Language of document : ECLI:EU:C:2023:671

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

14 september 2023 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 593/2008 – Recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Werkingssfeer – Overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd van onroerend goed – Rechtsvordering strekkende tot nietigverklaring van die overeenkomsten – Partijen die onderdaan zijn van het Verenigd Koninkrijk – Rechtskeuze – Artikel 3 – Rechtskeuze door partijen – Artikel 4, lid 1, onder b) en c) – Recht dat bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijk is – Artikel 6 – Consumentenovereenkomsten – Grenzen”

In zaak C‑632/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción n.º 2 de Granadilla de Abona (rechtbank van eerste aanleg en instructie nr. 2 Granadilla de Abona, Spanje) bij beslissing van 13 oktober 2021, ingekomen bij het Hof op 14 oktober 2021, in de procedure

JF,

NS,

tegen

Diamond Resorts Europe Limited (Sucursal en España),

Diamond Resorts Spanish Sales SL,

Sunterra Tenerife Sales SL,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: M. L. Arastey Sahún, kamerpresident, F. Biltgen (rapporteur) en J. Passer, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        JF en NS, vertegenwoordigd door A. García Cami, procurador, en L. Mancera Molero, abogada,

–        Diamond Resorts Europe Limited (Sucursal en España), Diamond Resorts Spanish Sales SL en Sunterra Tenerife Sales SL, vertegenwoordigd door M.‑D. Gómez Dabic en J. M. Macías Castaño, abogados,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Ballesteros Panizo als gemachtigde,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door L. Halajová, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Galindo Martín en W. Wils als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 3, en artikel 5 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1; hierna: „Verdrag van Rome”), alsmede van artikel 4, lid 1, onder b) en c), artikel 6, lid 1, en artikel 24 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6, met rectificatie in PB 2019, L 230, blz. 11; hierna: „Rome I-verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding dat zich afspeelt tussen JF en NS enerzijds en Diamond Resorts Europe Limited (Sucursal en España) (hierna: „Diamond Resorts Europe”), Diamond Resorts Spanish Sales SL en Sunterra Tenerife Sales SL anderzijds en dat ziet op een vordering tot nietigverklaring van de tussen verzoekers in het hoofdgeding en Diamond Resorts Europe gesloten overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd van onroerende goederen.

 Toepasselijke bepalingen

 Eerste Protocol

3        Artikel 1 van het Eerste Protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, voor ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1989, L 48, blz. 1; hierna: „eerste protocol”), dat op 1 augustus 2004 in werking is getreden, bepaalt:

„Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen over de uitlegging:

a)      van het [Verdrag van Rome];

[…]”

4        Artikel 2 van het eerste protocol bepaalt:

„Elke hierna genoemde rechterlijke instantie kan het Hof van Justitie verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag die in een bij deze instantie aanhangige zaak aan de orde is gekomen en die betrekking heeft op de uitlegging van de in artikel 1 genoemde teksten, indien deze rechterlijke instantie een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis:

a)      […]

–        in Spanje:

el Tribunal Supremo [(hoogste rechterlijke instantie)],

[…]

b)      de rechterlijke instanties van de verdragsluitende staten, wanneer zij in beroep uitspraak doen.”

 Unierecht

 Rome I-verordening

5        In de overwegingen 6, 7, 23 en 27 van de Rome I-verordening is vermeld:

„(6)      De goede werking van de interne markt vereist, om de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en de wederzijdse erkenning van beslissingen te bevorderen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig is gemaakt.

(7)      Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening moeten stroken met verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [(PB 2001, L 12, blz. 1)] (‚Brussel I’) en verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‚Rome II’) [(PB 2007, L 199, blz. 40)].

[…]

(23)      Wat overeenkomsten met als zwakker beschouwde partijen betreft, moeten deze partijen worden beschermd door collisieregels die gunstiger zijn voor hun belangen dan de algemene regels.

[…]

(27)      Voor consumentenovereenkomsten moeten verschillende uitzonderingen op de algemene collisieregel worden voorzien. Een uitzondering is bijvoorbeeld de algemene regel niet toe te passen op overeenkomsten betreffende zakelijke rechten op en huur en verhuur van onroerend goed, tenzij het een overeenkomst betreft die het recht van deeltijds gebruik van onroerend goed in de zin van richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger, voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen [(PB 1994, L 280, blz. 83)], tot onderwerp heeft.”

6        Artikel 1 van deze verordening heeft als opschrift „Materiële werkingssfeer” en bepaalt in lid 1:

„Deze verordening is, in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken.

Zij is in het bijzonder niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.”

7        Artikel 3 van die verordening heeft als opschrift „Rechtskeuze door partijen” en bepaalt:

„1.      Een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. Bij hun keuze kunnen de partijen het toepasselijke recht aanwijzen voor de overeenkomst in haar geheel of voor slechts een onderdeel daarvan.

