spraken, met name
van de vertegenwoordigers van Accinauto, de ondernemingen die een klacht
hadden ingediend en de lidstaten, heeft zij haar verdediging in de administratieve
procedure niet goed kunnen voorbereiden. De Commissie heeft tijdens de
hoorzitting weliswaar voor een simultaanvertaling van deze verklaringen gezorgd,
doch een Duitse vertaling van het gehele proces-verhaal is van essentieel belang om
inzicht te krijgen in de tegen verzoekster ingebrachte punten van bezwaar, met
name om de ter hoorzitting aan de orde gestelde feiten op te helderen met haar
personeelsleden die daarbij niet aanwezig waren. Aldus zijn haar rechten van de
verdediging geschonden.
- 38.
- De Commissie is daarentegen van mening, dat het proces-verbaal van de
hoorzitting geen stuk is in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1 van 15 april
1958. In zaken betreffende de toepassing van de mededingingsregels heeft de
rechtspraak uitsluitend de mededeling van de punten van bezwaar en de
beschikkingen in de administratieve procedure als zodanig aangemerkt. Het proces-verbaal dient om de opmerkingen van de vertegenwoordigers van de verschillende
partijen vast te leggen en wordt hun enkel toegezonden opdat zij kunnen nagaan,
of hun eigen verklaringen juist zijn opgenomen (arrest Gerecht van 14 juli 1994,
Parker Pen/Commissie, T-77/92, Jurispr. blz. II-549, punten 72-75). Het is geen stuk
dat wordt opgemaakt ten behoeve van de bij de procedure betrokken
ondernemingen.
Beoordeling door het Gerecht
- 39.
- Er zij aan herinnerd, dat ingevolge artikel 9, lid 4, van verordening nr. 99/63 van
25 juli 1963 van de essentiële verklaringen van ieder, die gehoord is, proces-verbaal [wordt] opgemaakt, dat na lezing door hem wordt getekend.
- 40.
- In casu staat vast, dat verzoekster deugdelijk kennis heeft kunnen nemen van de
kern van haar eigen verklaringen ter hoorzitting van 23 september 1993, welke in
het Duits in het proces-verbaal zijn opgenomen, en dat zij niet heeft gesteld, dat
dit met betrekking tot haar wezenlijke onjuistheden of omissies bevatte.
- 41.
- Bovendien ontkent verzoekster niet, dat zij hetgeen tijdens de hoorzitting door
anderen is verklaard, dankzij de simultaanvertaling heeft kunnen volgen.
- 42.
- Verzoekster kan niet op grond van het ontbreken van een vertaling van de delen
van het proces-verbaal die in een andere taal zijn gesteld dan de taal van de
lidstaat waaronder zij ressorteert, doen vaststellen, dat haar rechten van de
verdediging zijn geschonden. Het ontbreken van een vertaling kan in casu immers
geen nadelige gevolgen hebben die de administratieve procedure ongeldig zouden
kunnen maken (reeds aangehaalde arresten ACF Chemiefarma/Commissie,
punt 52, en Parker Pen/Commissie, punt 74).
- 43.
- De moeilijkheden die verzoekster bij de voorbereiding van haar verdediging zou
hebben ondervonden, veranderen niets aan deze vaststelling, daar zij tijdens de
hoorzitting was vertegenwoordigd en de Commissie haar een schriftelijke weergave
van de verklaringen van de andere aanwezigen in de oorspronkelijke taal ter
beschikking heeft gesteld.
- 44.
- Het middel inzake schending van wezenlijke vormvoorschriften moet derhalve
worden verworpen.
Het middel inzake schending van artikel 81, lid 1, EG doordat de Commissie ten
onrechte heeft vastgesteld, dat de overeenkomst van 1982 in strijd was met die bepaling
- 45.
- Verzoekster betwist, zakelijk weergegeven, dat de overeenkomst van 1982 een met
artikel 81, lid 1, EG strijdige afspraak was, bedoeld om de neveninvoer van
Glasurit-producten in het Verenigd Koninkrijk te verhinderen. De Commissie heeft
ernstige beoordelingsfouten gemaakt, en wel in de eerste plaats bij haar uitlegging
van artikel 2, lid 2, van de overeenkomst, in de tweede plaats waar zij concludeert,
dat haar uitlegging van de overeenkomst wordt bevestigd door de wijze waarop
partijen daaraan uitvoering gaven, in de derde plaats in haar onderzoek van de
gevolgen van de overeenkomst voor de mededinging en de handel tussen de
lidstaten, in de vierde plaats ten aanzien van de datum waarop de vermeende
inbreuk op de mededingingsregels zou zijn beëindigd, en in de vijfde plaats, bij de
vaststelling van de hoogte van de geldboete.
Eerste onderdeel: uitlegging van artikel 2, lid 2, van de overeenkomst van 1982
Argumenten van partijen
- 46.
- Verzoekster stelt, dat de uitdrukking doorsturen van aanvragen van klanten in
artikel 2, lid 2, van de overeenkomst van 1982 uitsluitend doelt op het doorsturen
van informatie waarmee BASF haar distributiebeheer en haar handelsstrategie
beter kan plannen en kan voldoen aan haar verplichting om in geval van
leveringsproblemen voor een gelijkmatige bevoorrading van de markt te zorgen.
- 47.
- Zowel in lid 1 als in lid 2 van artikel 2 betekent doorsturen volgens haar
informeren. Dat artikel spreekt geenszins van een verplichting om bestellingen
door te sturen, aangezien deze impliciet voortvloeit uit het krachtens artikel 1 aan
verzoekster verleende alleenverkooprecht in het contractgebied. Verder heeft
artikel 2 slechts betrekking op aanvragen van klanten, waarbij het enkel gaat om
het verkrijgen van inlichtingen over de leveringsmogelijkheden of -voorwaarden.
Het geldt dus niet voor bestellingen van klanten.
- 48.
- Volgens verzoekster verlangt artikel 2, lid 2, van de overeenkomst nergens, dat
BASF toestemming geeft voor verkopen buiten haar contractgebied.
- 49.
- Krachtens artikel 4, leden 1 en 2, van de overeenkomst van 1982 verbond
verzoekster zich ertoe, BASF regelmatig te informeren over de algemene
marktsituatie, en jaarlijks een verkoopverslag op te stellen. Daar artikel 4 echter
alleen gold voor informatie over activiteiten binnen het contractgebied, viel
informatie over aanvragen van buiten haar contractgebied uitsluitend onder
artikel 2, lid 2, van de overeenkomst. Informatie over verkopen buiten het
toegekende gebied was eveneens voor haar van groot belang, met name om BASF
in staat te stellen haar te informeren over de voorwaarden inzake de kwaliteit van
de opleiding en de erkenning in de landen waarvoor de export was bestemd.
- 50.
