Language of document : ECLI:EU:T:2005:99

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer – uitgebreid)
15 maart 2005 (1)

„Arbitragebeding – Niet-uitvoering van contract – Reconventionele vordering”

In zaak T-29/02,

Global Electronic Finance Management (GEF) SA, gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door E. Storme en A. Gobien, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal en C. Giolito als gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende enerzijds een vordering krachtens een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG ertoe strekkende de Commissie te doen veroordelen tot betaling van 40 693 EUR en tot uitreiking van een creditnota ten bedrage van 273 516 EUR, en anderzijds een reconventionele vordering van de Commissie ertoe strekkende verzoekster te doen veroordelen tot terugbetaling van 273 516 EUR, vermeerderd met 7 % vertragingsrente per jaar vanaf 1 september 2001,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer – uitgebreid),



samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, M. Jaeger, P. Mengozzi, M. E. Martins Ribeiro en F. Dehousse, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 maart 2004,

het navolgende



Arrest




Het litigieuze contract

1
Op 21 augustus 1997 heeft de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, met Global Electronic Finance Management SA, verzoekster (hierna: „GEF”), vertegenwoordigd door de heer Goldfinger, algemeen directeur en gedelegeerd bestuurder, een contract gesloten, getiteld „Esprit Network of Excellence/Working Group – 26069 – Financial Issues Working Group Support (FIWG)” (hierna: „contract”).

2
Het contract is opgesteld in het kader van beschikking 94/802/EG van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van de informatietechnologie (1994-1998) (PB L 334, blz. 24).

3
Bijlage III bij beschikking 94/802 bepaalt dat het programma zal worden uitgevoerd via indirecte actie, waarbij de Gemeenschap een financiële bijdrage levert aan werkzaamheden op het gebied van onderzoek en technische ontwikkeling (OTO), waaronder demonstratiewerkzaamheden die worden uitgevoerd door derden of door met derden geassocieerde instellingen van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO).

4
Artikel 6 van besluit 94/763/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten aan de activiteiten van de Europese Gemeenschap op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (PB L 306, blz. 8), bepaalt dat voor de geselecteerde voorstellen voor OTO-activiteiten contracten worden gesloten tussen de Gemeenschap en de deelnemers aan de betrokken activiteit, waarin met name de regels voor administratieve, financiële en technische controle van de actie worden vastgesteld.

5
Ingevolge het contract moest GEF, een in elektronische financiële verrichtingen gespecialiseerd adviesbureau, de Financial Issues Working Group (werkgroep financiële aangelegenheden; hierna: „FIWG”) bijstaan en de verschillende taken en activiteiten daarvan beheren. Volgens artikel 1.1 van het contract werd het daaraan toegewezen project omschreven in bijlage I, „Technical Annex” (hierna: „technische bijlage”). Volgens de technische bijlage bestond de FIWG uit vertegenwoordigers van verschillende sectoren en had zij tot doel de ontwikkeling en het gebruiksklaar maken van vernieuwende betalingssystemen en transactiemechanismen te stimuleren om de succesvolle groei van de elektronische handel en de elektronische financiële transacties binnen de Europese Unie te verzekeren.

6
Volgens artikel 2.1 van het contract was de duur van het project bepaald op 24 maanden te rekenen vanaf 4 juli 1997, aanvangsdatum van het project. De financiële bepalingen staan in de artikelen 3 tot en met 5 van het contract en in de artikelen 12 tot en met 17 van bijlage II, „General Conditions” (hierna: „algemene voorwaarden”).

7
De bij het verzoekschrift gevoegde versie van de technische bijlage bevat in punt 7 (blz. 14 en 15) vijf tabellen, waarvan vier getiteld zijn „Table 1. Human Resources Requirements per Task (in man/days)”, „Table 2. Cost estimates per Task (in ECU)”, „Table 3. Unit Costs Assumptions (in ECU)”, „Table 4. Total cost estimates per Task (in ECU)”, en een vijfde betrekking heeft op de uitsplitsing van de kosten naar middelencategorie. Die tabellen bevatten de verschillende kostenramingen en de voor de uitvoering van het project noodzakelijke middelen.

8
De in bijlage 3 bij de antwoorden van GEF op de vragen van het Gerecht gevoegde versie van de technische bijlage bevat in punt 3.7 vier tabellen, met het opschrift „Table 1. Human Resources Requirements per Task (in man/days)”, „Table 2. Cost estimates per Task (in ECU)”, „Table 4. Total cost estimates per Task (in ECU)” en „Table 5. Cost estimates per resource category (in ECU)”. Deze twee technische bijlagen zijn in zoverre verschillend, dat de tweede nieuwe bladzijden (blz. 1, 3‑16 en 25), een andere nummering van de titels en in punt 3.7 een tabel 5, geen tabel 3 meer en andere cijfers in de tabellen 2 en 4 bevat.