2.      De partijen kunnen te allen tijde overeenkomen de overeenkomst aan een ander recht te onderwerpen dan het recht dat deze voorheen, hetzij op grond van een vroegere rechtskeuze overeenkomstig dit artikel, hetzij op grond van een andere bepaling van deze verordening, beheerste. Een wijziging in de rechtskeuze door de partijen na de sluiting van de overeenkomst is niet van invloed op de formele geldigheid van de overeenkomst in de zin van artikel 11 en doet geen afbreuk aan rechten van derden.

3.      Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich bevinden in een ander land dan het land waarvan het recht is gekozen, laat de door de partijen gemaakte keuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, onverlet.

4.      Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich in een of meer lidstaten bevinden, laat de keuze door de partijen van het recht van een niet-lidstaat de toepassing van de bepalingen van het gemeenschapsrecht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, in voorkomend geval zoals deze in de lidstaat van de rechter zijn geïmplementeerd, onverlet.

5.      De kwestie of er overeenstemming tussen de partijen tot stand is gekomen over de keuze van het toepasselijke recht en of deze overeenstemming geldig is, wordt beheerst door de artikelen 10, 11 en 13.”

8        Artikel 4 van die verordening heeft als opschrift „Het recht […] dat bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijk is” en luidt als volgt:

„1.      Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 en onverminderd de artikelen 5 tot en met 8, wordt het op de overeenkomst toepasselijke recht als volgt vastgesteld:

[…]

b)      de overeenkomst inzake dienstverlening wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft;

c)      de overeenkomst die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp heeft, wordt beheerst door het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen;

d)      niettegenstaande punt c), wordt de huurovereenkomst van een onroerend goed voor tijdelijk particulier gebruik met een duur van ten hoogste zes opeenvolgende maanden beheerst door het recht van het land waar de verhuurder zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de huurder een natuurlijke persoon is en zijn gewone verblijfplaats heeft in hetzelfde land;

[…]”

9        Artikel 6 van de Rome I-verordening heeft als opschrift „Consumentenovereenkomsten” en bepaalt:

„1.      Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd (‚de consument’) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (‚de verkoper’) beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat:

a)      de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b)      dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land,

en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

2.      Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze.

3.      Indien niet is voldaan aan de in lid 1, onder a) of b), gestelde eisen, wordt het recht dat van toepassing is op een overeenkomst gesloten tussen een consument en een verkoper vastgesteld op basis van de artikelen 3 en 4.

4.      Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op:

a)      overeenkomsten tot verstrekking van diensten, wanneer de diensten aan de consument uitsluitend moeten worden verstrekt in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft;

[…]

c)      overeenkomsten die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp hebben, met uitzondering van de overeenkomsten die een recht van deeltijds gebruik in de zin van richtlijn [94/47] tot onderwerp hebben;

[…]”

10      Artikel 9 van deze verordening heeft als opschrift „Bepalingen van bijzonder dwingend recht” en luidt als volgt:

„1.      Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij [moeten] worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst.

2.      Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is.

3.      De rechter kan ook gevolg toekennen aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar de verbintenissen krachtens de overeenkomst moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, voor zover die bepalingen van bijzonder dwingend recht de tenuitvoerlegging van de overeenkomst onwettig maken. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en doel alsmede met de gevolgen die de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zou kunnen hebben.”

11      Artikel 24 van die verordening heeft als opschrift „Verhouding tot het Verdrag van Rome” en bepaalt:

„1.      Deze verordening vervangt het Verdrag van Rome in de lidstaten, uitgezonderd ten aanzien van de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en waarop deze verordening niet van toepassing is overeenkomstig artikel 299 [EG].

2.      Voor zover deze verordening in de plaats komt van het Verdrag van Rome, geldt elke verwijzing naar dat verdrag als een verwijzing naar deze verordening.”

12      Artikel 28 van de Rome I-verordening heeft als opschrift „Toepassing in de tijd” en bepaalt:

„Deze verordening is van toepassing op overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn gesloten.”

 Richtlijn 94/47

13      Richtlijn 94/47 strekte tot onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten die direct of indirect te maken hebben met het verkrijgen van een recht op deeltijds gebruik van een of meer onroerende goederen.

 Richtlijn 2008/122

14      Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PB 2009, L 33, blz. 10) heeft richtlijn 94/47 ingetrokken en vervangen.

 Brussel I bis-verordening

15      Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1; hierna: „Brussel I bis-verordening”) heeft verordening nr. 44/2001, die in de plaats was gekomen van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), ingetrokken en vervangen.

16      Artikel 7, punt 1, van de Brussel I bis-verordening bepaalt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1.      a)      ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

b)      voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

[…]

–        voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;

[…]”

17      Artikel 24, punt 1, van deze verordening luidt:

„Ongeacht de woonplaats van partijen zijn bij uitsluiting bevoegd:

1.      voor zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is.

