Language of document : ECLI:EU:C:2024:26

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

11 januari 2024 (*)

„Hogere voorziening – Staatssteun – Luchtvervoer – Roemenië – Reddingssteun voor TAROM – Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden – Besluit van de Europese Commissie om geen bezwaar te maken op grond dat de maatregelen met de interne markt verenigbare steun vormen”

In zaak C‑440/22 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 4 juli 2022,

Wizz Air Hungary Légiközlekedési Zrt. (Wizz Air Hungary Zrt.), gevestigd te Budapest (Hongarije), vertegenwoordigd door I.‑G. Metaxas‑Maranghidis, dikigoros, S. Rating, abogado en E. Vahida, avocat,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Barcew, V. Bottka en L. Flynn als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, waarnemend voor de kamerpresident, S. Rodin (rapporteur) en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Met haar hogere voorziening vordert Wizz Air Hungary Légiközlekedési Zrt. (Wizz Air Hungary Zrt.; hierna: „Wizz Air”) vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 4 mei 2022, Wizz Air Hungary/Commissie (TAROM; reddingssteun) (T‑718/20, EU:T:2022:276; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht het door die onderneming ingestelde beroep heeft verworpen dat strekte tot nietigverklaring van besluit C(2020) 1160 final van de Commissie van 24 februari 2020 betreffende steunmaatregel SA.56244 (2020/N) – Roemenië – Reddingssteun voor TAROM (PB 2020, C 310, blz. 3; hierna: „litigieus besluit”).

 Toepasselijke bepalingen

2        Punt 38 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB 2014, C 249, blz. 1; hierna: „richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun”) luidt als volgt:

„Bij haar beoordeling of aangemelde steun met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard, zal de Commissie nagaan of elk van de volgende criteria is vervuld:

a)      bijdrage aan een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang: een staatssteunmaatregel moet gericht zijn op een doelstelling van gemeenschappelijk belang in overeenstemming met artikel 107, lid 3, [VWEU] (onderdeel 3.1);

[...]

f)      vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten: de negatieve effecten van de steun moeten voldoende beperkt zijn, zodat de maatregel per saldo positief is (onderdeel 3.6);

[...]”

3        Afdeling 3.1 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, met als opschrift „Bijdrage aan een doelstelling van gemeenschappelijk belang”, bevat een punt 43 dat luidt:

„Omdat het voor de productiviteitsgroei belangrijk is dat activiteiten van de markt verdwijnen, kan het gewoonweg proberen te voorkomen dat een onderneming de markt verlaat, geen voldoende verantwoording zijn voor steunverlening. Er dienen duidelijke bewijzen te worden geleverd dat met de steun een doelstelling van gemeenschappelijk belang wordt nagestreefd, doordat de maatregel inzet op het voorkomen van sociale tegenspoed of het aanpakken van marktfalen (onderdeel 3.1.1) of op het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn (onderdeel 3.1.2).”

4        In onderdeel 3.1.1, „Sociale tegenspoed of marktfalen aantonen”, is punt 44 van die richtsnoeren als volgt geformuleerd:

„Lidstaten moeten aantonen dat het verdwijnen van de begunstigde onderneming het risico inhoudt op ernstige sociale tegenspoed of zwaar marktfalen, met name door aan te tonen dat:

[...]

b)      er een risico bestaat op verstoring van een belangrijke dienst die moeilijk te dupliceren is en wanneer het voor concurrenten moeilijk zou zijn om zomaar in te stappen (bijvoorbeeld een landelijke aanbieder van infrastructuur);

[...]”

5        In onderdeel 3.1.2 van die richtsnoeren, met als opschrift „Herstructureringsplan en herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn”, is vermeld:

„45.      Herstructureringssteun in de zin van deze richtsnoeren kan niet beperkt blijven tot financiële steun om verliezen uit het verleden aan te zuiveren, zonder de oorzaken van deze verliezen aan te pakken. Daarom zal de Commissie in het geval van herstructureringssteun eisen dat de betrokken lidstaat een haalbaar, samenhangend en ingrijpend herstructureringsplan indient dat de levensvatbaarheid van de begunstigde onderneming op lange termijn herstelt. Herstructurering kan een of meer van de volgende elementen omvatten: de reorganisatie en rationalisering van de activiteiten van de onderneming op efficiëntere basis, waarbij doorgaans verliesgevende activiteiten worden afgestoten, opnieuw concurrerend te maken bestaande activiteiten worden geherstructureerd en, mogelijkerwijze, wordt gediversifieerd naar nieuwe en levensvatbare activiteiten. Doorgaans omvat dit proces ook een financiële herstructurering in de vorm van kapitaalinjecties door nieuwe of bestaande aandeelhouders en een schuldvermindering door de bestaande schuldeisers.

46.      De toekenning van steun moet dus afhankelijk worden gesteld van de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan, dat in alle gevallen van ad-hocsteun door de Commissie moet worden bekrachtigd.

47.      Het herstructureringsplan moet de levensvatbaarheid op lange termijn van de begunstigde onderneming binnen een redelijk tijdsbestek herstellen en dient te zijn gebaseerd op realistische veronderstellingen betreffende de toekomstige bedrijfsomstandigheden, waarbij alle verdere staatssteun die niet onder het herstructureringsplan valt, dient te worden uitgesloten. De herstructureringsperiode dient zo kort mogelijk te zijn. Het herstructureringsplan moet met alle noodzakelijke gegevens aan de Commissie worden voorgelegd en moet met name de in dit onderdeel 3.1.2 beschreven gegevens bevatten.

[...]”