- Verder is volgens verzoekster de ontstaansgeschiedenis van de overeenkomst
relevant om inzicht te krijgen in de aandacht die partijen aan het vraagstuk van de
verenigbaarheid van de overeenkomst met de communautaire mededingingsregels
hebben besteed. De oude alleenverkoopovereenkomst tussen Accinauto en de
rechtsvoorganger van BASF was in 1969 bij de Commissie aangemeld. Naar
aanleiding van bezwaren van de Commissie hadden partijen in 1970 afgezien van
een clausule op grond waarvan Accinauto de onder de overeenkomst vallende
goederen niet mocht uitvoeren uit het contractgebied.
- 51.
- Gelet op dit precedent, had verzoekster tijdens de onderhandelingen over de
overeenkomst van 1982 van de directeur van de juridische dienst van BASF de
verzekering gekregen, dat het nieuwe artikel 2, lid 2, in overeenstemming was met
het gemeenschapsrecht. Daar partijen niet twijfelden aan de rechtmatigheid van
deze bepaling, achtten zij het niet noodzakelijk de overeenkomst van 1982 bij de
Commissie aan te melden.
- 52.
- Verweerster acht de gronden waarmee verzoekster haar uitlegging van de
verplichting tot doorsturen in artikel 2, lid 2, van de overeenkomst onderbouwt, niet
overtuigend. De Commissie blijft erbij, dat de bepaling een verkapt verbod van
passieve verkoop ten uitvoer zonder voorafgaande toestemming inhoudt, en niet
slechts de verplichting informatie door te sturen.
Beoordeling door het Gerecht
- 53.
- Er zij aan herinnerd, dat artikel 2 van de overeenkomst van 1982 de volgende titel
draagt: Alleenverkooprecht en mededingingsverbod. Lid 2, eerste alinea, bepaalt:
De distributeur verplicht zich ertoe aanvragen van klanten van buiten het
contractgebied naar [BASF] door te sturen en buiten het contractgebied geen
klanten te werven, geen vestigingen op te richten en geen expeditiemagazijnen voor
de verkoop van onder de overeenkomst vallende producten aan te houden.
- 54.
- Tussen partijen in deze zaak is onomstreden, dat het laatste gedeelte van het
betrokken contractuele beding een verbod van actieve verkopen door de
distributeur buiten het contractgebied inhoudt, hetgeen in overeenstemming is met
het communautaire mededingingsrecht. Het uitleggingsgeschil betreft dus uitsluitend
het gedeelte van het beding dat betrekking heeft op passieve verkopen aan klanten
buiten het contractgebied.
- 55.
- Om te kunnen bepalen, of partijen bij de overeenkomst van 1982 een beperking
van de vrijheid van de distributeur zijn overeengekomen ter zake van passieve
verkopen van onder de alleenverkoopovereenkomst vallende producten aan klanten
in andere lidstaten en of zij daarmee een bij artikel 81, lid 1, EG verboden
overeenkomst hebben gesloten, moet het Gerecht verschillende
uitleggingselementen in aanmerking nemen. Dit zijn, behalve het onderzoek van de
bewoordingen van artikel 2, lid 2, en de werkingssfeer van de overige bepalingen
van de overeenkomst die verband houden met de aldaar bedoelde verplichting van
de distributeur, de feitelijke en de juridische context van de totstandkoming en de
uitvoering van de overeenkomst, aan de hand waarvan duidelijk kan worden, wat
het doel ervan is.
- 56.
- Uit de bewoordingen van artikel 2, lid 2, blijkt duidelijk, dat partijen een bijzondere
regeling zijn overeengekomen voor de behandeling van aanvragen van klanten van
buiten het contractgebied. Er wordt evenwel niet nader bepaald, met welk doel
deze aanvragen naar de fabrikant moeten worden doorgestuurd, noch welke
gevolgen dit heeft voor de vrijheid van de distributeur om tot passieve verkopen
over te gaan, met name wanneer zulks geschiedt op verzoek van klanten in andere
lidstaten.
- 57.
- Wanneer dit beding letterlijk wordt uitgelegd, is het niet van belang, dat de
doorzendverplichting betrekking heeft op aanvragen, waarmee enkel naar
Accinauto's leveringsmogelijkheden en -voorwaarden wordt gevraagd, en niet op
bestellingen van klanten buiten het contractgebied. Zoals de Commissie heeft
beklemtoond, heeft het voor een klant geen zin om bij verzoekster iets te bestellen
wanneer hij een negatief antwoord heeft ontvangen op een ingevolge genoemde
bepaling doorgezonden aanvraag. Dat de distributeur de aan bestellingen
voorafgaande aanvragen moet doorsturen, wil niet zeggen, dat hij zijn
beslissingsvrijheid volledig behoudt en er voor hem geen beperkingen gelden met
betrekking tot de afhandeling van bestellingen.
- 58.
- Ten aanzien van de opneming van artikel 2, lid 2, in de overeenkomst en de
bepaling van het doel ervan aan de hand van het doel van andere bedingen inzake
informatie-uitwisseling tussen partijen, moet in de eerste plaats verzoeksters stelling
worden verworpen, dat de doorzendverplichting van artikel 2, leden 1 en 2, van
dezelfde aard zou zijn als de informatieplicht van artikel 4. Ingevolge artikel 4,
leden 1 en 2, verplicht Accinauto zich er weliswaar toe BASF regelmatig te
informeren over de afzet en de marktsituatie in het contractgebied, doch dit betreft
algemene informatie die slechts in een overzicht aan het einde van het kalenderjaar
behoeft te worden verstrekt. Artikel 2, leden 1 en 2, schrijft daarentegen voor, dat
de distributeur c.q. de fabrikant onmiddellijk in kennis wordt gesteld van
binnengekomen aanvragen, naargelang deze afkomstig zijn van klanten binnen dan
wel buiten het contractgebied. Daar de doorzendplicht van artikel 2 inhoudt dat
wederzijds kennisgeving wordt gedaan van specifieke aanvragen inzake leveringen,
is deze dus van andere aard dan de informatieplicht van artikel 4.
- 59.
- In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat blijkens artikel 2, lid 1, BASF's
verplichting om alle aanvragen en inlichtingen die de verkoop van de betrokken
producten in het contractgebied kunnen bevorderen, aan de distributeur door te
geven, verband houdt met het voor haar geldende verbod geen andere kanalen tegebruiken voor de afzet in dat gebied. Deze doorzendverplichting, evenals het
verbod andere afzetkanalen te gebruiken, geeft nu juist inhoud aan het aan
Accinauto verleende alleenverkooprecht, aangezien de doorzendplicht nodig is voor
de daadwerkelijke uitoefening van dat recht. Verzoeksters uitlegging, volgens welke
onder doorsturen in zowel lid 1 als lid 2 van artikel 2 slechts het informeren
van de andere partij over aanvragen inzake leveringen moet worden verstaan, kan
derhalve niet worden aanvaard.
- 60.