Voor huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen voor tijdelijk particulier gebruik voor ten hoogste zes opeenvolgende maanden zijn evenwel ook bevoegd de gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, mits de huurder of pachter een natuurlijke persoon is en de eigenaar en de huurder of pachter woonplaats in dezelfde lidstaat hebben”.

 Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk

18      Het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 7), dat op 24 januari 2020 te Brussel en te Londen is ondertekend, is op 1 februari 2020 in werking getreden (hierna: „terugtrekkingsakkoord”).

19      Artikel 66 van dit akkoord, met als opschrift „Het in contractuele en niet-contractuele aangelegenheden toepasselijke recht”, bepaalt:

„In het Verenigd Koninkrijk zijn de volgende handelingen als volgt van toepassing:

a)      [de Rome I-verordening] is van toepassing op overeenkomsten die voor het einde van de overgangsperiode zijn gesloten;

[…]”

20      Artikel 126 van dat akkoord heeft als opschrift „Overgangsperiode” en bepaalt:

„Op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord begint een overgangs- of uitvoeringsperiode, die eindigt op 31 december 2020.”

 Spaans recht

21      Volgens artikel 1, lid 1, van Ley 42/1998, sobre derechos de aprovechamiento por turno de bienes inmuebles de uso turístico y normas tributarias (wet 42/1998 inzake rechten van gebruik in deeltijd van voor toeristische doeleinden bestemde onroerende goederen en belastingvoorschriften ter zake) van 15 december 1998 (BOE nr. 300 van 16 december 1998, blz. 42076) regelt deze wet de vestiging, de uitoefening, de overdracht en het tenietgaan van het recht van gebruik in deeltijd van onroerende goederen – dat aan de houder ervan de mogelijkheid verleent om gedurende een bepaalde periode van elk jaar exclusief gebruik te maken van een woning die zelfstandig kan worden gebruikt, doordat de woning zelf uitkomt op de openbare weg of toegang geeft tot een gemeenschappelijk deel van het gebouw waarvan zij deel uitmaakt, en die voor dat gebruik permanent is uitgerust met geschikt meubilair – alsook van het recht op aanvullende dienstverlening. Het verleende genotsrecht omvat niet het recht om wijzigingen aan te brengen aan de woning of het meubilair. Het recht van gebruik in deeltijd kan een zakelijk recht zijn.

22      Ingevolge de tweede aanvullende bepaling van wet 42/1998 zijn „alle overeenkomsten betreffende rechten op het gebruik van een of meer in Spanje gelegen onroerende goederen gedurende een bepaalde of bepaalbare periode van het jaar […] onderworpen aan de bepalingen van deze wet, ongeacht de plaats en de datum van sluiting ervan”.

23      Artikel 1, lid 1, van Ley 4/2012 de contratos de aprovechamiento por turno de bienes de uso turístico, de adquisición de productos vacacionales de larga duración, de reventa y de intercambio y normas tributarias (wet 4/2012 inzake overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd van voor toeristische doeleinden bestemde onroerende goederen, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling, alsmede belastingvoorschriften ter zake) van 6 juli 2012 (BOE nr. 162 van 7 juli 2012, blz. 49192) bepaalt dat overeenkomsten inzake de marketing, verkoop en doorverkoop van rechten van gebruik in deeltijd van goederen en van vakantieproducten van lange duur, alsook overeenkomsten inzake uitwisseling worden beheerst door deze wet wanneer zij worden gesloten tussen een handelaar en een consument.

24      Volgens artikel 2 van wet 4/2012 wordt onder een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd van onroerend goed verstaan een overeenkomst met een looptijd van meer dan een jaar waarbij een consument tegen betaling het recht verkrijgt om een of meer woningen te gebruiken om er te overnachten en dit voor meer dan één verblijf.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

25      Verzoekers in het hoofdgeding zijn in het Verenigd Koninkrijk woonachtige Britse consumenten die, respectievelijk op 14 april 2008 en 28 juni 2010, twee overeenkomsten hebben gesloten met Diamond Resorts Europe, een Engelse vennootschap die in Spanje fungeert als filiaal van de groep Diamond Resorts.

26      Elk van deze overeenkomsten kende verzoekers in het hoofdgeding een bepaald aantal punten toe waardoor zij in verschillende Europese landen, onder meer in Spanje, gedurende een bepaalde periode gebruik konden maken van een aantal woningen. Krachtens de overeenkomsten kregen verzoekers in het hoofdgeding wel geen specifieke woning of een specifieke periode per jaar toegewezen, maar veeleer een catalogus van woningen waarvan zij vooraf moesten vragen of zij beschikbaar waren om er op het gewenste tijdstip gebruik van te kunnen maken.

