Language of document :

Beroep ingesteld op 20 april 2011 - Rautenbach / Raad en Commissie

(Zaak T-222/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Muller Conrad Rautenbach (Harare, Zimbabwe) (vertegenwoordigers: S. Smith QC, M. Lester, Barristers, en W. Osmond, Solicitor)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europese Commissie

Conclusies

besluit 2011/101/GBVB van de Raad van 15 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (PB L 42, blz. 6) en verordening (EU) nr. 174/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (PB L 49, blz. 23) nietig te verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoeker; en

verwerende partijen in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

Eerste middel: noch verordening (EU) nr. 174/2011 van de Commissie noch besluit 2011/101/GBVB van de Raad heeft een wettige rechtsgrondslag aangezien de betrokken instellingen hun bevoegdheid hebben overschreden.

Tweede middel: verwerende partijen zijn niet bevoegd om deze beperkende maatregelen aan verzoeker op te leggen. Subsidiair: de toepassing van de maatregelen op verzoeker berust op een kennelijke beoordelingsfout, aangezien verwerende partijen onterecht tot de conclusie kwamen dat de beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker gerechtvaardigd waren.

Derde middel: de bestreden maatregelen schenden verzoekers rechten van verdediging en zijn recht op effectieve rechterlijke controle.

Vierde middel: verwerende partijen hebben de op hen rustende motiveringsplicht niet nageleefd aangezien de gegeven motivering niet voldoet aan de op EU-instellingen rustende motiveringsplicht.

Vijfde middel: de bestreden maatregelen houden een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking in van verzoekers grondrechten, meer bepaald van zijn eigendomsrecht, zijn vrijheid om economische activiteiten te verrichten en het recht op eerbiediging van zijn reputatie en van zijn gezinsleven.

____________