- Daar de ingevolge artikel 2, lid 2, van de overeenkomst op de distributeur rustende
doorzendverplichting uitsluitend aanvragen van buiten het contractgebied betreft,
kan niet worden gesteld, dat dit beding slechts tot doel heeft, de fabrikant in staat
te stellen zijn distributiebeheer en zijn handelsstrategie beter te plannen. De
Commissie heeft terecht opgemerkt, dat indien BASF geïnformeerd wilde worden
over de aantallen en de kwaliteit van de producten waarop de bij verzoekster
binnengekomen aanvragen betrekking hadden, de doorzendverplichting evenzeer
voor aanvragen van klanten binnen het contractgebied zou moeten gelden. Deze
informatie had BASF overigens regelmatig in het algemeen dan wel via de in
artikel 4 van de overeenkomst bedoelde overzichten kunnen worden verstrekt, in
plaats van vóór iedere levering. BASF hoefde evenmin vooraf de bestemming van
de bij verzoekster bestelde goederen te weten om beperkt leverbare hoeveelheden
gelijkmatig onder haar distributeurs te kunnen verdelen. In haar behoefte aan
informatie over de verkopen ten export, met name met het oog op de berekening
van de reclamebijdrage die zij iedere vertegenwoordiger toekende, had ook kunnen
worden voorzien door middel van verplichte overzichten betreffende die verkopen.
Verder had verzoeksters belang bij informatie over de condities op de markten
waarvoor de producten waren bestemd, voorzover dit al relevant is, ook op een
andere wijze kunnen worden gediend in plaats van de exporten van tevoren te
melden bij de fabrikant.
- 61.
- Het Gerecht is dan ook van oordeel, dat verzoeksters toelichting met betrekking
tot het doel van de doorzendverplichting van artikel 2, lid 2, van de overeenkomst
van 1982 de stelling van de Commissie, dat dit beding een verkapt verbod van
passieve verkoop ten uitvoer zonder voorafgaande toestemming inhoudt, niet
ontkracht.
- 62.
- Verder laat de ontstaansgeschiedenis zien, dat partijen bij de overeenkomst van
1982 het gewraakte beding vaag hebben geformuleerd en dat dit een verkapt
exportverbod bevat. Het was partijen op grond van hun ervaring in het verleden
immers genoegzaam bekend, dat een uitdrukkelijke beperking van de vrijheid van
de distributeur om tot passieve verkopen buiten zijn contractgebied over te gaan,
in strijd is met het communautaire mededingingsrecht. Desondanks hebben partijen
duidelijk geformuleerd, dat zij aanvragen van buiten het contractgebied onder een
specifieke kennisgevingsregeling wilden laten vallen, waarmee zij de fabrikant
impliciet in staat stelden, indien nodig het exportgedrag van de distributeur te
beïnvloeden.
- 63.
- Onder deze omstandigheden moet worden onderzocht of, zoals de Commissie stelt,
haar uitlegging van artikel 2, lid 2, van de overeenkomst van 1982 wordt bevestigd
doordat partijen uitvoering hebben gegeven aan een afspraak die erop was gericht
de neveninvoer van Glasurit-producten in het Verenigd Koninkrijk te verhinderen.
Tweede onderdeel: de uitvoering van de overeenkomst
Argumenten van partijen
- 64.
- Verzoekster betoogt, dat uit de uitvoering van de omstreden overeenkomst blijkt,
dat de Commissie het begrip doorsturen verkeerd heeft geïnterpreteerd. De
feiten bevestigen haars inziens haar uitlegging van de overeenkomst.
- 65.
- Toen IMF verzoekster in maart 1986 voor het eerst een aanvraag zond, heeft
verzoeksters administrateur, de heer Dudouet, enkel contact met BASF opgenomen
om naar de marktsituatie en de leverbaarheid van de gewenste producten te
informeren. Dudouet, die zelden exporteerde, besefte dat het bij bestellingen voor
de Britse markt om grote hoeveelheden zou kunnen gaan. Daar IMF's aanvraag
veelgevraagde producten betrof en de bestelde hoeveelheden volgens de gebruiken
op de markt voor autoreparatielakken op korte termijn moesten worden geleverd,
konden eventuele vertragingen in de levering tot ernstige problemen bij de
afnemers leiden. Anders dan de Commissie stelt, had verzoekster BASF dus niet
om toestemming gevraagd om aan IMF te mogen leveren en zelf de daarbij toe te
passen verkoopcondities te mogen vaststellen.
- 66.
- Verzoekster heeft IMF de gevraagde hoeveelheden geleverd, waarna de
handelscontacten tussen beide bedrijven zich met succes hebben ontwikkeld. Tot
in 1990 bleven de bestellingen van IMF gestaag stijgen, evenals de kortingen die
verzoekster haar verleende.
- 67.
- Vanaf juni 1989 werden de verkopen van verzoekster aan IMF gefactureerd op
naam van Technipaint, uitsluitend om de export te scheiden van de afzet in België.
Deze scheiding was in 1989 mogelijk geworden na de ingebruikneming van een
nieuw computersysteem. Aldus kon verzoekster de doorzichtigheid van haar
transacties vergroten en hoefde zij haar medewerkers minder premies te betalen.
Ook BASF hechtte waarde aan een gescheiden registratie van de transacties, omdat
zij bijdroeg in de reclamekosten op basis van de afzet in het contractgebied.
- 68.
- Anders dan in de punten 75 en 76 van de considerans van de bestreden
beschikking wordt gesteld, heeft verzoekster niet eind mei 1990, doch eerst in
december 1990 haar leveranties aan IMF gestaakt. De eerstvolgende bestelling die
na eind mei 1990 bij verzoekster is binnengekomen, dateert van 4 december 1990.
Hoewel in een brief van de advocaten van IMF aan verzoekster van 3 juli 1990 van
een toekomstige bestelling wordt gesproken, heeft IMF tussendoor geen nieuwe
bestellingen gedaan.
- 69.
- Verzoekster heeft op eigen gezag besloten om niet meer aan IMF te leveren,
wegens het gebrek aan betrouwbaarheid van deze laatste en de dreigende houding
die zij had aangenomen. Sinds augustus 1989 had IMF de facturen niet meer op
tijd betaald. Tijdens een gesprek met verzoekster op 5 juni 1990 drong IMF aan
op extra leveringen, terwijl er sprake was van knelpunten in de leverbaarheid van
een groot aantal Glasurit-producten. Zij dreigde verzoekster, dat zij een klacht zou
indienen wegens schending van de mededingingsregels en een filiaal in België zou
openen om rechtstreeks naar het Verenigd Koninkrijk te kunnen exporteren.
- 70.
- Bij brief van 7 februari 1991, met een kopie van haar brief aan IMF van
19 december 1990, heeft verzoekster BASF voor het eerst in kennis gesteld van de
definitieve beëindiging van haar handelscontacten met IMF.
- 71.
- Verzoekster verwijt de Commissie geen rekening te hebben gehouden met de
aangevoerde leveringsproblemen, waarvan zij in de administratieve procedure
overtuigende bewijzen heeft geleverd. In de betrokken periode waren als gevolg
van verschillende factoren ernstige knelpunten in BASF's leveringscapaciteit
ontstaan. Deze troffen de belangrijkste producten uit haar assortiment, met name
de meest gebruikte basiskleuren.