9
Volgens artikel 3.2 van het contract draagt de Commissie voor 100 % bij in de voor terugbetaling in aanmerking komende kosten van het project tot een maximum van 440 000 ECU. Dat bedrag vormt overeenkomstig artikel 3.1 van het contract de geraamde totale kosten van dit project.

10
Artikel 4 van het contract luidt:

„De Commissie betaalt haar bijdrage aan het project in ECU als volgt:

een voorschot van 165 000 ECU (honderdvijfenzestigduizend ECU) binnen twee maanden na de laatste ondertekening door de contractsluitende partijen;

in tranches, die telkens worden betaald binnen twee maanden na de goedkeuring van de verschillende periodieke voortgangsrapporten en daarmee overeenkomende kostenstaten. Het voorschot en de tranches bedragen samen niet meer dan 396 000 ECU van de maximale bijdrage van de Commissie aan het project;

het resterende bedrag van haar totale verschuldigde bijdrage [een ingehouden garantiebedrag van 44 000 ECU (vierenveertigduizend ECU)] binnen twee maanden na goedkeuring van het laatste verslag, document of andere in het kader van de taak te leveren prestaties zoals bedoeld in de [technische] bijlage en de kostenstaat voor de laatste periode, zoals bepaald in artikel 5.2.”

11
Artikel 5 van het contract bepaalt dat de contractant om de zes maanden vanaf de aanvangsdatum van het project drie ondertekende kostenstaten moet indienen en dat de kostenstaat voor de laatste periode niet later moet worden ingediend dan drie maanden na goedkeuring van het laatste verslag, document of een andere in het kader van het project te leveren prestatie, waarna er geen kosten meer voor betaling in aanmerking kunnen komen.

12
Volgens artikel 6, tweede alinea, van het contract moeten de periodieke voortgangsrapporten om de zes maanden vanaf de aanvangsdatum van het project worden ingediend.

13
Artikel 9 van de algemene voorwaarden bevat met name de voorwaarden voor indiening van de periodieke voortgangsrapporten en het eindverslag door de contractant.

14
Krachtens artikel 12.1 van de algemene voorwaarden zijn „voor terugbetaling in aanmerking komende kosten de in artikel 13 [van deze voorwaarden] omschreven werkelijke kosten die noodzakelijk zijn voor het project, kunnen worden aangetoond en tijdens de in artikel 2.1 van het contract genoemde periode zijn gemaakt […]”.

15
Artikel 12.2 van de algemene voorwaarden luidt: „De geraamde kosten voor de werkzaamheden per categorie dienen slechts een indicatie te geven. De leden mogen de geraamde begroting van de ene naar de andere categorie overdragen, mits het doel van het project daardoor niet fundamenteel wordt gewijzigd.”

16
Artikel 13 van de algemene voorwaarden bevat specifieke bepalingen over de kosten voor „personeel” (artikel 13.1), „netwerkkosten” (artikel 13.2), „andere kosten” (artikel 13.3), „belangrijke specifiek met het project verband houdende kosten” (artikel 13.4) en „vaste kosten” (artikel 13.5).

17
Artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden luidt:

„Alle aangerekende arbeidstijd moet worden genoteerd en gewaarmerkt. Aan deze voorwaarde zal minimaal worden voldaan wanneer een tijdregister wordt bijgehouden, dat ten minste maandelijks door de aangewezen projectleider of een daartoe bevoegde oudere werknemer van de contractant wordt gewaarmerkt.”

18
Artikel 13. 3 van de algemene voorwaarden bepaalt met name:

„De volgende – door de contractant – gemaakte andere kosten mogen in rekening worden gebracht, voorzover deze verband houden met de uitvoering van het project:

kosten van externe technische diensten en voorzieningen (mits vooraf overeengekomen met de Commissie);

[…]

publicaties, met inbegrip van nieuwsbrieven, die gericht zijn op de verspreiding van informatie over de werkzaamheden in het kader van het project.”

19
Krachtens artikel 13.4 van de algemene voorwaarden mogen „belangrijke specifiek met het project verband houdende kosten – die door de contractant zijn gemaakt – in rekening worden gebracht, mits de Commissie daarvoor haar voorafgaande schriftelijke goedkeuring heeft verleend (die goedkeuring wordt geacht te zijn verleend wanneer een kostenpost in de [technische] bijlage bij het contract is voorzien of wanneer de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van het schriftelijk verzoek geen bezwaren heeft gemaakt)”.

20
Artikel 13.5 van de algemene voorwaarden bepaalt:

„Voor de algemene kosten in verband met de werkzaamheden in het kader van de uitvoering van de uitvoering van het project mag een bedrag in rekening worden gebracht van maximaal 20 % van de in artikel 13.1 […] gespecificeerde personeelskosten die voor terugbetaling in aanmerking komen, waaronder kosten voor onder meer hulppersoneel voor administratief en secretariaatswerk, telefoon, verwarming, verlichting, elektriciteit, postdiensten, elektronische post, papierwaren enz. Kosten die overeenkomstig artikel 13.1 tot en met 13.4 […] gemakkelijk rechtstreeks kunnen worden aangerekend en de van andere partijen teruggevorderde kosten maken geen deel uit van de vaste kosten.”

