Language of document :

Beroep ingesteld op 14 mei 2009 - HIT Trading en Berkman Forwarding/Commissie

(Zaak T-191/09)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: HIT Trading BV (Barneveld, Nederland) en Berkman Forwarding BV (Barendrecht, Nederland) (vertegenwoordiger: mr. Jansen, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partijen

Hit Trading verzoekt het Gerecht van eerste aanleg te beslissen dat de beschikking van de Europese Commissie van 12 februari 2009, dossier REC 08/01 wordt vernietigd. Daarnaast verzoekt HIT Trading het Gerecht van eerste aanleg te bepalen dat van navordering van douanerechten en antidumpingrechten wordt afgezien, dan wel dat kwijtschelding van deze rechten is gerechtvaardigd.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters stellen dat de Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat de navordering van douanerechten en antidumpingrechten gerechtvaardigd is en ook ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).

Verzoeksters voeren hiervoor de volgende gronden aan:

De Commissie oordeelt dat ten aanzien van de preferentiële oorsprong de Pakistaanse douaneautoriteiten een actieve vergissing hebben begaan in de zin van artikel 220, lid 2, onder b, van Verordening nr. 2913/92. Ten onrechte oordeelt de Commissie dat deze vergissing met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong geen vergissing is in de zin van artikel 220, lid 2, onder b, van Verordening nr. 2913/92.

De Commissie oordeelt ten onrechte dat verzoeksters niet zorgvuldig zijn geweest wat betreft de aangiften die na 10 september 2004 zijn ingediend.

De Commissie gaat, bij haar onderzoek naar de vraag of van navordering kan worden afgezien dan wel of er sprake is van een bijzondere situatie, ten onrechte voorbij aan de verplichtingen die zij moet nakomen.

De Commissie oordeelt dat ten aanzien van preferentiële oorsprong de Pakistaanse douaneautoriteiten een actieve vergissing hebben begaan in de zin van artikel 220, lid 2, onder b, va Verordening nr. 2913/92. Ten onrechte oordeelt de Commissie met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong dat deze vergissing geen bijzondere situatie oplevert in de zin van artikel 239 van Verordening nr. 2913/92.

Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de Commissie het belang van de Gemeenschap bij de naleving van de douaneregels en het belang van de importeur te goeder trouw om geen nadeel te lijden dat verder gaat dan het normale handelsrisico, werkelijk tegen elkaar heeft afgewogen.

Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de Commissie de relevante feitelijke gegevens in hun geheel heeft onderzocht, ten einde uit te maken of de omstandigheden van het concrete geval een bijzondere situatie opleveren.

____________