6        Afdeling 3.6 van deze richtsnoeren met als opschrift „Negatieve effecten” bevat een onderdeel 3.6.1, betreffende „Het eenmalige karakter van de steun”, en luidt als volgt:

„70.      Om de moral hazard te beperken, om geen prikkels te creëren voor het nemen van buitensporige risico’s en om potentiële verstoringen van de mededinging tegen te gaan, mag aan ondernemingen in moeilijkheden slechts voor één herstructureringsoperatie steun worden verleend. Dit staat bekend als het beginsel dat steun eenmalig moet zijn. Het feit dat een onderneming die op grond van deze richtsnoeren reeds steun heeft ontvangen, nog meer van dit soort steun nodig heeft, toont aan dat de moeilijkheden van de onderneming ofwel recurrent zijn of niet afdoende zijn aangepakt toen voordien steun werd verleend. Herhaalde overheidsmaatregelen zullen waarschijnlijk aanleiding geven tot moral hazard-problemen en tot verstoringen van de mededinging die strijdig zijn met het gemeenschappelijk belang.

71.      Wanneer een voornemen tot het verlenen van reddings- of herstructureringssteun bij de Commissie wordt aangemeld, moet de lidstaat aangeven of de betrokken onderneming in het verleden reeds reddingssteun, herstructureringssteun of tijdelijke flankerende herstructureringssteun heeft ontvangen, met inbegrip van vóór de inwerkingtreding van deze richtsnoeren verleende steun en niet-aangemelde steun. Indien dit het geval is, en wanneer minder dan tien jaar is verstreken sinds de toekenning van de steun of sinds het aflopen van de herstructureringsperiode of de beëindiging van de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan (naargelang welke van deze gebeurtenissen het meest recent is), zal de Commissie geen verdere steun op grond van deze richtsnoeren toestaan.

[...]”

 Voorgeschiedenis van het geding en litigieus besluit

7        De voorgeschiedenis van het geding, zoals deze blijkt uit het bestreden arrest, kan als volgt worden samengevat.

8        De Compania Naţională de Transporturi Aeriene TAROM SA (hierna: „Tarom”) is een Roemeense luchtvaartmaatschappij met één hub, gesitueerd op Henri-Coandă International Airport – OTP – te Boekarest (Roemenië). Zij houdt zich hoofdzakelijk bezig met het vervoer van passagiers, vracht en post. Begin 2020 telde Tarom 1 795 werknemers en bezat zij een vloot van 25 luchtvaartuigen. Tarom opereerde zowel op binnenlandse als op internationale lijnen.

9        Op 19 februari 2020 heeft Roemenië een reddingsplan voor Tarom aangemeld bij de Europese Commissie, bestaande uit een lening om haar liquiditeitsbehoeften te financieren ten bedrage van 175 952 000 Roemeense lei (RON) (ongeveer 36 660 000 EUR), dat na zes maanden diende te worden terugbetaald en waarbij gedeeltelijke vervroegde aflossing mogelijk was (hierna: „betrokken maatregel”).

10      Op 24 februari 2020 heeft de Commissie het litigieuze besluit vastgesteld, waarin zij onder meer heeft vastgesteld dat de financiële situatie van Tarom in de vijf voorafgaande jaren aanzienlijk was verslechterd en heeft benadrukt dat de gecumuleerde verliezen in de periode 2004‑2019 3 362 130 000 RON (ongeveer 715 350 000 EUR) bedroegen en dus hoger waren dan de helft van het kapitaal van Tarom.

11      Wat de situatie van de vervoersnetten in Roemenië betreft, heeft de Commissie opgemerkt dat de algemene toestand en de betrouwbaarheid van het Roemeense spoor- en wegennet niet goed waren en dat voor de regionale ontwikkeling in dat land het luchtvervoer van wezenlijk belang bleef, met name de door Tarom geëxploiteerde binnenlandse routen.

12      De Commissie heeft er ook op gewezen dat de reeds gereserveerde vluchten volgens Roemenië niet langer zouden kunnen worden verzorgd indien Tarom van de markt zou verdwijnen, omdat de concurrenten van Tarom de betrokken routen niet op korte termijn zouden kunnen overnemen, en dat deze verdwijning een groot aantal ondernemingen zou treffen, waaronder hoofdzakelijk de binnenlandse luchthavens.

13      In haar onderzoek naar de betrokken maatregel heeft de Commissie in de eerste plaats deze steun aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

14      In de tweede plaats is de Commissie nagegaan of de betrokken maatregel verenigbaar was met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

15      Ten eerste heeft de Commissie in de overwegingen 52 tot en met 57 van het litigieuze besluit vastgesteld dat Tarom een onderneming in moeilijkheden was in de zin van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun.

16      Ten tweede heeft de Commissie in de overwegingen 58 tot en met 65 van het litigieuze besluit opgemerkt dat uit de door Roemenië verstrekte informatie bleek dat de betrokken maatregel voldeed aan de voorwaarde van de punten 43 tot en met 52 van deze richtsnoeren, volgens welke staatssteun moet bijdragen aan een doelstelling van gemeenschappelijk belang.

17      Ten derde heeft de Commissie in de overwegingen 66 tot en met 77 van het litigieuze besluit vastgesteld dat de betrokken maatregel geschikt was om het nagestreefde doel te bereiken, te weten de verdwijning van Tarom voorkomen.

18      Ten vierde was de Commissie in de overwegingen 78 tot en met 85 van dat besluit van mening dat de betrokken maatregel evenredig was aan de behoefte van Tarom aan liquide middelen over een periode van zes maanden.

19      In de vijfde plaats is de Commissie in de overwegingen 86 tot en met 89 van het litigieuze besluit tot de conclusie gekomen dat het in de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun vervatte beginsel dat steun eenmalig moet zijn, in acht was genomen.