21
Artikel 15.1 van de algemene voorwaarden preciseert:

„De contractant voert regelmatig en overeenkomstig de boekhoudkundige gebruiken van het land waarin hij is gevestigd, een behoorlijke boekhouding en bewaart voldoende bewijsstukken ter staving en ter rechtvaardiging van de opgevoerde kosten en uren. Die bewijsstukken dienen voor accountantscontrole beschikbaar te worden gesteld.”

22
Artikel 16.2 en 16.3, van de algemene voorwaarden luidt als volgt:

„16.2 Onverminderd artikel 17 van deze bijlage [Accountantscontrole], worden alle betalingen als voorschot beschouwd, totdat de andere in het kader van het project te leveren prestaties zijn goedgekeurd, of, indien deze niet zijn gespecificeerd, totdat het definitieve verslag is goedgekeurd.

16.3 Wanneer de totale financiële bijdrage ten behoeve van het project ook na de accountantscontrole minder blijkt te bedragen dan de reeds ten behoeve van het project verrichte betalingen, betalen de contractanten de Commissie het verschil onmiddellijk in ECU terug.”

23
Artikel 17.1 van de algemene voorwaarden bepaalt dat „de Commissie of de door haar gemachtigde personen tot twee jaar na de datum van de laatste betaling door de Commissie of de afloop van het contract het recht hebben accountantscontroles uit te voeren […]”.

24
Ten slotte is volgens artikel 10 van het contract daarop het Belgische recht van toepassing, en is krachtens artikel 7 van de algemene voorwaarden voor de geschillen die daarop betrekking hebben, het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen en, in geval van hogere voorziening, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij uitsluiting bevoegd.


Feiten van het geding

25
Op 12 september 1997, heeft de Commissie GEF krachtens artikel 4 van het contract een voorschot van 165 000 ECU betaald.

26
GEF heeft daarop bij de Commissie vier periodieke voortgangsrapporten en vier kostenstaten voor de vier periodes tussen 4 juli 1997, aanvangsdatum van het project, en 3 juli 1999, einddatum daarvan, ingediend.

27
Vóór de indiening van de vierde kostenstaat, voor de vierde periode van het contract, van 4 januari 1999 tot en met 3 juli 1999 (hierna: „vierde periode”), heeft de Commissie op 18 en 21 juni 1999 een accountantscontrole voor de drie eerdere periodes tussen 4 juli 1997 en 3 januari 1999 uitgevoerd.

A – Eerste kostenstaat, voor de periode van 4 juli 1997 tot en met 3 januari 1998

28
Op 3 maart 1998 heeft GEF de Commissie haar eerste kostenstaat, voor de contractperiode van 4 juli 1997 tot en met 3 januari 1998 (hierna: „eerste periode”), doen toekomen, voor een totaalbedrag van 111 193 ECU, waarvan 25 249 ECU vaste kosten waren.

29
Bij brief van 19 maart 1998, „Payment request submission for period 4-Jul-97 to 3-Jan-98” (hierna: „brief houdende goedkeuring van de kosten voor de eerste periode”) heeft de Commissie besloten tot een gedeeltelijke betaling van de door GEF in rekening gebrachte kosten tot een maximum van 101 432 ECU, maar heeft zij overeenkomstig artikel 13.5 van de algemene voorwaarden geweigerd het gedeelte van de vaste kosten dat hoger was dan 20 % van de voor terugbetaling in aanmerking komende personeelskosten voor haar rekening te nemen. Bijgevolg heeft zij met betrekking tot die post GEF niet de gevorderde 25 249 ECU, maar slechts 15 488 ECU betaald.

30
In die brief heeft de Commissie meegedeeld dat „de gedeclareerde (of door ons gewijzigde) kosten zijn geverifieerd en conform het periodieke voortgangsrapport en het contract (zie bijlage II, deel D) bevonden, behoudens verificatie, aanpassing na een nieuwe berekening of accountantscontrole en goedkeuring van de loontarieven”.

B – Tweede kostenstaat, voor de periode van 4 januari 1998 tot en met 3 juli 1998

31
Op 6 oktober 1998 heeft GEF haar tweede kostenstaat, voor de contractperiode tussen 4 januari 1998 en 3 juli 1998 (hierna: „tweede periode”), doen toekomen. Voor die periode bracht GEF een bedrag van 107 017 ECU in rekening, waarvan 3 818 ECU als „andere kosten”.

