Language of document : ECLI:EU:T:2011:704

Zaak T‑107/08

Transnational Company „Kazchrome” AO en ENRC Marketing AG

tegen

Raad van de Europese Unie en Europese Commissie

„Dumping – Invoer van siliciummangaan van oorsprong uit China en Kazachstan – Beroep tot nietigverklaring – Uitvoerprijs – Vergelijking tussen uitvoerprijs en normale waarde – Berekening van de prijsonderbiedingsmarge – Niet-contractuele aansprakelijkheid”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Verordening van Raad houdende instelling van definitief anti‑dumpingrecht – Beroep gericht tegen Commissie – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230 EG; verordening nr. 1420/2007 van de Raad)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Verordening tot instelling van antidumpingrechten – Aanpassingen van uitvoerprijs teneinde billijke vergelijking tussen normale waarde en uitvoerprijs te waarborgen – Ontbreken van passende motivering

(Art. 253 EG; verordening nr. 1420/2007 van de Raad)

3.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Oplegging van antidumpingrecht – Voorwaarde – Schade – Bepaling – Vergelijking tussen normale waarde en uitvoerprijs – Berekening van prijsonderbiedingsmarge

(Verordeningen nr. 384/96, art. 3, leden 2 en 3, nr. 1225/2009, art. 3, leden 2 en 3, en nr. 1420/2007, considerans, punten 104 en 105, van de Raad)

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Verordening tot instelling van antidumpingrechten – Daling van verkoopvolume van aan die verordening onderworpen onderneming – Geen causaal verband

(Art. 288 EG; verordening nr. 1420/2007 van de Raad)

5.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Kosten gemaakt voor deelname aan antidumpingprocedure met onrechtmatige verordening – Geen causaal verband

(Art. 288, tweede alinea, EG)

1.      In antidumpingprocedures treedt de Commissie op in het kader van het besluitvormingsproces van de Raad. Het is haar taak om de onderzoeken in te stellen en op basis daarvan te beslissen om de procedure af te sluiten dan wel voort te zetten door voorlopige maatregelen te nemen en de Raad voorstellen te doen met betrekking tot definitieve maatregelen zoals een verordening tot instelling van een antidumpingrecht. De beslissingsbevoegdheid ligt echter bij de Raad, die zich kan onthouden van een besluit indien hij met de Commissie van mening verschilt, of juist op basis van haar voorstellen een besluit kan nemen. In deze omstandigheden is een beroep tot nietigverklaring van een verordening die alleen door de Raad is vastgesteld, niet-ontvankelijk voor zover het tegen de Commissie is gericht.

(cf. punt 26)

2.      De door artikel 253 EG vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die door de handeling rechtstreeks en individueel worden geraakt, bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

Wat een verordening van de Raad tot instelling van een antidumpingrecht betreft, is de beoordeling dat een onderneming die door het antidumpingrecht geraakte producten verkoopt in het verkoopkanaal van de producerende onderneming functies vervult die vergelijkbaar zijn met die van een agent die op commissiebasis werkt, ontoereikend gemotiveerd, wanneer de Raad voor een billijke vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde en voor aanpassingen van de uitvoerprijs, met name voor commissies, slechts vermeldt dat tussen die ondernemingen een handelsrelatie bestond die onder normale concurrentievoorwaarden tot stand was gekomen en dat de verkopende onderneming in die omstandigheden niet kon worden geacht te handelen als een interne verkoopafdeling van de producerende onderneming, en wel ondanks de door de betrokken ondernemingen aangevoerde elementen ten bewijze van het feit dat de tussen hen bestaande relatie die van een onderneming en een interne verkoopafdeling was.