20      Bijgevolg heeft de Commissie bij het litigieuze besluit besloten om geen bezwaar te maken tegen de betrokken maatregel aangezien deze verenigbaar was met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

 Beroep bij het Gerecht en bestreden arrest

21      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 december 2020, heeft Wizz Air beroep tot nietigverklaring van het litigieuze besluit ingesteld.

22      Ter ondersteuning van haar beroep heeft Wizz Air vier middelen aangevoerd, waarvan het eerste is ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling van de bijdrage van de betrokken maatregel tot een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang, het tweede aan een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout betreffende de naleving van het beginsel dat de steun eenmalig moet zijn, het derde aan het bestaan van ernstige moeilijkheden die de Commissie ertoe hadden moeten brengen de formele onderzoeksprocedure in te leiden, en het vierde aan niet-nakoming van de motiveringsplicht in de zin van artikel 296, tweede alinea, VWEU.

23      In het bestreden arrest heeft het Gerecht, dat vooraf uitspraak heeft gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep, geoordeeld dat het beroep ontvankelijk was voor zover Wizz Air een belanghebbende partij was die er belang bij had dat haar procedurele rechten uit hoofde van artikel 108, lid 2, VWEU werden gewaarborgd, en voor zover zij, met name met het derde middel, de eerbiediging van haar procedurele rechten beoogde te bewerkstelligen.

24      In dit verband heeft het Gerecht geoordeeld dat het bevoegd was om de door Wizz Air in het kader van de eerste twee middelen aangevoerde inhoudelijke argumenten te onderzoeken teneinde na te gaan of zij het derde middel konden ondersteunen, dat door haar uitdrukkelijk met bovengenoemd doel was geformuleerd – en dat betrekking had op het bestaan van twijfels die de inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU rechtvaardigden.

25      Na eerst het derde middel van Wizz Air – dat verwees naar de eerste twee middelen – en vervolgens het vierde middel te hebben onderzocht en te hebben afgewezen, heeft het Gerecht het beroep in zijn geheel verworpen.

 Conclusies van partijen in hogere voorziening

26      Met haar hogere voorziening verzoekt Wizz Air het Hof:

–        het bestreden arrest te vernietigen;

–        primair, het litigieuze besluit nietig te verklaren en de Commissie te verwijzen in de kosten, of

–        subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht en de beslissing omtrent de kosten van eerste aanleg en hogere voorziening aan te houden.

27      De Commissie verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        Wizz Air te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

28      Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert Wizz Air zeven middelen aan. Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat is voldaan aan de voorwaarde van het bestaan van een belangrijke dienst die moeilijk te dupliceren is. Het tweede middel betreft de onjuiste toepassing van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun met betrekking tot het bewijs dat het moeilijk is voor concurrenten om die dienst in de plaats van de begunstigde van de steun te verrichten. Het derde middel is ontleend aan een kennelijk onjuiste opvatting van het bewijs bij de beoordeling van de beschikbare capaciteit op de markt en de capaciteit van low fare airlines (hierna: „lowcostmaatschappijen”) voor het uitvoeren van binnenlandse vluchten. Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat kapitaalverhogingen geen verband kunnen houden met een herstructureringsplan. Het vijfde middel is ontleend aan een kennelijk onjuiste opvatting van het bewijs met betrekking tot de duur van de herstructureringsperiode van Tarom. Ten zesde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie niet hoefde na te gaan of bestaande steun nieuwe steun was geworden. Het zevende middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het verzuim van de Commissie om een formele onderzoeksprocedure in te leiden.

 Eerste middel

 Argumenten van partijen

29      Met haar eerste middel betoogt Wizz Air in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 50 en 51 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie bij de beoordeling van het bestaan van een risico op verstoring van een belangrijke dienst die moeilijk te dupliceren is in de zin van punt 44, onder b), van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, niet verplicht was om rekening te houden met de omvang van de betrokken markt.

30      Rekwirante is van mening dat, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, de omvang van een markt en het aandeel van de door de steun begunstigde onderneming op die markt moeten worden onderzocht om vast te stellen of de dienst die dreigt te worden verstoord, als belangrijk kan worden aangemerkt, aangezien deze elementen het verlies aantonen dat de verdwijning van deze onderneming van die markt zou meebrengen. Zij voert bovendien aan dat punt 51 van het bestreden arrest tegenstrijdig is, voor zover daarin wordt verklaard dat ten eerste geen rekening hoeft te worden gehouden met de omvang van de betrokken markt en ten tweede een dienst als belangrijk kan worden aangemerkt, zelfs wanneer deze op een „vrij beperkte” markt wordt verricht.

31      Volgens de Commissie moet het eerste middel gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond worden verklaard.

 Beoordeling door het Hof

32      Vooraf moet worden opgemerkt dat in punt 1 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun de voorwaarden worden vermeld waaraan moet zijn voldaan opdat de daarin bedoelde reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

33      De vaststelling van dergelijke richtsnoeren sluit aan bij de uitoefening van de exclusieve bevoegdheid van de Commissie om te beoordelen of steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, VWEU. De Commissie beschikt dienaangaande over een ruime beoordelingsbevoegdheid (zie in die zin met name arresten van 19 juli 2016, Kotnik e.a., C‑526/14, EU:C:2016:570, punten 37‑39, en 15 december 2022, Veejaam en Espo, C‑470/20, EU:C:2022:981, punt 29).

34      Door bij wege van richtsnoeren vast te stellen onder welke voorwaarden steunmaatregelen als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd, en door via de bekendmaking van die richtsnoeren aan te kondigen dat zij de daarin vervatte regels zal toepassen, legt de Commissie zichzelf beperkingen op bij de uitoefening van die beoordelingsbevoegdheid, in die zin dat de Commissie de voorgenomen staatssteun die een lidstaat bij haar heeft aangemeld in beginsel dient goed te keuren indien die staatssteun aan die regels voldoet. Zij kan in beginsel niet van deze regels afwijken zonder dat hieraan in voorkomend geval een sanctie wordt verbonden wegens schending van algemene rechtsbeginselen, zoals het gelijkheids- of het vertrouwensbeginsel (arresten van 19 juli 2016, Kotnik e.a., C‑526/14, EU:C:2016:570, punt 40, en 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a., C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 90).