32
Bij brief van 14 december 1998, „Payment request submission for period 4‑Jan‑98 to 3‑Jul‑98” (hierna: „brief houdende goedkeuring van de kosten voor de tweede periode”), heeft de Commissie besloten tot een gedeeltelijke betaling van de door GEF in rekening gebrachte kosten tot een maximum van 103 228 ECU, maar heeft zij geweigerd het als „andere kosten” gevorderde bedrag van 3 818 ECU voor haar rekening te nemen, op grond dat die kosten reeds onder de „vaste kosten” waren opgenomen. Die brief bevatte ook de in punt 30 hierboven vermelde passage.

C – Derde kostenstaat, voor de periode van 4 juli 1998 tot en met 3 januari 1999

33
Op 3 juni 1999 heeft GEF de Commissie haar derde kostenstaat, voor de contractperiode van 4 juli 1998 tot en met 3 januari 1999 (hierna: „derde periode”), doen toekomen, voor een bedrag van 104 098 EUR – het kostenbedrag is omgezet in euro ingevolge verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz. 1), volgens welke de ecu vanaf 1 januari 1999 wordt vervangen door de euro tegen een koers van één euro voor één ecu.

34
Bij brief van 27 juli 1999, „Payment request submission for period 4-Jul-98 to 3‑Jan-99” (hierna: „brief houdende goedkeuring van de kosten voor de derde periode”), heeft de Commissie de door GEF in rekening gebrachte kosten aanvaard tot een maximum van 96 214 EUR, maar heeft zij geweigerd alle „andere kosten”, ten belope van 7 884 EUR, voor haar rekening te nemen, op grond dat die kosten reeds onder de „vaste kosten” waren opgenomen.

35
Bij dezelfde brief heeft de Commissie ter naleving van het in artikel 4 van het contract bedoelde maximum van 396 000 EUR – GEF had 165 000 EUR aan voorschot ontvangen + 101 432 EUR voor de eerste periode + 103 228 EUR voor de tweede periode = 369 660 EUR –, besloten tot een gedeeltelijke betaling van een lager bedrag dan de door haar aanvaarde kosten, te weten 26 340 EUR in plaats van 96 214 EUR (396 000 EUR - 369 660 EUR = 26 340 EUR). Overigens bevatte die brief ook dezelfde passage als in punt 30 hierboven is vermeld.

D – Accountantscontrole

36
Op 18 en 21 juni 1999 heeft de Commissie een accountantscontrole met betrekking tot de eerste drie contractperiodes uitgevoerd.

37
Bij brief van 9 juli 1999 heeft de Commissie GEF verzocht haar aanvullende informatie te verstrekken over de bezoldiging van de projectleider, de heer Goldfinger. Bij brief van 30 juli 1999 heeft GEF de Commissie documenten en verklaringen over de bezoldiging van de heer Goldfinger en bepaalde aspecten op het gebied van belastingen en sociale zekerheid doen toekomen.

38
Bij brief van 12 oktober 1999 heeft de Commissie GEF het eindverslag over de technische evaluatie van het project van 21 september 1999 toegezonden.

39
Bij brief van 21 december 1999 heeft de Commissie GEF een ontwerpverslag betreffende de accountantscontrole toegezonden. In dat ontwerpverslag kwam de Commissie tot de conclusie dat GEF in totaal 228 713 EUR te veel had gevorderd, wat overeenkwam met 245 % van het totale bedrag van de aanvaarde kosten van 93 334 EUR.

40
GEF heeft bij faxbericht van 31 januari 2000 de Commissie meegedeeld, dat zij het niet eens was met de inhoud van het ontwerpaccountantsrapport, haar bezwaren kenbaar gemaakt en de analyse van de heer Pirenne, haar belastingadviseur en accountant (hierna: „brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000”), bijgevoegd.

41
Bij brief van 20 maart 2000 heeft de Commissie de bezwaren van GEF afgewezen en heeft zij een specifieke technische evaluatie voorgesteld (hierna: „tweede technische evaluatie”), om het precieze aantal uren vast te stellen dat redelijkerwijs voor elk van de overeenkomstig de technische bijlage uitgevoerde taken kon worden aangerekend. Die tweede technische evaluatie heeft op 24 mei 2000 plaatsgehad. Een kopie van het verslag van die evaluatie is op 27 oktober 2000 meegedeeld aan GEF die daar op 18 oktober 2000 om had verzocht.

42
Bij brief van 18 juli 2000 heeft de Commissie GEF het definitieve accountantsrapport van 28 juni 2000 doen toekomen. In dat rapport stelde de Commissie vast dat GEF voor de gecontroleerde periode van 4 juli 1997 tot en met 4 januari 1999 253 823 EUR te veel had gevorderd, wat neerkomt op 372 % van het totale bedrag van de aanvaarde kosten van 68 224 EUR.