(cf. punten 31, 34, 36‑37, 40)

3.      Artikel 1, lid 1, van de basisantidumpingverordening nr. 384/96 (thans artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1225/2009) geeft als hoofdregel voor de instelling van een antidumpingrecht dat er ten aanzien van de ingevoerde goederen niet alleen sprake moet zijn van dumping, maar dat het in het verkeer brengen van die goederen ook schade veroorzaakt. Juist voor de vaststelling dat er sprake is van schade bepaalt artikel 3, leden 2 en 3, van die verordening (thans artikel 3, leden 2 en 3, van verordening nr. 1225/2009) dat er een objectief onderzoek moet worden ingesteld naar de gevolgen van de invoer op de prijzen van soortgelijke producten in de Unie en dat daartoe wordt nagegaan of door de invoer met dumping van het product ten opzichte van de prijzen van soortgelijke producten een aanzienlijke prijsonderbieding heeft plaatsgevonden dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden.

Wanneer de Raad in deze omstandigheden in verordening nr. 1420/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op siliciummangaan van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Kazachstan en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot siliciummangaan van oorsprong uit Oekraïne, voor de vergelijking tussen de invoerprijzen en de prijzen van de bedrijfstak in de Unie en de vaststelling of zij schade heeft geleden door de gedumpte invoer, de prijsonderbieding van de ingevoerde producten berekent, maakt hij een kennelijke beoordelingsfout door te menen dat de objectieve vergelijking tussen de prijzen van de bedrijfstak in de Unie en de invoerprijzen vereist dat het referentiepunt voor de vaststelling van de invoerprijzen dat van hun eerste aankomst op het grondgebied van de Unie is, en niet dat van de plaats van hun inklaring, ondanks de afstand tussen die twee punten, waardoor de aanzienlijke vervoerskosten tussen die punten dus niet in de prijs worden opgenomen.

Het zijn immers de prijzen die tussen de uitvoerende ondernemingen en de klanten op basis van de plaats van inklaring zijn overeengekomen en niet de prijzen die de Raad heeft berekend op basis van een tussenstadium van het transport, ook al zou die plaats op het grondgebied van de Unie liggen, die doorslaggevend kunnen zijn voor het besluit van de klanten om de producten van de uitvoerende ondernemingen en niet die van de bedrijfstak in de Unie te kopen. De Raad en de Commissie moeten in het kader van hun beoordelingsmarge nochtans alle relevante aspecten van iedere zaak in aanmerking nemen, waaronder ook aanwijzingen die erop kunnen duiden dat de keuze van het vervoerstraject en van de plaats van inklaring erop gericht is de vergelijking van de invoerprijzen met de prijzen van de producten in de Unie te vervalsen.

(cf. punten 58, 63, 67‑68)

4.      Een loutere verwijzing naar de daling van het verkoopvolume van een onderneming die is onderworpen aan de toepassing van verordening nr. 1420/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op siliciummangaan van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Kazachstan en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot siliciummangaan van oorsprong uit Oekraïne, volstaat niet om het voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie vereiste causale verband aan te tonen tussen de gederfde winst van die onderneming en de onregelmatigheden waardoor die verordening zou zijn aangetast, en wel wegens de sterke verschillen in verkoopvolumes van jaar tot jaar, los van de vaststelling van die verordening.

(cf. punten 76‑77)

5.      Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie betreft, moet de schade het rechtstreeks gevolg zijn van de gestelde onrechtmatigheid en niet van de wijze waarop verzoeker verkiest te reageren op de vermeende onrechtmatige handeling. Het enkele feit dat de onrechtmatige gedraging een noodzakelijke voorwaarde is voor het ontstaan van de schade, in die zin dat de schade zonder deze gedraging zich niet zou hebben voorgedaan, volstaat niet voor de vaststelling van een causaal verband.

De kosten die zijn gemaakt voor deelname van een onderneming aan een antidumpingprocedure kunnen dus niet worden aangemerkt als schade voortvloeiende uit de vaststelling van een onwettige antidumpingverordening, daar die deelname geen vereiste is voor de producenten/exporteurs of voor een andere betrokkene en zij vrij zijn bij de beoordeling van de opportuniteit, het belang en de intensiteit van hun deelname en de ter zake te maken kosten. Bovendien kunnen de kosten van de werkzaamheden van het personeel van een dergelijke producent/exporteur niet worden geacht in rechtstreeks verband te staan met het onderzoek, aangezien het salaris van zijn personeel moest worden betaald ongeacht of er een antidumpingprocedure liep.

(cf. punten 80‑82)