35      Voor zover Wizz Air met haar eerste middel in wezen stelt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 50 en 51 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie voor de toepassing van punt 44, onder b), van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun niet verplicht was om rekening te houden met de omvang van de betrokken markt of met het aandeel van de begunstigde van de steun op die markt, moet evenwel worden opgemerkt dat de lidstaten volgens punt 44, onder b), met name moeten aantonen „[dat] er een risico bestaat op verstoring van een belangrijke dienst die moeilijk te dupliceren is”.

36      Zoals blijkt uit de inleidende zin van punt 44 van deze richtsnoeren behoort het bestaan van dit risico tot de in dat punt 44, onder a) tot en met g), op niet-exhaustieve wijze opgesomde factoren waarmee de lidstaten kunnen aantonen dat het verdwijnen van de begunstigde van de steun het risico inhoudt op ernstige sociale tegenspoed of zwaar marktfalen, aangezien dit bewijs noodzakelijk is voor de erkenning dat met de steun een doelstelling van gemeenschappelijk belang wordt nagestreefd.

37      Hoewel de omvang van de markt waarop de begunstigde van de steun actief is en zijn aandeel in die markt factoren kunnen zijn die wijzen op het belang van de dienst die deze begunstigde verzekert, blijkt noch uit punt 44, onder b), van deze richtsnoeren, noch uit de context ervan dat dit belang noodzakelijkerwijs van die factoren afhangt en dat met name het verdwijnen van de begunstigde van de steun slechts het risico inhoudt op ernstige sociale tegenspoed of zwaar marktfalen indien de markt waarop hij actief is, een bepaalde omvang overschrijdt.

38      Zoals het Gerecht in punt 51 van het bestreden arrest in wezen heeft opgemerkt, staat de omstandigheid dat de betrokken markt vrij beperkt is, er immers niet aan in de weg dat een op die markt verrichte dienst belangrijk kan zijn in de zin van die richtsnoeren. Dit is het geval in de omstandigheden van het onderhavige geval waarin, zoals het Gerecht in punt 52 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, de beëindiging van de activiteiten van Tarom – hetgeen een concreet gevaar inhoudt dat bepaalde passagiersvervoerdiensten in Roemenië worden onderbroken – nadelig zou zijn voor de „connectiviteit” van de Roemeense regio’s die uitsluitend door Tarom worden bediend alsmede voor de economische situatie van die regio’s.

39      Hieruit volgt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 50 en 51 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie niet verplicht was om rekening te houden met de omvang van de markt waarop Tarom actief is of met het aandeel van Tarom op die markt, teneinde te beoordelen of er een risico bestaat op verstoring van een belangrijke dienst die moeilijk te dupliceren is in de zin van punt 44, onder b), van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun.

40      Uit een en ander volgt dat het eerste middel moet worden afgewezen.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

41      Met haar tweede middel, dat betrekking heeft op de punten 58, 63, 64 en 66 van het bestreden arrest, betoogt Wizz Air in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de beoordeling van de criteria van punt 44, onder b), van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, die verband houden met het risico op verstoring van een belangrijke dienst en de moeilijkheden voor de concurrenten om deze dienst in de plaats van de begunstigde van de steun te verrichten.

42      Wat ten eerste het voorwerp van het door de Commissie ter zake te leveren bewijs betreft, heeft het Gerecht in de eerste plaats in de punten 63 en 64 van het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat de reddingssteun, wil deze gerechtvaardigd zijn, tot doel moet hebben elke verstoring van de verrichting van een belangrijke dienst te voorkomen, terwijl volgens punt 44, onder b), van die richtsnoeren het doel van de steun erin bestaat het risico van „verstoring” van een dergelijke dienst te vermijden, waarvoor naast een eenvoudige verstoring een onderbreking of beëindiging van de dienst noodzakelijk is.

43      In de tweede plaats heeft het Gerecht in punt 64 van het bestreden arrest ten onrechte geëist dat de concurrenten van Tarom in staat zijn de door haar verleende dienst „gemakkelijk” over te nemen, terwijl punt 44, onder b), van die richtsnoeren enkel vermeldt dat het voor concurrenten niet „moeilijk” mag zijn om de door de onderneming in moeilijkheden verleende dienst over te nemen.

44      Wat ten tweede de bewijzen betreft die de Commissie moet overleggen, betoogt Wizz Air dat het Gerecht louter gebruik heeft gemaakt van veronderstellingen, door in punt 58 van het bestreden arrest te oordelen dat het commerciële belang van lowcostmaatschappijen bij de toetreding tot de markt teneinde alle routen te verzorgen „waarschijnlijk laag” was. Dit is in strijd met de in punt 43 van die richtsnoeren vervatte verplichting dat er „duidelijke bewijzen” dienen te worden geleverd dat met de steun een doelstelling van gemeenschappelijk belang wordt nagestreefd.

45      De Commissie betoogt dat het tweede middel niet-ontvankelijk of in elk geval ongegrond moet worden verklaard.

 Beoordeling door het Hof

46      Wat allereerst het onderdeel van het tweede middel betreft dat is gericht tegen punt 58 van het bestreden arrest, moet worden opgemerkt dat het Gerecht in dat punt heeft vastgesteld dat, anders dan rekwirante in het eerste onderdeel van haar derde middel in eerste aanleg had gesteld, de Commissie in overweging 61 van het litigieuze besluit had beoordeeld of de concurrenten van Tarom deze luchtvaartmaatschappij eventueel konden vervangen op de uitsluitend door haar geëxploiteerde binnenlandse routen. Het Gerecht heeft met name opgemerkt dat de Commissie het in die overweging onwaarschijnlijk achtte dat de op de Roemeense markt aanwezige concurrerende luchtvaartmaatschappijen, die hoofdzakelijk lowcostmaatschappijen zijn, al deze routen zouden verzorgen, aangezien het commerciële belang voor deze maatschappijen in dat opzicht „waarschijnlijk gering” was.