27      Verzoekers in het hoofdgeding vorderen dat deze overeenkomsten nietig worden verklaard op grond dat zij zich niet verdragen met de wetten 42/1998 en 4/2012, die met name vereisen dat het recht van gebruik in deeltijd van een onroerend goed wordt ingeschreven in het Spaanse kadaster, dat nauwkeurig wordt bepaald welke woningen aan consumenten worden toegewezen en dat de duur van de overeenkomsten wordt gespecificeerd. In deze context zijn verzoekers in het hoofdgeding van mening dat de krachtens de overeenkomsten in kwestie verworven rechten moeten worden aangemerkt als „zakelijke rechten van gebruik in deeltijd van onroerende goederen”.

28      Verzoekers in het hoofdgeding hebben ook andere vennootschappen gedagvaard die tot dezelfde groep als Diamond Resorts Europe behoren, maar die geen partij zijn bij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomsten.

29      Diamond Resorts Europe betoogt dat deze overeenkomsten niet zien op zakelijke rechten, maar op persoonlijke rechten. Zij is van mening dat deze overeenkomsten worden beheerst door het Engelse recht, aangezien verzoekers in het hoofdgeding onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn, zij aldaar hun gewone verblijfplaats hebben en ook de zetel van de groep vennootschappen zich in het Verenigd Koninkrijk bevindt.

30      De verwijzende rechter is van oordeel dat om te bepalen welk recht van toepassing is op de overeenkomsten in kwestie, de vraag moet worden beantwoord welke bepalingen van het Verdrag van Rome en van de Rome I-verordening van toepassing zijn, alsook dat dit antwoord gevolgen heeft voor de geldigheid van deze overeenkomsten. Volgens de ten tijde van de ondertekening van de overeenkomsten toepasselijke Spaanse wettelijke regeling, namelijk wet 42/1998, werden deze overeenkomsten als zakelijke rechten op onroerende goederen beschouwd en was de geldigheid ervan afhankelijk van een reeks – naar Engels recht niet gestelde – vormvereisten. De geldende Spaanse wettelijke regeling, namelijk wet 4/2012, bevat evenwel een titel II, die aldus is uitgelegd dat dergelijke overeenkomsten als een lidmaatschap van een vereniging kunnen worden beschouwd en bijgevolg onder de bepalingen van die titel vallen. Aangezien de formele vereisten van wet 4/2012 minder streng zijn, zijn de genoemde overeenkomsten naar het oordeel van de verwijzende rechter op grond van die wet geldig.

31      Volgens deze rechter zijn er met betrekking tot de bepaling van het toepasselijke recht verschillende uitleggingen mogelijk. Wanneer het gaat om een relatie tussen een consument en een handelaar met een filiaal in Spanje, de overeenkomst in kwestie in Spanje is ondertekend en de verbintenissen van partijen betrekking hebben op een in Spanje gelegen onroerend goed, is het enerzijds zo dat het Spaanse recht moet worden toegepast.

32      Anderzijds kan een dergelijke situatie overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de Rome I-verordening worden geanalyseerd vanuit het oogpunt van de door partijen te maken rechtskeuze, waarbij een vooraf opgesteld beding dat bepaalt dat de overeenkomst in kwestie wordt beheerst door het Engelse recht, naar het oordeel van de verwijzende rechter niet moet worden beschouwd als een akkoord over de toepassing van dat recht waarmee de partijen vrijelijk hebben ingestemd, maar als iets dat wordt opgelegd door de partij die dat beding in die overeenkomst heeft opgenomen teneinde te ontsnappen aan de toepassing van de Spaanse wettelijke regeling, te weten wet 42/1998.

33      Volgens Diamond Resorts Europe moet, waar het gaat om consumentenbetrekkingen, op grond van artikel 5 van het Verdrag van Rome en artikel 6 van de Rome I-verordening het algemene beginsel gelden dat het recht van het land waar de betrokken consument zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing is. Bijgevolg zou het Engelse recht van toepassing zijn.

34      In deze context vraagt de verwijzende rechter zich allereerst af of de Rome I-verordening, die het Verdrag van Rome door meer gedetailleerde bepalingen heeft vervangen, kan worden toegepast op overeenkomsten die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn gesloten, dan wel of de eerdere regeling van toepassing blijft.

35      Vervolgens is de verwijzende rechter van oordeel dat, gelet op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, moet worden vastgesteld of de bepalingen van het Unierecht van toepassing blijven op onderdanen van die staat.

36      Ten slotte werpt de verwijzende rechter de vraag op naar de aard van de contractuele verhouding tussen de partijen, dat wil zeggen of de betrokken rechten zakelijke rechten zijn dan wel persoonlijke rechten die voortvloeien uit het lidmaatschap van een vereniging. Het zou zelfs denkbaar zijn om ze aan te merken als huurrechten op een onroerend goed, in welk geval artikel 4 van de Rome I-verordening, afhankelijk van de vraag of de duur van de huurovereenkomst respectievelijk langer of korter is dan zes maanden twee mogelijkheden biedt, namelijk de toepassing van het recht van het land waar het onroerend goed in kwestie is gelegen, of de toepassing van het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft.