- 72.
- BASF heeft een onderling informatienetwerk opgezet met haar distributeurs,
waaronder ook verzoekster, om bij schaarste een regelmatige bevoorrading van de
Europese markt te garanderen. Om haar leveringsverplichtingen jegens de
afnemers van Glasurit-producten te kunnen nakomen, wilde zij op de hoogte
blijven van de goederenstromen en de verkoopsituatie op de verschillende nationale
markten.
- 73.
- Verder meent verzoekster, dat zij verplicht was de afnemers binnen haar eigen
contractgebied zo goed mogelijk te bevoorraden. Na door IMF te zijn benaderd,
achtte zij het normaal, dat zij eerst met BASF de leveringsmogelijkheden naging
teneinde een inbreuk op haar contractuele verplichtingen te voorkomen. Zij mocht
de beperkte middelen niet aanwenden om nieuwe bestellingen aan te nemen of
buiten haar contractgebied te leveren.
- 74.
- Dat verzoeksters handelwijze geoorloofd was, vindt bevestiging in de considerans
van verordening (EEG) nr. 1983/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende
de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen
alleenverkoopovereenkomsten (PB L 173, blz. 1), zoals reeds eerder was gebeurd
in de considerans van Verordening nr. 67/67/EEG van de Commissie van 22 maart
1967 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen
alleenverkoopovereenkomsten (PB 1967, 57, blz. 849). Partijen bij een
alleenverkoopovereenkomst mogen daarin dus bedingen opnemen op grond
waarvan de fabrikant kan nagaan, of de distributeur zich houdt aan de primaire
doelstelling van een dergelijke overeenkomst, te weten intensieve bewerking van
de markt waarvoor het alleenverkooprecht geldt.
- 75.
- Voorts merkt Accinauto op, dat volgens de in punt 22 van de motivering van de
bestreden beschikking weergegeven verklaringen van klaagster, BASF in maart
1986 zou hebben ingestemd met de leveranties aan IMF, mits de korting niet hoger
zou zijn dan 19 % van het tarief van Accinauto. Deze verklaringen worden echter
weerlegd door de omstandigheid, dat IMF destijds akkoord was gegaan met een
korting van 8 % en dat Accinauto IMF in 1986 geen kortingen van 19 % had
verleend. Haar handelservaring leert, dat IMF nooit genoegen zou hebben
genomen met een korting van 8 % wanneer Dudouet zou hebben laten
doorschemeren dat BASF akkoord ging met kortingen tot 19 % van het tarief.
Naar het oordeel van verzoekster is dit een overtuigend bewijs, dat klaagster de
rest van het telefoongesprek tussen Accinauto en BASF ook verkeerd heeft
doorgegeven.
- 76.
- Voorts blijkt uit een door de heer Augustin ondertekende nota van 5 juni 1990, dat
BASF op de hoogte was van alle leveringen van Accinauto aan IMF in 1989.
Verzoekster bestrijdt dan ook de veronderstelling van de Commissie, dat zij haar
export naar het Verenigd Koninkrijk wilde verhullen door deze op naam van
Technipaint te factureren.
- 77.
- De Commissie blijft bij haar conclusie, dat de uitvoering die partijen, met name
sinds maart 1986, aan de overeenkomst hebben gegeven, bevestigt dat artikel 2,
lid 2, wel degelijk een goedkeuringsrecht van de fabrikant met betrekking tot
passieve verkopen inhield. Verzoeksters toelichting is niet overtuigend en kan
evenmin de juridische beoordeling van de in de bestreden beschikking vastgestelde
gedragingen ontkrachten.
- 78.
- Verweerster stelt, dat verzoeksters weergave van de feiten wordt weerlegd door de
stukken. Blijkens de in de punten 43 en 52 van de considerans van de bestreden
beschikking genoemde interne nota van 5 juni 1990, had BASF na de eerste
bestelling van IMF bij Accinauto in maart 1986, Dudouet een speciale
vergunning verleend om aan IMF te leveren. Uit andere stukken blijkt, dat de
leveringen aan IMF inderdaad in opdracht van BASF zijn gestaakt en dat
verzoekster deze verkopen sinds 1989 via Technipaint heeft gefactureerd om deze
te verhullen. Uiteindelijk heeft Accinauto de uitvoer in mei 1990 naar aanleiding
van een verscherpte controle door BASF beëindigd.
- 79.
- Volgens de Commissie vormen de door verzoekster aangevoerde
leveringsproblemen geen verklaring voor het gedrag van partijen bij de
overeenkomst, daar de schaarste zich uitsluitend tussen 1988 en eind 1990
voordeed. Verder zijn in de briefwisseling tussen BASF en haar distributeurs over
de neveninvoer in het Verenigd Koninkrijk geen aanwijzingen te vinden voor de
vrees, dat de bevoorrading van de andere nationale markten wellicht zou
tekortschieten. Verzoeksters speciale vergunning is niet ingetrokken omdat BASF
leveringsproblemen ondervond, maar omdat de neveninvoer nadelig was voor
BASF C & I en een prijsdaling in het Verenigd Koninkrijk met zich bracht.
- 80.
- De conclusies die verzoekster verbindt aan een dwaling van klaagster met
betrekking tot de maximale korting van 19 %, gaan volgens de Commissie te ver.
Bij de beantwoording van een verzoek om inlichtingen zou Accinauto hebben
bevestigd, dat zij IMF een korting van 19 % had verleend. Verzoekster zal dus
moeten verantwoorden, waarom haar antwoord aan de Commissie in tegenspraak
is met hetgeen zij thans verklaart. Verder zou het aannemelijk zijn geweest, indien
verzoekster de door de fabrikant gefiatteerde maximale korting niet meteen aan
IMF zou hebben verleend, temeer daar de eerste bestellingen slechts kleine
hoeveelheden betroffen. Wat verzoekster tegenwerpt ten aanzien van de juistheid
van klaagsters verklaring is niet gefundeerd. De vraag of en wanneer de maximale
korting van 19 % volledig aan IMF is toegekend, doet niet af aan het feit, dat
verzoekster in maart 1986 van BASF toestemming heeft gekregen om aan klaagster
te leveren en daarbij kortingen toe te passen.
- 81.
- De nota van een medewerker van BASF van 5 juni 1990 bewijst niet, dat de
fabrikant al in 1989 op de hoogte was van de leveringen via Technipaint. Volgens
de Commissie blijkt uit de in de punten 47 en 50 van de considerans van de
bestreden beschikking genoemde interne nota's, dat verzoekster buiten medeweten
en zonder toestemming van BASF aan IMF is blijven leveren.
- 82.
- Verzoekster verwart oorzaak en gevolg waar zij verklaart, waarom zij de leveringen
aan IMF heeft gestaakt. Dat tijdens het gesprek van 5 juni 1990 was gedreigd met
het indienen van een klacht, was volgens de Commissie een reactie op het feit, dat
Dudouet eind mei 1990 tegen IMF gezegd, dat BASF druk op hem uitoefende,
zodat hij geen Glasurit-producten meer kon leveren. Het besluit de factuur van mei
niet te betalen, was pas in juli gevallen, na het geschil tussen IMF en Accinauto.
