Language of document :

Gevoegde zaken T‑110/03, T‑150/03 en T‑405/03

Jose Maria Sison

tegen

Raad van de Europese Unie

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Documenten betreffende besluiten van Raad inzake strijd tegen terrorisme – Uitzonderingen betreffende bescherming van openbaar belang – Openbare veiligheid – Internationale betrekkingen – Gedeeltelijke toegang – Motivering – Rechten van verdediging”

Samenvatting van het arrest

1.      Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Bestaan van documenten om inzage waarvan is verzocht – Vermoeden dat zij niet bestaan, op grond dat betrokken instelling dit verklaart – Vermoeden weerlegbaar met relevante en onderling overeenstemmende bewijzen

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

2.      Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op recht van toegang tot documenten – Bescherming van algemeen belang – Rechterlijke toetsing – Omvang – Grenzen

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 1, sub a)

3.      Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op recht van toegang tot documenten – Dwingende uitzonderingen – Inaanmerkingneming van bijzonder belang van verzoeker – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 1, sub a)

4.      Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op recht van toegang tot documenten – Motiveringsplicht – Omvang

(Art. 253 EG; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

1.      Van elke verklaring der instellingen dat de documenten gevraagd in het kader van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie niet bestaan, gaat een vermoeden van wettigheid uit. Aan deze verklaringen is dus ook het vermoeden verbonden dat zij juist zijn. Dit is evenwel een vermoeden dat de verzoekende partij met alle middelen op basis van relevante en onderling overeenstemmende bewijzen kan weerleggen.

(cf. punten 29, 32)

2.      Met betrekking tot de dwingende uitzonderingen op de toegang van het publiek tot documenten, waarin artikel 4, lid 1, sub a, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie voorziet, beschikken de instellingen over een ruime beoordelingsvrijheid. Bij de wettigheidstoetsing van besluiten van de instellingen waarbij de toegang tot documenten wordt geweigerd op grond van de uitzonderingen betreffende het openbaar belang als bedoeld in deze bepaling, moet het Gerecht bijgevolg alleen nagaan of de procedure‑ en motiveringsvoorschriften zijn nageleefd, de feiten materieel juist zijn, de feiten niet kennelijk onjuist zijn beoordeeld en geen misbruik van bevoegdheid is gemaakt.

(cf. punten 46‑47)

3.      De uitzonderingen op de toegang tot documenten van artikel 4, lid 1, sub a, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn in dwingende bewoordingen geformuleerd. De instellingen zijn bijgevolg verplicht de toegang te weigeren tot documenten die onder deze uitzonderingen vallen, wanneer het bewijs wordt geleverd dat zulke omstandigheden zich voordoen.

Het bijzondere belang dat een verzoekende partij stelt te hebben bij de toegang tot een document dat hem persoonlijk betreft, kan in het kader van de toepassing van de dwingende uitzonderingen van artikel 4, lid 1, sub a, bijgevolg niet in aanmerking worden genomen.

(cf. punten 51‑52)

4.      Een instelling die een verzoek om toegang tot documenten op grond van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie afwijst, moet in elk concreet geval aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, aantonen dat de documenten waarvoor toegang wordt gevraagd, werkelijk onder de in deze verordening genoemde uitzonderingen vallen. Het staat dus aan deze instelling om deze weigering zodanig te motiveren dat duidelijk wordt en controleerbaar is of, enerzijds, het verlangde document werkelijk onder de aangevoerde uitzondering valt, en, anderzijds, de behoefte aan bescherming met betrekking tot deze uitzondering reëel is.

Het is evenwel mogelijk dat de redenen die geheimhouding van een document rechtvaardigen, niet kunnen worden vermeld, omdat anders de inhoud ervan zou worden onthuld en de uitzondering aldus elk nut zou verliezen. In een dergelijk geval vormt het feit dat de motivering van een afwijzend besluit beknopt en stereotiep overkomt, dus op zich geen motiveringsgebrek, omdat het niet belet de redenering van de betrokken instelling te begrijpen en te controleren.

(cf. punten 60‑61, 63)