Language of document : ECLI:EU:T:2013:59

Zaak T‑494/10

Bank Saderat Iran

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht – Rechten van verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Kennelijk onjuiste beoordeling”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 5 februari 2013

1.      Procedure – Besluit dat of verordening die in de loop van geding in plaats komt van bestreden handeling – Nieuw gegeven – Verruiming van aanvankelijke conclusies en middelen

2.      Grondrechten – Rechten van verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Beroep daarop door rechtspersoon die wordt beschouwd als nauw verbonden met derde land – Toelaatbaarheid – Procedureregels voor beroepen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – Niet-ontvankelijkheid van verzoekschriften van gouvernementele organisaties – Toepasbaarheid voor de Unierechter – Daarvan uitgesloten

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17, 41 en 47)

3.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Minimumvereisten

(Art. 296, tweede alinea, VWEU; verordeningen van de Raad nr. 423/2007, art. 15, lid 3, nr. 961/2010, art. 36, lid 3, en nr. 267/2012, art. 46, lid 3; besluit 2010/413 van de Raad, art. 24, lid 3)

4.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Verplichting om belastende elementen mee te delen – Omvang

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, leden 4 en 6)

5.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van verdediging – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Recht van toegang tot documenten – Recht afhankelijk van verzoek in die zin bij de Raad

(Verordeningen nr. 423/2007, nr. 961/2010 en nr. 267/2012 van de Raad; besluit 2010/413 van de Raad)

6.      Europese Unie – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Beroep tot nietigverklaring ingesteld door entiteit waarop besluit tot bevriezing van tegoeden betrekking heeft – Verdeling van bewijslast – Rechterlijke toetsing

(Verordeningen nr. 423/2007, nr. 668/2010, nr. 961/2010, nr. 1245/2011 en nr. 267/2012 van de Raad; besluiten 2010/413, 2010/644 en 2011/783 van de Raad)

7.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen

(Art. 264, tweede alinea, VWEU en 280 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 56, eerste alinea, en 60, tweede alinea; verordeningen nr. 423/2007, nr. 668/2010, nr. 961/2010, nr. 1245/2011 en nr. 267/2012 van de Raad; besluiten 2010/413, 2010/644 en 2011/783 van de Raad)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 30)

2.      In het recht van de Unie komen geen bepalingen voor die rechtspersonen die nauw verbonden zijn met derde landen beletten zich te beroepen op de aan de grondrechten verbonden bescherming en waarborgen. Integendeel, de artikelen 17, 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarborgen de rechten van „eenieder”, een formulering die dergelijke rechtspersonen omvat. Deze personen kunnen dus voor de rechter van de Unie die rechten inroepen voor zover zij verenigbaar zijn met hun hoedanigheid van rechtspersoon.

Een dergelijke uitsluiting van de toepassing van de grondrechten kan evenmin haar grondslag vinden in artikel 34 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, op grond waarvan verzoekschriften die door gouvernementele organisaties bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens worden ingediend, niet-ontvankelijk zijn.

(cf. punten 34‑36, 39)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 47‑49)

4.      Het beginsel dat de rechten van verdediging moeten worden geëerbiedigd, vereist in de eerste plaats dat de bewijselementen die aan de voor de betrokken entiteit bezwarende handeling ten grondslag worden gelegd, aan haar worden meegedeeld. In de tweede plaats moet deze persoon in staat worden gesteld zijn standpunt ten aanzien van die bewijselementen naar behoren kenbaar te maken.

Tenzij dwingende overwegingen in verband met de veiligheid of de internationale betrekkingen van de Unie of haar lidstaten zich ertegen verzetten, moeten bij een eerste handeling tot bevriezing van de tegoeden van een entiteit, de belastende elementen tegelijk met de vaststelling van de betrokken handeling worden meegedeeld ofwel zo snel mogelijk na die vaststelling. De betrokken entiteit heeft ook het recht om op eigen verzoek haar standpunt ten aanzien van deze elementen kenbaar te maken nadat de handeling is vastgesteld. Onder hetzelfde voorbehoud moet vóór elk later besluit tot bevriezing van tegoeden in beginsel een mededeling van de nieuwe elementen ten laste plaatsvinden en moet de betrokkenen entiteit opnieuw in de gelegenheid worden gesteld om haar standpunt kenbaar te maken.

De mededeling van het voorstel tot vaststelling van een beperkende maatregel tot bevriezing van tegoeden aan de betrokken persoon na het verstrijken van de termijn die de betrokken persoon was gesteld voor het indienen van zijn opmerkingen, stelt hem derhalve niet in staat tijdig toegang te hebben tot zijn dossier en brengt dus een schending van de rechten van verdediging mee.

Wat voorts het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming betreft, vereist de doeltreffendheid van de rechterlijke controle dat de betrokken autoriteit van de Unie de redenen van een beperkende maatregel aan de betrokken entiteit zoveel mogelijk meedeelt op het ogenblik waarop die maatregel wordt vastgesteld, of althans zo snel mogelijk nadat deze beslissing is genomen, teneinde de betrokken entiteit in staat te stellen haar recht van beroep tijdig uit te oefenen. De eerbiediging van deze verplichting tot mededeling van voornoemde redenen is namelijk zowel vereist om de adressaten van de beperkende maatregelen de mogelijkheid te bieden hun rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of zij er baat bij hebben om zich tot de rechter van de Unie te wenden, als om deze laatste ten volle in staat te stellen om de door hem te verrichten controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen.

De vaagheid van de redenen ter rechtvaardiging van de vaststelling van een besluit tot bevriezing van tegoeden en de tardieve mededeling van het voorstel tot vaststelling van dat besluit, vormen dus een schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming van de adressaat van een dergelijk besluit.

(cf. punten 51, 52, 54, 79, 90, 99)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 53)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 105, 115, 116)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 118, 119, 125, 126)