Verweerster blijft dan ook bij haar bevindingen ter zake van de datum waarop en
de omstandigheden waaronder de leveringen aan IMF zijn gestaakt. Verder stelt
zij, dat verzoekster niet heeft aangetoond, dat IMF grotere leveranties of gunstigere
condities van haar verlangde.
Beoordeling door het Gerecht
- 83.
- Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat de in de bestreden beschikking
vastgestelde inbreuk op de mededingingsregels betrekking heeft op deovereenkomst die partijen hebben gesloten ten einde de neveninvoer van Glasurit-producten in het Verenigd Koninkrijk te verhinderen. Bij het onderzoek van de
uitvoering van de overeenkomst van 1982 gaat het derhalve uitsluitend om de
vraag, of de uitlegging die de Commissie aan artikel 2, lid 2, van die overeenkomst
geeft, juist is.
- 84.
- Verzoekster ontkent, dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de in de
bestreden beschikking genoemde feiten en de uitvoering van een vermeende
overeenkomst in strijd met artikel 81, lid 1, EG. De handelwijze van partijen bij de
overeenkomst van 1982 zou terug te voeren zijn op de leveringsproblemen
waarmee BASF in de referentieperiode werd geconfronteerd en door op eigen
gezag door Accinauto genomen beslissingen van commerciële aard.
- 85.
- De Commissie heeft evenwel terecht opgemerkt, dat de knelpunten in de
leveringen van BASF zich slechts van 1988 tot 1990 hebben voorgedaan, terwijl de
gewraakte overeenkomst van 1982 tot 1991 van kracht was.
- 86.
- Deze problemen kunnen evenmin dienen ter ondersteuning van verzoeksters
verklaring voor haar contact met BASF in maart 1986, vóór de eerste levering aan
IMF. Er is immers geen objectieve reden waarom Dudouet van tevoren moest
informeren naar de leverbaarheid van de bestelde producten.
- 87.
- Bovendien zijn de handelscontacten tussen Accinauto en IMF in 1989
geïntensiveerd, ondanks de ernstige problemen die BASF gedurende dat gehele
jaar ondervond. Toen deze contacten in juni 1990 werden verbroken, was aan de
schaarste waarop verzoekster zich beroept, reeds grotendeels een einde gekomen.
- 88.
- Verder blijkt uit interne nota's van BASF en uit de correspondentie van BASF
C & I en Accinauto aan BASF, dat de neveninvoer een probleem vormde wegens
het effect ervan op de activiteiten van de Britse dochteronderneming, en niet
omdat er leveringsproblemen waren die de bevoorrading van de Belgische en
Luxemburgse klanten in gevaar zouden kunnen brengen.
- 89.
- De problemen rond de leveringen van BASF blijken in casu dus geen wezenlijke
gevolgen voor de uitvoering van de overeenkomst van 1982 te hebben gehad. Haar
betoog, dat haar handelwijze in een situatie van schaarste geoorloofd was, met
name gelet op de considerans van verordening nr. 1983/83, is derhalve voor de
beoordeling van de onderhavige zaak irrelevant.
- 90.
- Het Gerecht stelt vast, dat Accinauto blijkens een interne nota van BASF van
5 juni 1990 een speciale vergunning had gekregen om aan IMF te leveren:
De eigenaar van [IMF] te Derby staat erop, dat Accinauto autoreparatielakken
blijft leveren (1989 ca. 10 ton). Voor deze klant had de heer Dudouet destijds een
speciale leveringsvergunning gekregen van de heer Kunath. Destijds was
toestemming verleend met de gedachte, een beperkte hoeveelheid vanuit Brussel
toe te laten. Achtergrond: geen volume-uitbreiding door andere handelaren in
België. Indien verdere leveranties niet worden toegestaan, wordt met een proces
gedreigd. (...) Dudouet wacht op instructies!
- 91.
- In een brief van 7 juni 1989 aan BASF beschrijft Dudouet de context waarin de
vergunning destijds was verleend en tot die datum was gehandhaafd:
Drie of vier jaar geleden besloot Glasurit naar aanleiding van de grote omvang
van de parallelimporten in Groot-Brittannië met onze medewerking op alle uit
onze voorraden verkochte producten per cliënt verschillende merktekens aan te
brengen om zo gemakkelijk de herkomst van de levering te kunnen achterhalen (...)
In verband met deze handel hebben wij met Glasurit afgesproken, dat wij deze
inkopen zouden proberen te kanaliseren en normaliseren om te kunnen nagaan
welke hoeveelheden onze klanten afnamen, los van de verkoop buiten het
contractgebied. (...) Wij maken u erop attent dat wij, wanneer dit net wordt
opgeheven, niet meer kunnen garanderen dat onze 70 handelaren of grote
carrosseriebedrijven niet in de verleiding zullen komen of zullen worden benaderd
om zaken te doen met Groot-Brittannië, wat onze interne markt ernstig zou
verstoren.
- 92.
- Uit deze stukken blijkt maar al te duidelijk, dat verzoekster, anders dan zij stelt,
in haar handelsbetrekkingen met IMF niet op eigen gezag heeft gehandeld. Dat
BASF een verscherpte controle uitoefende op de exporten van Accinauto, wordt
bevestigd door een andere interne nota van juni 1990:
Hierbij het antwoord van Accinauto op onze vraag, hoeveel stuks [Glasurit] er van
België naar Groot-Brittannië gaan. Wij moeten ervan uitgaan, dat Dudouet de
waarheid spreekt. Hij weet heel goed dat hij van ons afhankelijk is en zal geen
enkel risico willen nemen.
- 93.
- Het tweede onderdeel van het middel, inhoudende dat de Commissie de uitvoering
van de overeenkomst van 1982 verkeerd heeft beoordeeld, moet derhalve worden
verworpen.
Derde onderdeel: gevolgen van de overeenkomst voor de mededinging en voor de
handel tussen de lidstaten
Argumenten van partijen
- 94.
- Verzoekster verwijt de Commissie, de bijzondere kenmerken van de Britse markt
voor autoreparatielakken niet voldoende in aanmerking te hebben genomen.
- 95.
- Zij wijst erop, dat de neveninvoer van Glasurit-producten toenam in verband met
het prijsverschil op de markt voor autoreparatielakken tussen het Verenigd
Koninkrijk en de andere landen van de Gemeenschap. Dit verschil was vooral het
gevolg van de hogere distributiekosten in het Verenigd Koninkrijk, maar ook van
het sinds het begin van de jaren tachtig in België van kracht zijnde
prijsbeheersingssysteem, waartoe de Belgische overheid had besloten om een
stijging van de consumentenprijzen tegen te gaan.
- 96.
- Toch is het niet zo, zoals de Commissie ten onrechte meent, dat de positie van
Glasurit-producten op de Britse markt en de prijsverschillen tussen België en het
Verenigd Koninkrijk een omvangrijke neveninvoer in de hand werkten en dat de
overeenkomst van 1982 dit zou hebben verhinderd.
