Language of document :

Beroep ingesteld op 4 december 2006 - Total Nederland / Commissie

(Zaak T-348/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Total Nederland NV (Voorburg, Nederland) (vertegenwoordiger: A. Vandencasteele, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 13 september 2006 (zaak COMP/F/38.456 - Bitumen - Nederland) voor zover daarin is vastgesteld dat er sprake is van één voortdurende inbreuk door verzoekster van 1994 tot en met 2002 in plaats van van 1996 tot en met 2002;

nietigverklaring van artikel 2 van de beschikking voor zover daarin:

geen rekening is gehouden met de kortere duur van de inbreuk zoals hierboven vermeld;

de zwaarte van de inbreuk niet juist is beoordeeld;

niet is aanvaard dat zich verzachtende omstandigheden voordeden;

de geldboete ter afschrikking is verhoogd op basis van de omzet van Total SA, die daarin ten onrechte wordt geacht te hebben deelgenomen aan verzoeksters inbreuk;

verlaging van de geldboete krachtens de bij artikel 31 van verordening nr. 1/2003 van de Raad verleende volledige rechtsmacht van het Gerecht, opdat de aard van verzoeksters betrokkenheid bij de handelwijze op juiste wijze tot uitdrukking wordt gebracht;

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking C(2006) 4090 def van de Commissie van 13 september 2006 in zaak COMP/F/38.456 - Bitumen - Nederland, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoekster, samen met andere ondernemingen, inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG door regelmatig collectief afspraken te maken over de bruto aan- en verkoopprijzen van wegenbouwbitumen in Nederland, en over een uniforme korting op de brutoprijs voor de deelnemende wegenbouwondernemingen en een lagere maximumkorting voor andere wegenbouwers.

Tot staving van haar vordering betoogt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door geen rekening te houden met bewijs waaruit blijkt dat zij slechts voor één jaar tot de regeling van 1994 was toegetreden en zich daaruit voor het einde ervan had teruggetrokken, alsmede door een verkeerde voorstelling van bewijs voor zover de Commissie stelt dat voortdurende deelname in 1995 aan enkele onderdelen van de regeling van 1994 was bewezen.

Bovendien voert verzoekster aan dat de Commissie niet heeft bewezen dat verzoekster de regeling daadwerkelijk heeft uitgevoerd hoewel zij zich bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk op deze uitvoering baseerde.

Voorts stelt verzoekster dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met bewijs waaruit blijkt dat verzoekster de regeling niet nakwam.

Ten slotte meent verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de vermenigvuldigingsfactor voor de afschrikkende werking op de omzet van het moederbedrijf Total SA toe te passen. De Commissie ging daarbij zonder rechtvaardiging uit van deelname van het moederbedrijf en van een concept van objectieve "per se liability" van het moederbedrijf.

____________