47      Uit deze beschrijving van een beoordelingselement van de Commissie in het litigieuze besluit blijkt niet dat het Gerecht louter veronderstellingen heeft gebruikt of blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over de bewijslast die krachtens punt 43 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun op de Commissie rust.

48      Dit onderdeel van het tweede middel moet dus ongegrond worden verklaard.

49      Voor zover Wizz Air in de tweede plaats het Gerecht verwijt dat het in de punten 63, 64 en 66 van het bestreden arrest onjuiste criteria heeft gehanteerd bij de toepassing van punt 44, onder b), van die richtsnoeren, volstaat de vaststelling dat de in die punten vermelde gronden voor afwijzing van rekwirantes betoog dat de dienst van Tarom waarschijnlijk door haar concurrenten zou worden overgenomen, slechts ten overvloede zijn opgenomen.

50      Dit onderdeel van het tweede middel moet derhalve als niet ter zake dienend worden afgewezen.

51      Uit een en ander volgt dat het tweede middel moet worden afgewezen.

 Derde middel

 Argumenten van partijen

52      Met haar derde middel verwijt Wizz Air het Gerecht dat het bij zijn beoordeling, in punt 69 van het bestreden arrest, van de op de Roemeense markt beschikbare passagierscapaciteit en van de capaciteit van lowcostmaatschappijen voor het exploiteren van binnenlandse vluchten, het bewijs kennelijk onjuist heeft opgevat.

53      Het Gerecht heeft om te beginnen het bewijs onjuist opgevat door de onjuiste vaststelling van de Commissie te aanvaarden dat er geen toereikende passagierscapaciteit beschikbaar was, op grond dat op de datum van het litigieuze besluit „meer dan de helft van de [...] aan de grond staande vliegtuigen van Tarom waren”.

54      Vervolgens heeft het Gerecht, door te oordelen dat rekwirante niet heeft uiteengezet in hoeverre het voor lowcostmaatschappijen rendabel zou zijn om te vliegen op de binnenlandse routen met een beperkt aantal passagiers, de stellingen in punt 58 van het bestreden arrest overgenomen, die slechts op een eenvoudig vermoeden berusten.

55      Ten slotte was er volgens Wizz Air geen enkel bewijselement op basis waarvan het Gerecht in punt 69 van het bestreden arrest kon stellen dat alle met Tarom concurrerende luchtvaartmaatschappijen lowcostmaatschappijen waren.

56      Volgens de Commissie is het derde middel gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.

 Beoordeling door het Hof

57      Volgens vaste rechtspraak van het Hof volgt uit artikel 256, lid 1, tweede alinea, VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is om de feiten vast te stellen, behoudens het geval waarin de feitelijke onjuistheid van zijn vaststellingen blijkt uit de aan het Gerecht overgelegde processtukken, alsmede om die feiten te beoordelen (arrest van 25 juni 2020, Satcen/KF, C‑14/19 P, EU:C:2020:492, punt 103 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Bijgevolg levert de beoordeling van de feiten – behoudens het geval van onjuiste opvatting van de aan het Gerecht overgelegde bewijselementen – geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof (arrest van 25 juni 2020, Satcen/KF, C‑14/19 P, EU:C:2020:492, punt 104 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59      Wanneer een rekwirant stelt dat het Gerecht bewijzen onjuist heeft opgevat, moet hij op basis van artikel 256 VWEU, artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 168, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, precies aangeven welke elementen volgens hem onjuist zijn opgevat, en aantonen welke fouten in de analyse tot die onjuiste opvatting in de beoordeling van het Gerecht hebben geleid. Bovendien is het vaste rechtspraak van het Hof dat een onjuiste opvatting duidelijk moet blijken uit de stukken van het dossier, zonder dat de feiten en de bewijzen opnieuw hoeven te worden beoordeeld (arrest van 25 juni 2020, Satcen/KF, C‑14/19 P, EU:C:2020:492, punt 105 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60      In casu moet worden vastgesteld dat met het ter ondersteuning van het derde middel aangevoerde betoog niet kan worden aangetoond dat de vaststellingen die het Gerecht in punt 69 van het bestreden arrest heeft gedaan ter afwijzing van het argument inzake een vermeende overcapaciteit in Roemenië op de datum van het litigieuze besluit, berusten op een onjuiste opvatting van het in eerste aanleg aangevoerde bewijs, zodat dit betoog in werkelijkheid beoogt de soevereine beoordeling van de feiten die het Gerecht daartoe heeft verricht, ter discussie te stellen.

61      Bijgevolg moet het derde middel niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Vierde middel

 Argumenten van partijen

62      Met haar vierde middel betoogt Wizz Air dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 103 van het bestreden arrest te oordelen dat kapitaalverhogingen geen bestanddeel vormden van een herstructureringsplan van een onderneming in moeilijkheden.

63      In het bijzonder is de uitlegging van het Gerecht dat herstructureringssteun die financiële onderdelen omvat, zoals kapitaalverhogingen, niet als onderdeel van een herstructureringsplan kan worden beschouwd, flagrant in strijd met punt 45 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, volgens hetwelk een financiële herstructurering in de vorm van kapitaalverhogingen, net als operationele wijzigingen, zoals reorganisatie en rationalisering van de activiteiten van de begunstigde onderneming, deel kan uitmaken van een herstructureringsplan.