- 97.
- Volgens verzoekster moet in de context van mededinging worden uitgegaan van de
netto verkoopprijzen van de distributeur, welke overeenkomen met de
desbetreffende aankoopprijs. De verschillen tussen de prijzen in België en die in
het Verenigd Koninkrijk worden beduidend kleiner wanneer van de netto
verkoopprijzen wordt uitgegaan. Verder was er naast de feitelijke vraag, waarin
volledig is voorzien, geen sprake van een potentiële vraag. Klaagsters hebben
verklaard, dat zij tevreden waren over hun handelscontacten met haar, en dankzij
de gunstige condities kon IMF niet alleen Glasurit-producten leveren aan Calbrook
Cars Ltd, maar ook aan andere Britse handelaars.
- 98.
- Zij stelt, dat afgezien van de bestellingen van IMF, sinds 1986 geen andere
bestellingen zijn binnengekomen. Zij kan onmogelijk niet-gedane bestellingen
hebben geweigerd in opdracht van BASF. Zij betwist dan ook de vaststelling van
de Commissie, dat de leveranties die zij objectief gezien kon afhandelen, geenszins
beperkt waren tot de aan IMF en aan Calbrook Cars Ltd geleverde hoeveelheden.
Verzoekster begrijpt overigens niet hoe een beding in de overeenkomst, dat volgens
de uitlegging van de Commissie passieve uitvoer niet verbiedt, doch enkel
voorschrijft dat de fabrikant daartoe toestemming geeft, deze uitvoer zou kunnen
verhinderen, terwijl er geen gevallen bekend zijn waarin zij toestemming had
gevraagd maar niet had gekregen. Zij concludeert hieruit, dat de
alleenverkoopovereenkomst in elk geval niet de neveninvoer verhinderde en geen
gevolgen had voor haar benutting van de objectieve leveringsmogelijkheden.
- 99.
- Verzoekster betoogt, dat de overeenkomst van 1982 de mededinging en de handel
tussen de lidstaten overigens op geen enkele andere wijze ongunstig heeft
beïnvloed. De parallelimporteurs waren volledig op de hoogte van de
bevoorradingsbronnen in de verschillende landen van de Gemeenschap en kochten
gezamenlijk in bij de distributeurs die de gunstigste prijzen berekende voor elke
serie producten. Dit wordt bevestigd door het feit, dat IMF bepaalde producten bij
Accinauto betrok voor rekening van Calbrook Cars Ltd, terwijl dat bedrijf andere
producten onder betere condities inkocht in Nederland en Duitsland. De vraag- en
aanbodsituatie moet overigens niet statisch worden geacht. Er vinden constant
correcties plaats, waarmee de parallelimporteurs rekening houden wanneer zij
besluiten een bestelling te plaatsen bij een distributeur.
- 100.
- Verweerster antwoordt, dat de in de bestreden beschikking vastgestelde
prijsverschillen alsook het feit dat deze de nevenuitvoer van België naar het
Verenigd Koninkrijk in de hand werkten, worden gestaafd door de bij BASF
aangetroffen documenten. Hoe dan ook geeft verzoekster in haar verzoekschrift
zelf toe, dat het prijsverschil tussen het Verenigd Koninkrijk en de andere lidstaten
een van de oorzaken van de neveninvoer was.
- 101.
- De Commissie meent te hebben aangetoond, dat de betrokken overeenkomst
aanzienlijke gevolgen voor de intracommunautaire handel had, en herinnert eraan,
dat zij niet het bewijs hoeft te leveren, dat het handelsverkeer tussen de lidstaten
inderdaad merkbaar ongunstig is beïnvloed (arrest Hof van 1 februari
1978, Miller/Commissie, 19/77, Jurispr. blz. 131, punt 15). Zij benadrukt, dat zij de
nodige onderzoeken heeft verricht en in de bestreden beschikking haar bevindingen
heeft weergegeven inzake de marktpositie van de betrokken ondernemingen, de
omvang van hun productie en van de export en hun prijspolitiek.
- 102.
- De Commissie betwist tevens verzoeksters stelling, dat er in de betrokken periode
op de Britse markt geen sprake was van een potentiële vraag naar Glasurit-producten. Accinauto heeft zelf verklaard, dat zij een toename van de bestellingen
van IMF en Calbrook Cars Ltd verwachtte, aangezien de capaciteit van de Britse
markt veel groter is dan die van de Belgische markt.
- 103.
- In de laatste plaats stelt verweerster, dat de verplichting in artikel 2, lid 2, van de
alleenverkoopovereenkomst in feite een algemeen exportverbod is met het
voorbehoud, dat BASF per concreet geval toestemming kan verlenen. Zij
concludeert derhalve tot afwijzing van verzoeksters tegenwerping, dat de
overeenkomst geen concurrentiebeperkend effect heeft omdat zij een
goedkeuringsverplichting met betrekking tot export inhoudt, en geen verbod van
voor uitvoer bestemde verkopen.
Beoordeling door het Gerecht
- 104.
- Artikel 81, lid 1, EG verbiedt alle overeenkomsten tussen ondernemingen die ertoe
strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke
markt wordt verhinderd, voorzover de handel tussen de lidstaten daardoor
ongunstig kan worden beïnvloed. Het is vaste rechtspraak, dat een beding dat
beoogt, wederverkoop of uitvoer van gekochte goederen door de koper te
verbieden, naar zijn aard markten kan compartimenteren en dus de handel tussen
de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden (arrest Hof Miller/Commissie, reeds
aangehaald, punt 7, en arrest Hof van 31 maart 1993, Ahlström
Osakeythiö e.a./Commissie, het zogenoemde houtslijparrest, C-89/85, C-104/85,
C-114/85, C-116/85, C-117/85 en C-125/85C-129/85, Jurispr. blz. I-1307, punt 176).
Wanneer blijkt, dat de verkopen van ten minste één van de partijen bij de
concurrentiebeperkende overeenkomst een niet onaanzienlijk deel van de
betrokken markt vormen, dient artikel 81, lid 1, EG te worden toegepast (arresten
Miller/Commissie, reeds aangehaald, punt 10, en Parker Pen/Commissie, reeds
aangehaald, punt 44).
- 105.
- In casu betwist verzoekster niet de omschrijving van de Commissie van de
betrokken productenmarkt, te weten de Britse markt voor autoreparatielakken. Zij
betwist evenmin, dat het marktaandeel van BASF in 1991 16 % bedroeg, waarvan
12 % voor Glasurit-producten. Haar kritiek beperkt zich tot de omvang van de
neveninvoer die verweerster in aanmerking heeft genomen en tot hetgeen zij stelt
ten aanzien van een potentiële vraag waarin verzoekster had kunnen voorzien.