43
De conclusie van de accountants in het definitieve accountantsrapport van 28 juni 2000 was met name gebaseerd op de volgende vaststellingen:

„[GEF] registreert de arbeidstijden van haar personeelsleden niet. Dit is in strijd met artikel 13.1.2 [van de algemene voorwaarden] van het contract.

De heer Goldfinger heeft erkend dat GEF in feite geen enkele presentielijst bijhield. Tijdens de accountantscontrole heeft de heer Goldfinger een schatting van de werkuren gemaakt aan de hand van een kantooragenda en de arbeidscontracten. Wij hebben vastgesteld dat die kantooragenda geen overzicht van de arbeidstijden bevatte. Bijgevolg hebben wij de voor het EG-project in rekening gebrachte uren niet kunnen aanvaarden. Bovendien waren de door de heer Goldfinger gemaakte presentielijsten onjuist om de volgende redenen: het project begon op 04.07.97 en niet op 01.07.97 en de 202 voor de informatiespecialist in juli 1997 en oktober 1997 in rekening gebrachte uren waren onjuist, aangezien de betrokkene pas op 3 november 1997 voor GEF begon te werken.

    1996/1997

1997/1998

Salaris de heer Goldfinger

2 791 211

4 119 153

Salaris werknemers

2 711 775

4 599 788

Totaalbedrag aan personeelskosten in de financiële balansen

5 502 986

8 718 941

In het kader van het EG-project in rekening gebrachte personeelskosten (eerste twee periodes)

0

6 428 877

Personeelskosten voor de niet-EG-projecten

5 502 986

2 290 064

Omzet in de financiële balansen

13 208 003

15 556 779

Na aftrek: EG-project (volgens de rekeningen van de klant)

6 656 100

9 397 877

Omzet van de niet-EG-projecten

6 551 903

6 158 902

In het belastingjaar 1996/1997 is blijkbaar een omzet gemaakt van 6,5 miljoen [Belgische franken] (BEF) met personeelskosten van 5,5 miljoen BEF (coëfficiënt 1,19). In het belastingjaar 1997/1998 is nagenoeg dezelfde omzet behaald (6,2 miljoen BEF) met personeelskosten van 2,3 miljoen BEF (coëfficiënt 2,69). Hieruit blijkt dat de aan de Commissie in rekening gebrachte personeelskosten zwaar overschat zijn.

In paragraaf 3.7 van de technische bijlage is voor het project een aantal van 447 mandagen ofwel 3 567 uur uitgetrokken. Dat zou een gemiddelde van 894 uur per halfjaar betekenen. Wij hebben geconstateerd dat voor de eerste twee semesters in totaal respectievelijk 2 827 en 2 878 uren waren aangerekend, dus meer dan 300 % van wat was geraamd.

Daar er geen presentielijsten waren, konden wij niet het aantal uren bepalen, dat voor het EG-project in rekening kon worden gebracht. In het ontwerpaccountantsrapport was het aanvaarde aantal uren gebaseerd op het geraamde aantal uren, aangezien het eindverslag inzake de technische evaluatie van 21 september 1999 ook geen aanwijzing over het aantal uren verschafte […]

Er is dus besloten en met GEF overeengekomen dat er een nieuwe technische evaluatie zou plaatsvinden, teneinde het precieze aantal uren vast te stellen dat redelijkerwijs in rekening kon worden gebracht voor elk van de overeenkomstig de technische bijlage bij het contract uitgevoerde taken.

De tweede technische evaluatie heeft op 24 mei 2000 plaatsgehad. Het resultaat daarvan was dat voor de gehele duur van het contract, dat wil zeggen voor de periode van 04.07.1997 tot 04.07.1999, 303 mandagen ofwel 2 420 uur konden worden aanvaard.

Op basis van het resultaat van die tweede technische evaluatie hebben wij de personeelskosten berekend, die voor de gecontroleerde periode, dat wil zeggen van 04.07.1997 tot 04.01.1999, konden worden aanvaard. Die berekeningen zijn gebaseerd op het totale aantal uren dat bij de tweede technische evaluatie voor de gehele contractperiode is aanvaard (2 420 uur), en door 4 gedeeld om het aantal manuren per halfjaar te verkrijgen (605 uur).

Hoewel wij erkennen dat de uitsplitsing van het totaal aantal aanvaarde mandagen per halfjaar misschien niet overeenkomt met de in elk halfjaar werkelijk uitgevoerde werkzaamheden, achten wij deze methode redelijk. Bovendien is uit de accountantscontrole gebleken dat het uurloon van het personeel van het ene tot het andere halfjaar niet erg veel verschilt.

[…]”

44
Bij brief van 14 november 2000 heeft GEF de Commissie een kopie doen toekomen van de door de heer Goldfinger opgestelde presentielijsten alsmede van de documenten ten bewijze dat GEF, anders dan de bevindingen van de accountants in het definitieve accountantsrapport, presentielijsten voor haar personeelsleden bijhield.