64      Deze uitlegging, die geen enkele verwijzing naar rechtspraak bevat, is volgens rekwirante ook in tegenspraak met die welke in punt 96 van het bestreden arrest is uiteengezet.

65      De Commissie is van mening dat het vierde middel niet ter zake dienend en in elk geval ongegrond is.

 Beoordeling door het Hof

66      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het vierde middel, net als het vijfde en het zesde middel van de hogere voorziening, is gericht tegen bepaalde overwegingen waarmee het Gerecht in de punten 79 tot en met 110 van het bestreden arrest het tweede onderdeel van het derde middel heeft afgewezen dat Wizz Air ter ondersteuning van haar beroep in eerste aanleg had aangevoerd. Dit verwees naar het tweede middel van dat beroep, waarmee zij in wezen aanvoerde dat de Commissie, door de betrokken maatregel goed te keuren terwijl Tarom tot 2019 een reeks kapitaalverhogingen had ontvangen ter uitvoering van herstructureringssteun die was toegekend vóór de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie (hierna: „herstructureringssteun voor Tarom”), het in punt 70 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun vastgelegde beginsel dat steun eenmalig moet zijn, had geschonden.

67      Volgens dit beginsel mag, zoals het Gerecht in de punten 79 en 80 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, aan ondernemingen in moeilijkheden in principe slechts voor één herstructureringsoperatie steun worden verleend. Punt 71 van die richtsnoeren preciseert in dit verband met name dat indien de onderneming reeds reddingssteun, herstructureringssteun of tijdelijke flankerende herstructureringssteun heeft ontvangen, hetgeen de lidstaat dient aan te geven, de Commissie geen nieuwe steun overeenkomstig die richtsnoeren mag toestaan wanneer minder dan tien jaar is verstreken sinds de toekenning van de steun, sinds het aflopen van de herstructureringsperiode of sinds de beëindiging van de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan.

68      Voor zover Wizz Air met haar vierde middel stelt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 103 van het bestreden arrest ten onrechte te oordelen dat kapitaalverhogingen geen onderdeel van het herstructureringsplan van een onderneming in moeilijkheden vormden, moet worden vastgesteld dat dit betoog berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest.

69      In punt 103 van het bestreden arrest geeft het Gerecht immers slechts een beschrijving en een uitlegging van de punten 45 tot en met 47 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, om in punt 104 van dat arrest, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, tot de slotsom te komen dat daarin onderscheid wordt gemaakt tussen het begrip „tenuitvoerlegging van een steunmaatregel” en het begrip „tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan”, en om met name in punt 105 van dat arrest rekwirantes betoog af te wijzen dat het herstructureringsplan van Tarom had geduurd tot het einde van de tenuitvoerlegging van de herstructureringssteun voor Tarom, in 2019.

70      Anders dan Wizz Air in het kader van haar vierde middel stelt, heeft het Gerecht in punt 103 van zijn arrest dus niet geoordeeld dat de financiële onderdelen van herstructureringssteun, zoals kapitaalverhogingen, nooit konden worden geacht deel uit te maken van een herstructureringsplan.

71      Bijgevolg moet het vierde middel ongegrond worden verklaard.

 Vijfde middel

 Argumenten van partijen

72      Met haar vijfde middel betoogt Wizz Air dat het Gerecht in de punten 85 en 99 van het bestreden arrest het bewijs kennelijk onjuist heeft opgevat bij de beoordeling van de duur van de herstructureringsperiode van Tarom.

73      Wizz Air voert daartoe in de eerste plaats aan dat de vaststelling van het Gerecht in punt 85 van het bestreden arrest dat de door Roemenië aan Tarom verstrekte leninggaranties onmiddellijk na de verstrekking ervan werden benut, wordt tegengesproken door de stellingen van de Commissie in de overwegingen 25 en 88 van het litigieuze besluit.

74      In de tweede plaats heeft het Gerecht de bewijzen onjuist opgevat door in punt 99 van het bestreden arrest te oordelen dat rekwirante geen enkel bewijs of enige aanwijzing had verstrekt dat de herstructureringsperiode, zoals gedefinieerd in punt 98 van dat arrest, na 2005 was geëindigd. Zodoende heeft het Gerecht geen rekening gehouden met bepaalde bewijselementen die Wizz Air heeft verstrekt en heeft het bijgevolg de onjuiste slotsom van de Commissie bevestigd met betrekking tot het einde van de herstructureringsperiode.

75      Volgens de Commissie is dit middel niet ter zake dienend en in elk geval ongegrond.

 Beoordeling door het Hof

76      Hoewel Wizz Air met haar vijfde middel heeft aangevoerd dat het Gerecht in de punten 85 en 99 van het bestreden arrest de feiten onjuist heeft opgevat bij de beoordeling – met het oog op de toepassing van het beginsel dat steun eenmalig moet zijn – van de relevante datum van de toekenning van de herstructureringssteun aan Tarom enerzijds en de datum waarop de herstructureringsperiode afliep anderzijds, heeft zij geen specifieke juridische argumenten aangevoerd die in overeenstemming met de in punt 59 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak kunnen aantonen dat het Gerecht de feiten en het bewijs kennelijk onjuist heeft opgevat.

77      Een dergelijke onjuiste opvatting kan immers niet blijken uit de vermeende tegenstrijdigheid tussen punt 85 van het bestreden arrest en bepaalde aanwijzingen in het litigieuze besluit, noch uit het feit dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met de door rekwirante overgelegde bewijzen in eerste aanleg of heeft geweigerd daaraan bewijskracht te verlenen door in punt 99 van het bestreden arrest te oordelen dat zij niet had aangetoond dat de herstructureringsperiode hoe dan ook minder dan tien jaar vóór de toekenning van de betrokken maatregel was verstreken.