Gelet op de positie van BASF op de betrokken markt en op de door verzoekster
zelf bevestigde omstandigheid, dat de prijzen voor Glasurit-producten op die markt
tussen 1986 en 1991 gemiddeld hoger waren dan de prijzen op de markten van
andere lidstaten, met name in België, heeft de Commissie terecht geconcludeerd,
dat de gewraakte overeenkomst de intracommunautaire handel ongunstig
beïnvloedde.
- 106.
- Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat deze overeenkomst
wegens haar strekking een krachtens artikel 81, lid 1, EG verboden beperking van
de mededinging vormt, zonder dat behoeft te worden onderzocht of zij, zoals
verzoekster stelt, geen aanzienlijke gevolgen voor de betrokken markt heeft gehad
(arrest Hof van 13 juli 1966, Consten en Grundig/Commissie, 56/64 en 58/64,
Jurispr. blz. 429, en arrest Gerecht van 7 juli 1994, Dunlop Slazenger/Commissie,
T-43/92, Jurispr. blz. II-441, punt 127).
- 107.
- De andere grieven van verzoekster tegen de door de Commissie vastgestelde
inbreuk op bovengenoemde verdragsbepaling kunnen derhalve niet slagen,
aangezien deze grieven, mochten zij gegrond zijn, hoe dan ook niet tot de conclusie
kunnen leiden, dat een overeenkomst met de strekking en de draagwijdte van de
thans in geding zijnde, niet in strijd is met de communautaire mededingingsregels.
Vierde onderdeel: datum van beëindiging van de inbreuk
Argumenten van partijen
- 108.
- Verzoekster stelt, dat zo er al sprake was van een inbreuk op de
mededingingsregels, deze uiterlijk eind juni 1990 is geëindigd. De Commissie had
moeten vaststellen, dat uit de brief van BASF aan verzoekster van 21 juni 1990
duidelijk bleek, dat het Accinauto vrijstond haar eigen verkoopbeslissingen te
nemen. Hoe het ook zij, de Commissie heeft zelf toegegeven, dat BASF's brief van
22 juni 1990 aan de advocaten van IMF, waarvan een kopie aan Accinauto was
gezonden, op dit punt voldoende duidelijk en begrijpelijk was.
- 109.
- Verweerster blijft bij haar standpunt, dat aan de concurrentiebeperkendeovereenkomst eerst een einde is gekomen, toen partijen het gewraakte beding
hebben geschrapt. Zij meent dat Accinauto, gelet op de omstandigheden, de kopie
van de brief van juni 1990 aan de advocaten van klaagster niet aldus kon lezen, dat
BASF afzag van het recht de uitvoer goed te keuren, dat zij zich in artikel 2, lid 2,
van de overeenkomst van 1982 had voorbehouden. Met deze brief wilde zij
uitsluitend waarschuwen voor eventuele eisen van IMF.
Beoordeling door het Gerecht
- 110.
- Daar de bij de bestreden beschikking vastgestelde inbreuk het sluiten van en de
betrokkenheid bij een alleenverkoopovereenkomst betrof waarvan één van de
bedingen een met artikel 81, lid 1, EG strijdige strekking had, heeft de Commissie
terecht geoordeeld, dat aan de inbreuk eerst een einde kwam toen beide partijen
het betrokken beding schrapten. Volgens vaste rechtspraak is de omstandigheid, dat
aan een beding dat ertoe strekt de mededinging te beperken, door de
overeenkomstsluitende partijen geen uitvoering is gegeven, niet voldoende om dit
aan het verbod van artikel 81, lid 1, EG te onttrekken (arrest Miller/Commissie,
reeds aangehaald, punt 7, en houtslijparrest, punt 175). De brieven van BASF
waarop verzoekster zich in casu beroept, bewijzen niet dat partijen werkelijk van
plan waren het gewraakte beding op te geven. Zoals de Commissie heeft
geoordeeld, werd met de duidelijkere bewoordingen van de brief van 22 juni 1990
in werkelijkheid immers beoogd de verwijten inzake concurrentiebeperkend gedrag
die klaagster IMF jegens partijen had geuit, te ontkrachten.
Vijfde onderdeel: vaststelling van de hoogte van de geldboete
Argumenten van partijen
- 111.
- Verzoekster verwijt de Commissie, dat zij haar discretionaire bevoegdheid heeft
misbruikt doordat zij bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete geen
rekening heeft gehouden met de geringe ernst en de korte duur van de vermeende
inbreuk, de moeilijke economische situatie van verzoekster en het ontbreken van
opzet.
- 112.
- Accinauto meent dat de ernst van de inbreuk kan worden gemeten aan de hand
van de gevolgen van de beweerdelijk concurrentiebeperkende overeenkomst voor
de handel. De gewraakte overeenkomst had evenwel geen gevolgen, daar partijen
er geen uitvoering aan hebben gegeven. Gesteld al dat de overeenkomst was
toegepast, dan nog zou zij niet de neveninvoer vanuit België in het Verenigd
Koninkrijk hebben beïnvloed. Slechts eenmaal in december 1990 is een levering
geweigerd, doch niet wegens de overeenkomst, maar op grond van een door
verzoekster op eigen gezag genomen beslissing. Bovendien was het volume van de
neveninvoer die door de overeenkomst van 1982 werd geraakt, gering in
vergelijking met de totale afzet van Glasurit-producten in het Verenigd Koninkrijk.
- 113.
- De Commissie is voor de duur van inbreuk ten onrechte uitgegaan van de gehele
periode gedurende welke de overeenkomst van kracht was, vanaf de
totstandkoming ervan op 8 oktober 1982 tot de inwerkingtreding van een nieuwe
overeenkomst op 1 januari 1992. Verweerster heeft zelf erkend, dat de gevolgen
van de overeenkomst zich eerst vanaf 1986 deden gevoelen. Verder heeft
Accinauto slechts één levering aan IMF geweigerd en is aan de vermeende inbreuk
uiterlijk in juni 1990 een einde gekomen, toen BASF klaagster en Accinauto
duidelijk liet weten, dat het haar vrijstond in de lidstaten van de Gemeenschap tot
passieve verkopen over te gaan. Verzoekster is dan ook van mening, dat
inaanmerkingneming van de gehele geldigheidsduur van de overeenkomst
onredelijk is en een ernstige schending van het evenredigheidsbeginsel oplevert.
- 114.
- Verder benadrukt verzoekster, dat de juristen die destijds bij het sluiten van de
overeenkomst waren geraadpleegd, het betrokken beding in overeenstemming met
het gemeenschapsrecht achtten. Zolang de overeenkomst gold, waren partijen en
hun medewerkers zich er dus niet van bewust, dat zij een inbreuk pleegden op de
mededingingsregels van het Verdrag.
- 115.
- De Commissie herinnert eraan, dat uitvoerverboden naar hun aard een ernstige
belemmering van de mededinging vormen, omdat zij de prijsverschillen tussen de
markten van de lidstaten kunstmatig in stand beogen te houden en de vrijheid van
het intracommunautaire handelsverkeer in gevaar brengen (arrest Hof van 7 juni
1983, Musique Diffusion française e.a./Commissie, 100/80, 101/80, 102/80 en 103/80,
Jurispr. blz. 1825, punt 107). Het marktaandeel van de door de inbreuk geraakte
neveninvoer is ter bepaling van de zwaarte van de inbreuk niet van belang.