37      In deze omstandigheden heeft de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción n.º 2 de Granadilla de Abona (rechtbank van eerste aanleg en instructie nr. 2, Granadilla de Abona, Spanje) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moeten het [Verdrag van Rome] en [de Rome I-verordening] aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op overeenkomsten waarbij beide partijen onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2)      Moet [de Rome I-verordening] aldus worden uitgelegd dat zij krachtens artikel 24 ervan van toepassing is op overeenkomsten die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn gesloten? Zo neen, moeten overeenkomsten betreffende deeltijds gebruik van onroerend goed in de vorm van een abonnement op clubpunten dan worden geacht binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 3, of artikel 5 van het [Verdrag van Rome] te vallen, ook wanneer het de consument is die het recht van een andere staat dan dat van zijn gewone verblijfplaats aanwijst als het toepasselijke recht? Indien het antwoord luidt dat zij onder beide regelingen kunnen vallen, welke regeling krijgt dan voorrang?

3)      Ongeacht de antwoorden op de tweede vraag: moet een overeenkomst betreffende deeltijds gebruik van onroerend goed in de vorm van een abonnement op clubpunten worden beschouwd als een overeenkomst tot verkrijging van zakelijke rechten op onroerend goed of tot verkrijging van persoonlijke rechten die voortvloeien uit het lidmaatschap van een vereniging?

–      Indien ervan wordt uitgegaan dat zakelijke rechten worden verkregen, wordt dan bij voorrang artikel 4, lid 1, onder c), of artikel 6, lid 1, van [de Rome I-verordening] toegepast om het toepasselijke recht vast te stellen, ook wanneer het de consument is die het recht van een andere staat dan dat van zijn gewone verblijfplaats aanwijst als het toepasselijke recht?

–      Indien ervan wordt uitgegaan dat persoonlijke rechten worden verkregen, moeten deze dan worden beschouwd als rechten op de huur van onroerend goed in de zin van artikel 4, lid 1, onder c), [van deze verordening] of als rechten op dienstverlening in de zin van artikel 4, lid 1, onder b)? En in beide gevallen: dient artikel 6, lid 1, [van die verordening] voorrang te krijgen waar het gaat om betrekkingen met consumenten en/of gebruikers, ook wanneer het de consument is die het recht van een andere staat dan dat van zijn gewone verblijfplaats aanwijst als het toepasselijke recht?

4)      Moeten in al deze gevallen de bepalingen inzake het toepasselijke recht in het [Verdrag van Rome] en [de Rome I-verordening] aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die bepaalt dat ‚alle overeenkomsten betreffende rechten op het gebruik van een of meer in Spanje gelegen onroerende goederen gedurende een bepaalde of bepaalbare periode van het jaar zijn onderworpen aan de bepalingen van deze wet, ongeacht de plaats en de datum van sluiting ervan’?”

 Bevoegdheid van het Hof

38      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Hof overeenkomstig artikel 1 van het eerste protocol bevoegd is uitspraak te doen over de uitlegging van het Verdrag van Rome.

39      Artikel 2, onder a), van het eerste protocol bepaalt uitputtend in een lijst welke rechterlijke instanties van de verdragsluitende staten het Hof kunnen verzoeken bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over een vraag die in een bij hen aanhangige zaak aan de orde is gekomen en die met name betrekking heeft op de uitlegging van de bepalingen van dat verdrag, wanneer zij een beslissing op dit punt noodzakelijk achten voor het wijzen van hun vonnis. Krachtens artikel 2, onder b), beschikken de rechterlijke instanties van de verdragsluitende staten ook over deze mogelijkheid wanneer zij in beroep uitspraak doen.

40      Ten eerste moet worden vastgesteld dat de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción n.º 2 de Granadilla de Abona niet voorkomt op die lijst, die, wat het Koninkrijk Spanje betreft, uitsluitend de „Tribunal Supremo” (hoogste rechterlijke instantie) vermeldt. Ten tweede wordt van de verwijzende rechter, als rechter in eerste aanleg, evenmin gevraagd om in het kader van het hoofdgeding uitspraak te doen in beroep in de zin van artikel 2, onder b), van het eerste protocol.

41      Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2 van het eerste protocol en dat het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen over de prejudiciële vragen voor zover zij betrekking hebben op de uitlegging van het Verdrag van Rome.

42      Het Hof blijft echter bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging van de in die vragen genoemde bepalingen van de Rome I-verordening, waarvoor er geen beperkingen bestaan waar het gaat om de rechterlijke instanties die bevoegd zijn om zich tot het Hof te wenden.

 Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

43      Hoewel de Spaanse regering een standpunt heeft ingenomen over elk van de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter, betoogt zij om te beginnen dat het verzoek om een prejudiciële beslissing in zijn geheel niet-ontvankelijk is omdat het niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 267 VWEU en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, aangezien de verwijzende rechter geen informatie heeft verstrekt over de bewoordingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomsten.

44      Er zij aan herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak, in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 13 januari 2022, Regione Puglia, C‑110/20, EU:C:2022:5, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 13 januari 2022, Regione Puglia, C‑110/20, EU:C:2022:5, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Ook al bevat het verzoek om een prejudiciële beslissing in casu niet de precieze bewoordingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomsten en geeft het geen exacte juridische kwalificatie van de verbintenissen in kwestie, dit neemt niet weg dat de verwijzende rechter nauwkeurig heeft vermeld welk verband er bestaat tussen de Unierechtelijke bepalingen waarvan hij om uitlegging verzoekt en het bij hem aanhangige geding, en ook heeft uitgelegd waarom de beslechting van dit geding afhangt van de antwoorden van het Hof op de gestelde vragen.

47      Bovendien bevat de prejudiciële verwijzing overeenkomstig artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering voldoende gegevens, feitelijk en rechtens, niet alleen om de belanghebbenden in staat te stellen opmerkingen in te dienen krachtens artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar ook om het Hof in staat te stellen een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen.

48      Bijgevolg moet de door de Spaanse regering opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen voor zover zij het verzoek om een prejudiciële beslissing in zijn geheel betreft, en moet dit verzoek ontvankelijk worden verklaard.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

49      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de bepalingen van de Rome I-verordening van toepassing zijn op overeenkomsten waarbij beide partijen onderdaan zijn van dezelfde staat, in casu het Verenigd Koninkrijk.

50      In dit verband blijkt uit de bewoordingen van artikel 1 van de Rome I-verordening dat deze verordening in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken.

51      De bepalingen van deze verordening zijn dan ook van toepassing op elke contractuele verhouding die een grensoverschrijdend aspect bevat, zonder dat artikel 1 van die verordening nadere informatie of een vereiste bevat met betrekking tot een eventueel verband tussen dit grensoverschrijdende aspect en de nationaliteit of de woonplaats van de betrokken contractspartijen.

52      Hieruit volgt dat de twee partijen die de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomsten hebben gesloten, weliswaar dezelfde nationaliteit hebben, maar dat deze overeenkomsten binnen de werkingssfeer van de Rome I‑verordening kunnen vallen, aangezien zij een of meer andere grensoverschrijdende aspecten bevatten.

53      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat die overeenkomsten, die zijn gesloten tussen twee onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en een vennootschap naar het recht van Engeland en Wales, moesten worden uitgevoerd in verschillende Europese landen, waaronder met name Spanje.

54      Voorts moet worden opgemerkt dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie geen invloed heeft op de toepassing van de bepalingen van de Rome I-verordening op het hoofdgeding.

55      De in artikel 66, onder a), en artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord vervatte regels die tijdens de overgangsperiode van toepassing waren, zijn opgesteld voor zaken die in behandeling waren bij de rechterlijke instanties en de instellingen van het Verenigd Koninkrijk, zodat zij geen invloed hebben op de positie van de Spaanse rechter bij wie het hoofdgeding aanhangig is.

56      Uit het voorgaande volgt dat de bepalingen van de Rome I-verordening in een bij een rechterlijke instantie van een lidstaat aanhangig gemaakt geding van toepassing zijn op overeenkomsten waarbij beide partijen onderdaan zijn van het Verenigd Koninkrijk, mits die overeenkomsten een grensoverschrijdend aspect bevatten.

 Tweede en derde vraag

57      Met zijn tweede en zijn derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen welke bepaling van de Rome I-verordening moet worden toegepast om te bepalen welk recht van toepassing is op een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd van onroerend goed in de vorm van een abonnement op clubpunten.

58      Meer bepaald wenst deze rechter te vernemen of een dergelijke overeenkomst moet worden geacht betrekking te hebben op de verkrijging van zakelijke rechten op onroerend goed, hetgeen zou leiden tot de toepassing van artikel 4, lid 1, onder c), van deze verordening, dan wel op de verkrijging van persoonlijke rechten, in welk geval artikel 4, lid 1, onder c), of artikel 4, lid 1, onder b), van die verordening van toepassing zou zijn omdat er sprake zou zijn van respectievelijk de huur van een onroerend goed of het verlenen van diensten.

59      In elk geval vraagt de verwijzende rechter vraagt zich af of artikel 6, lid 1, van de Rome I-verordening in het geval van een consumentenovereenkomst niet bij voorrang moet worden toegepast, en wenst hij te vernemen wat de gevolgen zijn als de betrokken consument voor een ander toepasselijk recht kiest dan dat van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.