78      Het vijfde middel strekt er in werkelijkheid dus toe de soevereine beoordeling van de feiten en het bewijs door het Gerecht in de punten 85 en 99 van het bestreden arrest ter discussie te stellen, zodat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Zesde middel

 Argumenten van partijen

79      Met haar zesde middel betoogt Wizz Air dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 89 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie niet hoefde na te gaan of de herstructureringssteun voor Tarom, die zij als bestaande steun heeft aangemerkt, nieuwe steun was geworden. Volgens haar had het Gerecht, gelet op de alarmerende informatie waarover de Commissie beschikte, betreffende de gecumuleerde verliezen van Tarom in de periode van 2004 tot 2019, overeenkomstig het arrest van 2 september 2021, Commissie/Tempus Energy en Tempus Energy Technology (C‑57/19 P, EU:C:2021:663), moeten oordelen dat de Commissie verplicht was onderzoek te verrichten in het licht van de informatie waarover zij daadwerkelijk beschikte. Zij betoogt dat de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun de Commissie bovendien een strengere verplichting oplegden om duidelijke bewijzen over te leggen.

80      Hieruit volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 89 van het bestreden arrest te oordelen dat rekwirante geen enkel bewijs of enige aanwijzing heeft verstrekt dat de voorwaarden die waren overeengekomen in het stadium van de toekenning van de leninggaranties voor de aan Tarom verleende herstructureringssteun, in de loop van de uitvoeringsperiode van die garanties zouden zijn gewijzigd.

81      Volgens de Commissie is het zesde middel kennelijk ongegrond.

 Beoordeling door het Hof

82      Opgemerkt zij dat de overwegingen van het bestreden arrest waarop het zesde middel betrekking heeft, deel uitmaken van de beoordeling door het Gerecht van rekwirantes betoog in eerste aanleg dat de Commissie twijfels had moeten koesteren over de inachtneming van de in punt 71 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun vastgestelde termijn van ten minste tien jaar vanaf de toekenning van de herstructureringssteun aan Tarom. Rekwirante voerde meer in het bijzonder aan dat die steun was gewijzigd, met name om de schulden van Tarom die voortvloeiden uit de betalingen die de Roemeense Staat op grond van de leninggaranties had verricht, om te zetten in een kapitaalverhoging ten gunste van die staat.

83      In deze context heeft het Gerecht ten eerste in punt 88 van het bestreden arrest vastgesteld dat rekwirante niet opkwam tegen de stelling van de Commissie dat de voorwaarden voor het benutten van de leninggaranties en de omzetting van de schulden die voortvloeien uit de betalingen die de Roemeense Staat op grond van die garanties heeft verricht, in een kapitaalverhoging van Tarom ten gunste van die staat, waren geregeld in de verschillende besluiten en beschikkingen die tussen 1997 en 2003 waren vastgesteld, dus zelfs vóór de toetreding van Roemenië tot de Unie.

84      Ten tweede heeft het Gerecht in punt 89 van het bestreden arrest gepreciseerd dat rekwirante zich in dit verband beperkte tot de stelling dat de Commissie zich ervan had moeten vergewissen dat de garanties waren benut onder de voorwaarden die bij de toekenning ervan aanvankelijk waren overeengekomen, maar dat zij geen enkel bewijs of enige aanwijzing heeft verstrekt dat deze voorwaarden in de loop van de uitvoeringsperiode van de verschillende garanties zouden zijn gewijzigd.

85      Daarmee heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de verdeling van de bewijslast.

86      Uit de in punt 43 van het bestreden arrest in herinnering gebrachte rechtspraak, waarnaar het Gerecht in punt 89 van dat arrest heeft verwezen, blijkt immers dat het bewijs voor het bestaan van twijfel over de verenigbaarheid van de steun in kwestie met de interne markt, dat moet worden gezocht in zowel de omstandigheden waarin het besluit om geen bezwaar te maken is vastgesteld als de inhoud van dit besluit, door degene die de nietigverklaring van dat besluit vordert, moet worden geleverd aan de hand van onderling overeenstemmende aanwijzingen (arrest van 2 september 2021, Commissie/Tempus Energy en Tempus Energy Technology, C‑57/19 P, EU:C:2021:663, punt 40).

87      In dit verband kan deze verdeling van de bewijslast, anders dan Wizz Air lijkt te suggereren, niet variëren naargelang van het betrokken soort steun en geldt zij met name voor reddings- of herstructureringssteun zoals de betrokken maatregel.

88      Hieruit volgt dat het zesde middel ongegrond moet worden verklaard.

 Zevende middel

 Argumenten van partijen

89      Met haar zevende middel voert Wizz Air aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het derde middel van het beroep in eerste aanleg niet te onderzoeken voor zover het was ontleend aan schending van haar procedurele rechten uit hoofde van artikel 108, lid 2, VWEU en aan het bestaan van ernstige moeilijkheden die de inleiding van de formele onderzoeksprocedure vereisten.

90      Ten eerste heeft het Gerecht – hoewel Wizz Air heeft betoogd dat de in het eerste en het tweede middel vastgestelde tekortkomingen het bestaan aantoonden van ernstige moeilijkheden die de inleiding van een formele onderzoeksprocedure vereisten – deze middelen enkel onderzocht vanuit het oogpunt van de beoordeling ten gronde, dat wil zeggen in het licht van het bestaan van een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten of van een onjuiste rechtsopvatting.

91      Volgens Wizz Air had het derde middel van haar beroep, als enig middel ter bescherming van haar procedurele rechten, een zelfstandige inhoud ten opzichte van de eerste twee middelen van het beroep, aangezien het criterium om het bestaan van ernstige moeilijkheden aan te tonen verschilt. Het bestaan van die moeilijkheden had tot de inleiding van een formele onderzoeksprocedure moeten leiden.