Verzoeksters bewering, dat de overeenkomst van 1982 geen economische gevolgen
had, met name niet voor de neveninvoer vanuit België in het Verenigd Koninkrijk,
en dat de overeenkomst niet van invloed was op de beslissingen van Accinauto, zou
de Commissie reeds hebben weerlegd.
- 116.
- Naar het oordeel van verweerster is de inbreuk begonnen op de datum waarop de
alleenverkoopovereenkomst met daarin een goedkeuringsrecht van de fabrikant
werd gesloten, en heeft zij voortgeduurd zolang de overeenkomst van kracht bleef
(arrest Hof van 8 november 1983, IAZ e.a./Commissie, 96/82102/82, 104/82,
105/82, 108/82 en 110/82, Jurispr. blz. 3369, punt 59). Accinauto's stilzwijgen na
BASF's brieven van 21 en 22 juni 1990 kon de overeenkomst van 1982 niet
rechtsgeldig wijzigen. Ingevolge artikel 12, lid 2, waren wijzigingen van de
overeenkomst slechts geldig indien zij schriftelijk geschiedden.
- 117.
- De Commissie betwist verzoeksters betoog, dat er geen sprake was van opzet om
de mededinging te beperken daar partijen zich er niet van bewust waren dat zij het
gemeenschapsrecht schonden. De eventuele rechtsdwaling van de juristen van
BASF verandert niets aan het feit, dat BASF verzoekster een doorzendverplichting
wilde opleggen om aldus de nevenuitvoer naar het Verenigd Koninkrijk te kunnen
controleren.
Beoordeling door het Gerecht
- 118.
- Ingevolge artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 kan de Commissie
ondernemingen die opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op artikel 81,
lid 1, EG bij beschikking geldboeten opleggen van ten minste duizend en ten
hoogste 1 miljoen ECU, welk bedrag kan worden verhoogd tot 10 % van de omzet
van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar. Binnen deze
grenzen moeten bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete de zwaarte en
de duur van de inbreuk in aanmerking worden genomen (arrest Musique Diffusion
française e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 118, en arrest Gerecht van 14 mei
1998, SCA Holding/Commissie, T-327/94, Jurispr. blz. II-1373, punt 175).
- 119.
- Het is niet noodzakelijk, dat de onderneming zich ervan bewust was dat zij een
door de mededingingsregels van het Verdrag gesteld verbod overtrad, om een
inbreuk op deze regels als een opzettelijke inbreuk te kunnen aanmerken, maar het
volstaat dat zij niet onkundig was van de omstandigheid dat het gewraakte gedrag
tot doel had de mededinging te beperken (arrest IAZ e.a./Commissie, reeds
aangehaald, punt 45, en arrest Gerecht van 14 juli 1994, Herlitz/Commissie,
T-66/92, Jurispr. blz. II-531, punt 45). Zoals uit de voorgaande vaststellingen van
het Gerecht blijkt, kon verzoekster niet onkundig zijn van de omstandigheid, dat
het gewraakte beding in de overeenkomst van 1982 tot doel had de neveninvoer
te beperken en daarmee de door het Verdrag beoogde totstandbrenging van één
markt te doorkruisen door de verschillende nationale markten te
compartimenteren. Het advies van een juridisch adviseur waarop verzoekster zich
beroept, kan haar op dit punt niet verschonen (arrest Miller/Commissie, reeds
aangehaald, punt 18).
- 120.
- In casu stelt het Gerecht vast, dat de Commissie het aan de totale omzet van de
betrokken onderneming gerelateerde maximum als bedoeld in verordening nr. 17
in acht heeft genomen (arrest Musique Diffusion française e.a./Commissie, reeds
aangehaald, punt 119, en arrest Gerecht van 6 oktober 1994, Tetra Pak/Commissie,
T-83/91, Jurispr. blz. II-755, punt 247). De geldboete maakt dus slechts 0,05 % uit
van de totale omzet van Accinauto in 1991 van circa 18 450 000 ECU (738 miljoen
BFR; zie punt 1 supra).
- 121.
- Volgens vaste rechtspraak moet de hoogte van de geldboete worden vastgesteld
met inachtneming van de omstandigheden van de schending en de zwaarte van de
inbreuk en dient de waardering van de zwaarte van de inbreuk te geschieden met
inachtneming van de aard van de eruit voortvloeiende beperkingen van de
mededinging (zie arrest Parker Pen/Commissie, reeds aangehaald, punt 92, en
arrest Gerecht van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie, T-213/95 en T-18/96,
Jurispr. blz. II-1739, punt 246).
- 122.
- In de bestreden beschikking heeft de Commissie terecht overwogen, dat het met
name gelet op de aard van de betrokken beperking van de mededinging en de
sterke positie van BASF op de Europese markt voor autoreparatielakken, een
bijzonder zware inbreuk betrof.
- 123.
- De duur van de inbreuk heeft de Commissie evenmin verkeerd beoordeeld, daar
de inbreuk bestond in het sluiten van een overeenkomst met een beding dat een
met artikel 81, lid 1, EG strijdige strekking had. Ook indien het Gerecht niet de
uitvoering van een dergelijk beding had kunnen vaststellen, kon toch alleen al door
het bestaan ervan een optisch en psychologisch klimaat worden geschapen dat
bijdraagt tot een verdeling van de markt (arresten Miller/Commissie, reeds
aangehaald, punt 7, en Herlitz/Commissie, reeds aangehaald, punt 40). Aan de bij
het sluiten van de overeenkomst van 1982 aangevangen inbreuk kwam dus pas een
einde toen het gewraakte beding daadwerkelijk werd geschrapt.
- 124.
- Ten slotte zij vastgesteld, dat de Commissie als verzachtende omstandigheid heeft
laten gelden, dat partijen de inbreuk op 1 januari 1992 hebben gestaakt, dat wil
zeggen vóór de mededeling van de punten van bezwaar op 12 mei 1993. Tevens
heeft zij in aanmerking genomen, dat Accinauto economisch afhankelijk was van
BASF en dat BASF van deze afhankelijkheid gebruik heeft gemaakt om haar
economische belangen veilig te stellen.
- 125.
- Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd, dat de Commissie met
het opleggen van een geldboete van 10 000 ECU niet de beoordelingsmarge heeft
overschreden waarover zij bij de vaststelling van de hoogte van de geldboeten
beschikt.
- 126.
- Uit het voorgaande volgt, dat verzoeksters vorderingen in hun geheel moeten
worden afgewezen, zonder dat die strekkende tot veroordeling van de Commissie
tot terugbetaling van de rente tegen een percentage van 9,5 % van de geldboete
behoeft te worden onderzocht.
Kosten
- 127.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd.
Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de
vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst verzoekster in de kosten
VesterdorfMoura Ramos
Mengozzi
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 19 mei 1999.
De griffier
De president
H. Jung
B. Vesterdorf