Language of document : ECLI:EU:F:2007:162

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Derde kamer)

19 september 2007

Zaak F‑43/06

Tuomo Talvela

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsjaar 2004 – Rechten van verweer – Verplichting tot motivering van rapport – Administratief onderzoek”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004, van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van zijn verzoek om een administratief onderzoek in te stellen, van elk daarop volgend of daarmee verband houdend besluit en van het besluit tot afwijzing van zijn precontentieuze klacht alsmede, anderzijds, toekenning van een vergoeding.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Eerbiediging van rechten van verdediging

(Ambtenarenstatuut, art. 26, eerste en tweede alinea, en 43)

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Verplichting om beoordeling betrekking te doen hebben op referentieperiode

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Verslechtering van beoordeling ten opzichte van eerdere beoordeling

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

1.      Het grondbeginsel van de eerbiediging van het recht van verweer kan niet aldus worden uitgelegd dat daar op het gebied van de beoordeling van het personeel van de Europese Gemeenschappen dwingend uit volgt dat vóór de procedure die tot een dergelijke beoordeling leidt, een waarschuwing moet worden gegeven. Aan die vaststelling wordt niet afgedaan door artikel 26, eerste en tweede alinea, van het Statuut, waarin is bepaald dat de rapporten betreffende de kundigheden, prestaties of het gedrag van de ambtenaar hem slechts kunnen worden tegengeworpen, indien zij hem zijn meegedeeld voordat zij aan zijn persoonsdossier worden toegevoegd. Die bepalingen, die ertoe strekken het recht van verweer van de ambtenaar te waarborgen, zien immers op reeds bestaande stukken. Zij staan eraan in de weg dat dergelijke stukken in de loop van de beoordelingsprocedure tegen de beoordeelde ambtenaar worden gebruikt zonder dat zij hem ter kennis zijn gebracht voordat zij aan zijn persoonsdossier zijn toegevoegd. Zij bevatten echter geen verplichting om vooraf stukken op te stellen waarin alle feiten die de betrokkene worden verweten, formeel worden vastgelegd.

De beoordelaar handelt dus niet in strijd met het beginsel van eerbiediging van het recht van verweer noch met artikel 26 van het Statuut wanneer hij in een loopbaanontwikkelingsrapport feitelijke gegevens opneemt die voor de beoordeelde ambtenaar ongunstig zijn, zonder dat de betrokkene in de loop van de beoordelingsperiode op dit punt formeel is gewaarschuwd en zonder dat enig stuk in zijn persoonsdossier melding maakt van die gegevens.

(cf. punten 57‑59 en 61)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 12 juli 2005, De Bry/Commissie, T‑157/04, JurAmbt. blz. I‑A‑199 en II‑901, punten 39‑41, en de aangehaalde rechtspraak

2.      Tijdens de opstelling van het loopbaanontwikkelingsrapport worden de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst van de ambtenaar gedurende de referentieperiode beoordeeld. De beoordeling moet dus betrekking hebben op feiten die verband houden met die periode. Is er echter sprake van problemen die reeds vóór de referentieperiode bestonden en die zijn blijven bestaan, dan blijkt uit het opnieuw ter sprake brengen daarvan op zich niet dat de beoordeling niet heeft plaatsgevonden op basis van de beoordeling van de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst van de ambtenaar gedurende de referentieperiode.

Ook al berust de opstelling van het loopbaanontwikkelingsrapport op een beoordeling van de ambtenaar gedurende de referentieperiode, het lijkt niet ongepast dat het commentaar van dat rapport naar een voorafgaande periode kan verwijzen wanneer dat zinvol is om de ontwikkeling van de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst van de ambtenaar gedurende de referentieperiode te beoordelen in vergelijking met die voorafgaande periode. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de motivering van een loopbaanontwikkelingsrapport dat minder gunstige beoordelingen bevat dan die in een eerder loopbaanontwikkelingsrapport.

(cf. punten 72, 75 en 76)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 10 december 1992, Williams/Rekenkamer, T‑33/91, Jurispr. blz. II‑2499, punten 70 en 71; 9 maart 1999, Hubert/Commissie, T‑212/97, JurAmbt. blz. I‑A‑41 en II‑185, punt 95; 12 juni 2002, Mellone/Commissie, T‑187/01, JurAmbt. blz. I‑A‑81 en II‑389, punt 49; 30 september 2004, Ferrer de Moncada/Commissie, T‑16/03, JurAmbt. blz. I‑A‑261 en II‑1163, punt 53; 16 mei 2006, Martin Magone/Commissie, T‑73/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26; 10 oktober 2006, Van der Spree/Commissie, T‑182/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 83

3.      De administratie is verplicht het loopbaanontwikkelingsrapport afdoende en omstandig te motiveren en de betrokkene de gelegenheid te geven, opmerkingen te maken over deze motivering. De nakoming van deze verplichting is des te belangrijker wanneer de beoordeling slechter is dan de vorige. Er moet eveneens bijzondere aandacht worden besteed aan de motivering van een loopbaanontwikkelingsrapport dat minder gunstige beoordelingen bevat dan die in een eerder rapport.

Het beschrijvend commentaar in een beoordelingsrapport strekt ter rechtvaardiging van de specifieke beoordeling. Dat commentaar dient als basis voor de opstelling van de beoordeling en biedt de ambtenaar de gelegenheid de gekregen beoordeling te begrijpen. Gezien de overheersende rol ervan bij de opstelling van het loopbaanontwikkelingsrapport, moet het commentaar overeenstemmen met de toegewezen punten, en wel zo dat de beoordeling als een becijferde of specifieke weergave van het commentaar moet worden beschouwd.

(cf. punten 91 en 92)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Ferrer de Moncada/Commissie, reeds aangehaald, punt 53; De Bry/Commissie, reeds aangehaald, punt 67; Martin/Magone, reeds aangehaald, punt 48