92      Ten tweede kan het Gerecht er niet van uitgaan dat het derde middel van het beroep zonder voorwerp was geraakt aangezien het de eerste twee middelen van het beroep had onderzocht. Het bestaan van ernstige moeilijkheden – met name wegens verzuim en leemten in de redenering van het litigieuze besluit – kan immers worden vastgesteld in alle punten van het bestreden arrest waarin het Gerecht het bestaan van een kennelijke beoordelingsfout van de Commissie heeft afgewezen.

93      De Commissie betoogt dat het zevende middel ongegrond moet worden verklaard.

 Beoordeling door het Hof

94      Wanneer een verzoeker nietigverklaring vordert van een besluit van de Commissie om geen bezwaar te maken tegen steunmaatregelen, stelt hij in wezen het feit aan de orde dat de Commissie het besluit betreffende de betrokken steun heeft vastgesteld zonder de formele onderzoeksprocedure in te leiden, waardoor zijn procedurerechten zijn geschonden. Om ervoor te zorgen dat zijn vordering tot nietigverklaring wordt toegewezen, kan de verzoeker elk middel aanvoeren waaruit blijkt dat de Commissie bij de beoordeling van de gegevens en de elementen waarover zij beschikte tijdens de inleidende fase van het onderzoek van de aangemelde maatregel, twijfels had moeten koesteren over de verenigbaarheid van deze maatregel met de interne markt. Het gebruik van dergelijke argumenten kan evenwel niet leiden tot wijziging van het voorwerp van het beroep of van de ontvankelijkheidsvoorwaarden ervan. Integendeel, om aan te tonen dat de Commissie verplicht was de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 6, lid 1, van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 [VWEU] (PB 2015, L 248, blz. 9) in te leiden, dient juist het bewijs te worden geleverd dat er twijfels over de verenigbaarheid bestonden (zie in die zin arrest van 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex, C‑83/09 P, EU:C:2011:341, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

95      Wie nietigverklaring van een besluit om geen bezwaar te maken vordert, moet aantonen dat er twijfel bestond over de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt, zodat de Commissie verplicht was om de formele onderzoeksprocedure in te leiden overeenkomstig artikel 108, lid 2 VWEU. Een dergelijk bewijs moet, aan de hand van onderling overeenstemmende aanwijzingen, worden gezocht in zowel de omstandigheden waarin het besluit om geen bezwaar te maken is vastgesteld als de inhoud van dit besluit (zie in die zin arrest van 2 september 2021, Commissie/Tempus Energy en Tempus Energy Technology, C‑57/19 P, EU:C:2021:663, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

96      De ontoereikendheid of onvolledigheid van het door de Commissie tijdens de inleidende onderzoeksprocedure verrichte onderzoek vormt een aanwijzing dat deze instelling met ernstige moeilijkheden werd geconfronteerd bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de aangemelde maatregel met de interne markt, hetgeen haar ertoe had moeten brengen de formele onderzoeksprocedure in te leiden (zie in die zin arrest van 2 september 2021, Commissie/Tempus Energy en Tempus Energy Technology, C‑57/19 P, EU:C:2021:663, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

97      In casu moet worden vastgesteld dat, zoals het Gerecht in punt 26 van het bestreden arrest vooraf heeft opgemerkt, het derde middel van het beroep in eerste aanleg van Wizz Air uitdrukkelijk was ontleend aan schending van haar procedurele rechten uit hoofde van artikel 108, lid 2, VWEU voor zover de Commissie was geconfronteerd met ernstige moeilijkheden bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de interne markt.

98      Zoals het Gerecht in punt 28 van het bestreden arrest in wezen heeft geoordeeld, kan het bestaan van dergelijke twijfels echter met name worden gezocht in de beoordelingen van de Commissie en kan dit in beginsel worden aangetoond met middelen of argumenten die een verzoeker aanvoert om de gegrondheid te betwisten van het besluit om geen bezwaar te maken, ook al leidt het onderzoek van die middelen of argumenten niet tot de conclusie dat de beoordeling ten gronde door de Commissie feitelijk of rechtens onjuist is (zie in die zin arrest van 2 april 2009, Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie, C‑431/07 P, EU:C:2009:223, punten 63 en 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

99      In dit verband blijkt uit het beroep in eerste aanleg van Wizz Air dat rekwirante ter ondersteuning van het derde middel van dat beroep in wezen heeft gerefereerd aan het eerste en het tweede middel van dat beroep, waarbij zij aanvoerde dat de in die middelen vastgestelde tekortkomingen en fouten het bestaan aantoonden van ernstige moeilijkheden die de inleiding van een formele onderzoeksprocedure hadden moeten rechtvaardigen, aangezien die tekortkomingen of fouten, gelet op de punten 43 en 44 van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun en het beginsel van eenmaligheid, de beoordeling van de Commissie hebben aangetast.

100    Uit lezing van het bestreden arrest, met name de punten 75 en 109 ervan, blijkt dat het Gerecht die grieven daadwerkelijk heeft onderzocht vanuit het oogpunt van het bestaan van ernstige moeilijkheden die de Commissie ertoe hadden moeten brengen twijfels te koesteren omtrent de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de interne markt en een formele onderzoeksprocedure in te leiden.

101    Gelet op het voorgaande moet het zevende middel ongegrond worden verklaard.

102    Aangezien geen van de door rekwirante aangevoerde middelen is aanvaard, dient de hogere voorziening in haar geheel te worden afgewezen.

 Kosten

103    Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

104    Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in alle kosten van deze hogere voorziening.

Het Hof (Negende kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Wizz Air Hungary Légiközlekedési Zrt. (Wizz Air Hungary Zrt.) wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.