45
Bij brief van 22 november 2000 heeft de Commissie de ontvangst van die documenten bevestigd en GEF meegedeeld dat het dossier betreffende de accountantscontrole was doorgezonden aan mevrouw De Graef, aan wie voortaan alle correspondentie moest worden gericht.

46
Bij brief nr. 502667 van 14 december 2000 met betrekking tot de derde periode, heeft de Commissie GEF de versie van de voor de eerste drie contractperiodes aanvaarde kosten meegedeeld zoals herzien in het licht van het definitieve accountantsrapport, alsmede een geconsolideerde kostenstaat die rekening hield met die herziening, waaruit bleek dat de Commissie GEF voor die periodes 208 602 EUR te veel had betaald.

47
Bij brief van 21 december 2000 aan mevrouw De Graef heeft GEF om een bijeenkomst verzocht om met de Commissie met name de inhoud van het verslag van de tweede technische evaluatie en het definitieve accountantsrapport te bespreken.

E – Vierde kostenstaat, voor de periode van 4 januari 1999 tot en met 3 juli 1999

48
Op 2 december 1999 heeft GEF bij de Commissie haar vierde kostenstaat, voor de vierde periode, ten bedrage van 148 148,01 EUR ingediend.

49
Bij brief van 3 juli 2000 heeft de Commissie GEF verzocht om aanvullende informatie over de posten „netwerkkosten” en „andere kosten” en opmerkingen gemaakt over kosten die volgens het contract niet voor terugbetaling in aanmerking konden komen.

50
Bij brief van 31 juli 2000 heeft GEF de Commissie, gelet op haar eerdere opmerkingen, een gewijzigde versie van haar vierde kostenstaat ten bedrage van 135 819,48 EUR doen toekomen, alsmede de documenten betreffende de posten „netwerkkosten” en „andere kosten”.

51
Bij brief nr. 502668 van 14 december 2000, „Payment request submission for period 4-Jan-99 to 3-Jul-99” (hierna: „brief houdende goedkeuring van de kosten voor de vierde periode”), heeft de Commissie de door GEF in rekening gebrachte kosten tot een maximum van 30 212 EUR aanvaard. De door de Commissie geweigerde kosten van GEF betroffen een deel van de post „personeel”, te weten 83 805 EUR, een deel van de post „netwerkkosten”, te weten 3 404 EUR, een deel van de post „andere kosten”, te weten 1 608 EUR, en een deel van de post „vaste kosten”, te weten 16 790 EUR. De Commissie verklaarde dat een deel van de posten „personeel” en „vaste kosten” was geweigerd omdat zij overeenkomstig de resultaten van de accountantscontrole de werkuren tot 605 uur had beperkt en de gecontroleerde loontarieven had gebruikt. Met betrekking tot de posten „netwerkkosten” en „andere kosten” voerde de Commissie aan dat bepaalde kosten gedeeltelijk waren geweigerd omdat zij niet met een factuur waren gestaafd. De Commissie voegde daaraan toe dat in dit stadium geen betalingsopdracht kon worden gegeven aangezien het contractuele maximum van het ingehouden garantiebedrag was bereikt. Overigens bevatte ook deze brief de in punt 30 hierboven vermelde passage.

52
Bij dezelfde brief nr. 502668 van 14 december 2000 heeft de Commissie GEF ook een geconsolideerde kostenstaat voor de gehele contractperiode (van 4 juli 1997 tot en met 3 juli 1999) doen toekomen.

F – Vordering van de Commissie tot terugbetaling: debetnota van 11 juli 2001

53
Bij brief van 24 januari 2001 heeft de Commissie GEF een definitieve geconsolideerde kostenstaat voor de gehele contractperiode doen toekomen, die overeenkwam met de kostenstaat bij haar voormelde brief nr. 502668 van 14 december 2000. Hieruit blijkt dat volgens de Commissie aan GEF 273 516 EUR te veel was betaald, wat overeenkwam met het totale bedrag van de door de Commissie aan GEF betaalde kosten, verminderd met het bedrag van de door de Commissie aanvaarde kosten (namelijk 396 000 - 122 484).

54
Bij brief van 2 februari 2001 heeft de Commissie de raadsman van GEF meegedeeld dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) een onderzoek betreffende FIWG had ingeleid, en dat een bijeenkomst met GEF zou worden gehouden voor onderzoek en bespreking van de uit de definitieve accountantsrapporten van het directoraat-generaal (DG) „Informatiemaatschappij” voortvloeiende vragen, alsmede van de in haar brief van 21 december 2000, aangehaald in punt 47 hierboven, aan de orde gestelde punten, voorzover zij relevant zijn voor het onderzoek van de Commissie.