60      Alvorens deze vragen te beantwoorden, moet de toepassing in de tijd van de Rome I-verordening worden verduidelijkt.

61      In dit verband moet worden opgemerkt dat de bepalingen van deze verordening ingevolge artikel 28 ervan slechts van toepassing zijn op contractuele verhoudingen die zijn ontstaan door wederzijdse instemming, welke aan het licht is getreden vanaf 17 december 2009. De Uniewetgever heeft immers een onmiddellijke toepasbaarheid van deze verordening waarbij de toekomstige gevolgen van vóór deze datum gesloten overeenkomsten binnen de werkingssfeer ervan zouden vallen, uitgesloten (zie in die zin arrest van 18 oktober 2016, Nikiforidis, C‑135/15, EU:C:2016:774, punten 31 en 33).

62      Uit de rechtspraak blijkt dat voor de toepasselijkheid van de Rome I-verordening de datum waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, bepalend is (zie in die zin arrest van 25 maart 2021, Obala i lučice, C‑307/19, EU:C:2021:236, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

63      De bepalingen van de Rome I-verordening zijn dus uitsluitend van toepassing op overeenkomsten die zijn gesloten vanaf 17 december 2009, en niet op de toekomstige gevolgen van vóór deze datum gesloten overeenkomsten.

64      De eerste in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst, die op 14 april 2008 is ondertekend, valt dus niet binnen de temporele werkingssfeer van de Rome I-verordening.

65      Bijgevolg heeft de uitlegging van de bepalingen van de Rome I‑verordening die het Hof aan de verwijzende rechter zal verstrekken in antwoord op de door hem gestelde vragen, enkel betrekking op de tweede in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst, die op 28 juni 2010 is ondertekend (hierna: „litigieuze overeenkomst”).

66      Met betrekking tot de vraag welk recht van toepassing is op een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd van onroerend goed in de vorm van een abonnement op clubpunten, zij eraan herinnerd dat uit overweging 6 van de Rome I-verordening blijkt dat deze verordening beoogt collisieregels vast te stellen die hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig is gemaakt, om de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en de wederzijdse erkenning van beslissingen te bevorderen.

67      Zo voorziet hoofdstuk II van de Rome I-verordening in eenvormige regels waarin in het beginsel is neergelegd dat voorrang wordt verleend aan de wil van partijen, aan wie artikel 3 van die verordening het recht verleent het op de overeenkomst toepasselijk recht te kiezen.

68      In dit verband vereist artikel 3, lid 1, dat de rechtskeuze uitdrukkelijk wordt gedaan of duidelijk blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval.

69      Bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen voorziet artikel 4, lid 1, van de Rome I-verordening in aanknopingscriteria op basis van verschillende soorten overeenkomsten, waaronder ook de door de verwijzende rechter genoemde overeenkomsten, te weten overeenkomsten die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur ervan tot onderwerp hebben en overeenkomsten inzake dienstverlening.

70      In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de litigieuze overeenkomst het Engelse recht aanwijst als het op die overeenkomst toepasselijke recht en dat deze overeenkomst met een consument is gesloten.

71      Volgens artikel 6, lid 2, van de Rome I-verordening kunnen partijen bij een door een consument en een verkoper gesloten overeenkomst het op die overeenkomst toepasselijke recht kiezen, maar mag die rechtskeuze er niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze toepasselijk zou zijn geweest overeenkomstig artikel 6, lid 1, van die verordening, dat bepaalt dat een dergelijke overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft (zie in die zin arrest van 10 februari 2022, ShareWood Switzerland, C‑595/20, EU:C:2022:86, punten 15 en 16).

72      Daarenboven moet de overeenkomst in kwestie voldoen aan de in lid 1 van dat artikel 6 gestelde voorwaarden, te weten dat zij door de consument is gesloten voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, dat de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip dat land, en dat die overeenkomst onder die activiteiten valt.

73      In casu mag, indien de litigieuze overeenkomst voldoet aan de in artikel 6, lid 1, van de Rome I-verordening gestelde voorwaarden, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, de rechtskeuze van de partijen er overeenkomstig artikel 6, lid 2, van die verordening niet toe leiden dat de betrokken consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van de dwingende bepalingen van het recht van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.

74      Dit kan echter niet het geval zijn in de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is, aangezien is gekozen voor het recht van het land waar de betrokken consumenten hun gewone verblijfplaats hebben, namelijk het Engelse recht.

75      Een uitlegging volgens welke voor de vaststelling van het op consumentenovereenkomsten toepasselijke recht kan worden afgeweken van de in de Rome I-verordening opgenomen collisieregels omdat een ander recht voor de consument gunstiger zou zijn, zou onvermijdelijk ernstig afbreuk doen aan het algemene vereiste dat het recht voorspelbaar moet zijn, en daarmee ook aan het rechtzekerheidsbeginsel wanneer het gaat om contractuele betrekkingen met consumenten (zie naar analogie arrest van 12 september 2013, Schlecker, C‑64/12, EU:C:2013:551, punt 35).