55
In antwoord op de twee voormelde brieven van de Commissie van 24 januari en 2 februari 2001 heeft GEF bij twee brieven van 21 februari 2001, aan respectievelijk de heer Lefebvre van DG „Informatiemaatschappij” en aan de heer Brüner van OLAF, de Commissie meegedeeld dat zij het niet eens was met de definitieve geconsolideerde kostenstaat, voorzover deze was gebaseerd op de resultaten van de accountantsrapporten, die tevoren reeds waren betwist. GEF heeft ook haar verzoek van 21 december 2000 om een bijeenkomst met de vertegenwoordigers van de Commissie herhaald.

56
Bij brief van 12 maart 2001 heeft de Commissie GEF laten weten dat zij de resultaten van het accountantsrapport had opgevolgd, zodat verdere bezwaren rechtstreeks tot de accountantsdienst moesten worden gericht.

57
Bij brief van 19 maart 2001 heeft GEF mevrouw De Graef bevestigd dat zij de accountantsdienst ervan in kennis moest stellen dat een discussie over het betrokken contract gaande was.

58
Op 11 juli 2001 heeft de Commissie GEF een debetnota doen toekomen waarbij zij terugbetaling van het bedrag van 273 516 EUR vorderde.

59
Bij brief van 25 juli 2001 aan de heer Lefebvre heeft GEF die debetnota van de Commissie formeel betwist, aangezien geen definitieve overeenstemming met de Commissie was bereikt over het definitieve accountantsrapport van het project. Bovendien heeft zij de Commissie gevraagd de terugbetalingsprocedure te schorsen totdat de besprekingen met haar gemachtigden waren gehouden.

60
Bij brief van 26 juli 2001 aan mevrouw De Graef heeft de raadsman van GEF het door zijn cliënte ingenomen standpunt bevestigd en eraan herinnerd dat deze in haar eerdere correspondentie te kennen had gegeven dat zij het met de accountantsrapporten niet eens was (met name in haar brieven van 14 november en 21 december 2000 aan de Commissie), en dat GEF, anders dan de Commissie in haar brief van 2 februari 2001 had verklaard, niet was uitgenodigd om een aantal door haar aan de orde gestelde punten te bespreken.

61
Bij brief van 9 augustus 2001 heeft de raadsman van GEF de Commissie meegedeeld dat zij zich niet had gehouden aan haar formele belofte om een vergadering te beleggen ten einde een voor beide partijen bevredigende oplossing voor de rekeningen van het project te vinden, en dat zijn cliënte krachtens het contractueel arbitragebeding bij het Gerecht beroep zou instellen.


Procesverloop

62
Bij op 13 februari 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft GEF het onderhavige beroep ingesteld.

63
Bij op 13 mei 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegd verweerschrift heeft de Commissie een reconventionele vordering ingesteld.

64
In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64, lid 3, sub a en d, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en op rapport van de rechter-rapporteur, heeft het Gerecht (Eerste kamer) op 11 november 2003 besloten bepaalde vragen schriftelijk te stellen en partijen om overlegging van bepaalde documenten te verzoeken. Partijen hebben de vragen binnen de gestelde termijn beantwoord en de gevraagde documenten overgelegd.

65
Overeenkomstig de artikelen 14, leden 1 en 3, en 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering heeft de Eerste kamer besloten het Gerecht in volle samenstelling voor te stellen de onderhavige zaak naar een kamer bestaande uit vijf rechters te verwijzen.

66
Bij brief van 4 december 2003 zijn partijen overeenkomstig artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering uitgenodigd vóór 9 december 2003 hun opmerkingen over die verwijzing in te dienen.

67
Bij brieven van 8 en 9 december 2003 hebben de Commissie en GEF het Gerecht laten weten, dat zij geen opmerkingen hadden over de verwijzing van de onderhavige zaak naar de Eerste kamer (uitgebreid).

68
Bij beslissing van het Gerecht in volle samenstelling van 10 december 2003, op voorstel van de Eerste kamer, is de onderhavige zaak verwezen naar de Eerste kamer (uitgebreid).

69
Partijen zijn ter terechtzitting van 30 maart 2004 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.


Conclusies van partijen

70
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

de Commissie te veroordelen om haar een bedrag van 40 693 EUR te betalen;

vast te stellen dat de vordering van de Commissie tot terugbetaling van een bedrag van 273 516 EUR ongegrond is, en de Commissie derhalve te gelasten een creditnota voor een bedrag van 273 516 EUR uit te reiken;

de reconventionele vordering van de Commissie ongegrond te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

71
De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep ongegrond te verklaren;

verzoekster te veroordelen haar de som van 273 516 EUR te betalen, vermeerderd met 7 % vertragingsrente per jaar vanaf 1 september 2001;

verzoekster te verwijzen in de kosten.


Bevoegdheid van het Gerecht

72
Er zij aan herinnerd dat het Gerecht volgens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering ambtshalve kan ingaan op middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn. Daar de bevoegdheid van het Gerecht een vraag van openbare orde is, kan het Gerecht die vraag dus ambtshalve in behandeling nemen (arrest Gerecht van 17 juni 1998, Svenska Journalistförbundet/Raad, T‑174/95, Jurispr. blz. II‑2289, punten 79 en 80).