76      Verder dient te worden opgemerkt dat artikel 6 van de Rome I‑verordening niet alleen specifiek maar ook uitputtend is, zodat de collisieregels waarin dat artikel voorziet slechts door andere collisieregels van die verordening kunnen worden gewijzigd of aangevuld voor zover een bijzondere bepaling in dat artikel uitdrukkelijk daarnaar verwijst (zie naar analogie arrest van 20 oktober 2022, ROI Land Investments, C‑604/20, EU:C:2022:807, punten 40 en 41).

77      Uit het voorgaande volgt dat de tweede en de derde prejudiciële vraag als volgt moeten worden beantwoord:

–        artikel 6, lid 2, van de Rome I-verordening moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een consumentenovereenkomst voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van deze verordening, de contractspartijen overeenkomstig artikel 3 van die verordening het op die overeenkomst toepasselijke recht kunnen kiezen, op voorwaarde dat die rechtskeuze er evenwel niet toe leidt dat de betrokken consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze toepasselijk zou zijn geweest overeenkomstig artikel 6, lid 1, van die verordening, dat bepaalt dat een dergelijke overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft;

–        gelet op het dwingende en uitputtende karakter van artikel 6, lid 2, kan niet van deze bepaling worden afgeweken ten behoeve van een wettelijke regeling die beweerdelijk gunstiger is voor de consument.

 Vierde vraag

78      Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan alle overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd van onroerend goed aan de bepalingen van die wettelijke regeling zijn onderworpen, ongeacht de keuze die de partijen hebben gemaakt met betrekking tot het op de overeenkomst in kwestie toepasselijke recht.

79      Er zij aan herinnerd, net als de meeste partijen hebben gedaan die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend in het hoofdgeding, dat volgens artikel 9 van de Rome I-verordening niets in deze verordening de toepassing beperkt van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is, wanneer er sprake is van dwingende bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moeten worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht krachtens deze verordening van toepassing is op de overeenkomst (zie in die zin arrest van 17 oktober 2013, Unamar, C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 48).

80      Zonder artikel 9 van de Rome I-verordening zelfs maar te noemen, beperkt de verwijzende rechter zich in het kader van zijn vierde vraag echter tot het citeren van een fragment uit de tweede aanvullende bepaling van wet 42/1998, op grond waarvan alle overeenkomsten betreffende rechten op het gebruik van een in Spanje gelegen onroerend goed aan de bepalingen van deze wet zijn onderworpen. Hij verwijst daarentegen niet naar de inhoud van wet 4/2012, die voor een dergelijk gebruik minder strenge bepalingen lijkt te bevatten. Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, sluit de verwijzende rechter niet uit dat die wet ook van toepassing kan zijn.

81      Aangezien die verwijzingsbeslissing niet de precieze inhoud van de relevante bepalingen van de betrokken nationale wettelijke regeling bevat en zelfs geen uitleg geeft over de procedurele aspecten van de door deze wettelijke regeling opgelegde verplichtingen of over de uitzonderlijke omstandigheden die zouden rechtvaardigen dat rekening wordt gehouden met de overwegingen van openbaar belang die deze bepalingen beogen te beschermen, is het Hof niet in staat om de redenen te kennen waarom de verwijzende rechter zich afvraagt of die wettelijke regeling verenigbaar is met het Unierecht.

82      In die omstandigheden bevindt het Hof zich, gelet op het feit dat de vierde vraag niet voldoet aan de vereisten van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering, in de onmogelijkheid de verwijzende rechter een nuttig antwoord op deze vraag te geven. Bijgevolg moet deze vraag niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

83      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

1)      De bepalingen van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) zijn in een bij een rechterlijke instantie van een lidstaat aanhangig gemaakt geding van toepassing op overeenkomsten waarbij beide partijen onderdaan zijn van het Verenigd Koninkrijk, mits die overeenkomsten een grensoverschrijdend aspect bevatten.

2)      Artikel 6, lid 2, van verordening nr. 593/2008

moet aldus worden uitgelegd dat

–        wanneer een consumentenovereenkomst voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van deze verordening, de contractspartijen overeenkomstig artikel 3 van die verordening het op die overeenkomst toepasselijke recht kunnen kiezen, op voorwaarde dat die rechtskeuze er evenwel niet toe leidt dat de betrokken consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze toepasselijk zou zijn geweest overeenkomstig artikel 6, lid 1, van die verordening, dat bepaalt dat een dergelijke overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft;

–        gelet op het dwingende en uitputtende karakter van artikel 6, lid 2, niet van deze bepaling kan worden afgeweken ten behoeve van een wettelijke regeling die beweerdelijk gunstiger is voor de consument.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.