73
In dit verband moet worden vastgesteld dat op de dag van instelling van het onderhavige beroep de bevoegdheid van het Gerecht krachtens artikel 238 EG en artikel 3, lid 1, sub c, van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 319, blz. 1), zoals gewijzigd bij besluit 93/350/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 8 juni 1993 (PB L 144, blz. 21), om kennis te nemen van een beroep krachtens een arbitragebeding noodzakelijkerwijs de bevoegdheid impliceert om kennis te nemen van een door een instelling in het kader van hetzelfde beroep geformuleerde reconventionele vordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het feit waarop de eerste vordering is gegrond, of een rechtstreeks verband heeft met de daaruit voortvloeiende verbintenissen (zie in die zin arresten Hof van 18 december 1986, Commissie/Zoubek, 426/85, Jurispr. blz. 4057, punt 11, en 10 april 2003, Parlement /SERS en Ville de Strasbourg, C‑167/99, Jurispr. blz. I‑3269, punten 95-104; beschikking Hof van 21 november 2003, Commissie/Lior e.a., C‑280/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 8 en 9, en arrest Gerecht van 16 mei 2001, Toditec/Commissie, T‑68/99, Jurispr. blz. II‑1443).

74
Bijgevolg is het Gerecht bevoegd uitspraak te doen op de reconventionele vordering van de Commissie.


Ten gronde

A – Verzoeksters vordering tot betaling van een bedrag van 40 693 EUR en tot uitreiking van een creditnota ten bedrage van 273 516 EUR

75
GEF voert aan dat zij volgens het contract recht heeft op terugbetaling van een bedrag van 436 693 EUR, dat overeenkomt met de bedragen die de Commissie in het kader van haar eerste drie kostenstaten heeft aanvaard, te weten 101 432 EUR voor de eerste, 103 228 EUR voor de tweede en 96 214 EUR voor de derde kostenstaat, alsmede het in haar vierde kostenstaat gedeclareerde bedrag van 135 819 EUR. Zij preciseert dat de Commissie haar reeds 396 000 EUR heeft betaald, zodat zij enkel terugbetaling van 40 693 EUR (436 693 EUR - 396 000 EUR) vordert.

76
GEF voert tot staving van haar vordering in wezen vier middelen aan: 1) schending van het contract door de Commissie; 2) schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen; 3) schending van het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, en 4) schending van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de contractuele verplichtingen en van het beginsel van behoorlijk bestuur. In dit verband moet worden vastgesteld dat het laatste middel, schending door de Commissie van de uitvoering te goeder trouw van het contract en van het beginsel van behoorlijk bestuur, in de tweede plaats moet worden onderzocht.

1. Eerste middel: schending van het contract

a)     Argumenten van partijen

77
GEF stelt om te beginnen dat haar vordering tot betaling van het bedrag van 40 693 EUR, dat haar nog verschuldigd is als in het kader van het contract gemaakte kosten, berust op schending door de Commissie van de voor haar uit het contract voortvloeiende verplichtingen en van artikel 1134, eerste alinea, van het Belgisch burgerlijk wetboek, dat luidt: „Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet.” Daar de Commissie immers haar standpunt met betrekking tot de aanvaarding van de door GEF ingediende en aangetoonde uitgaven willekeurig en eenzijdig heeft gewijzigd, is zij haar contractuele verplichtingen niet nagekomen. GEF daarentegen heeft het contract correct uitgevoerd, hetgeen wordt bevestigd door het eindverslag van de technische evaluatie, waarin duidelijk staat dat de middelen van het project goed zijn besteed, en dat de door GEF uitgevoerde werkzaamheden de „groene vlag” (definitieve goedkeuring van de resultaten) geeft.

78
In haar verzoekschrift stelt GEF dat de Commissie niet overeenkomstig artikel 1235, eerste alinea, van het Belgisch burgerlijk wetboek heeft weten aan te tonen dat het bedrag van 273 516 EUR, dat zij na de wijziging van haar standpunt heeft teruggevorderd, „bij vergissing” was betaald. Volgens GEF was evenwel geen enkele betaling bij vergissing verricht. In repliek herformuleert GEF dit standpunt dat gebaseerd is op een verkeerde vertaling van voormeld artikel 1235, eerste alinea. Dit artikel luidt namelijk: „Iedere betaling onderstelt een schuld: hetgeen betaald is zonder verschuldigd te zijn, kan worden teruggevorderd.” De Commissie heeft niet weten aan te tonen dat het gevorderde bedrag was betaald „zonder verschuldigd te zijn”. Volgens GEF was de betaling verschuldigd en stond het in geval van twijfel aan de Commissie te bewijzen dat zij bij vergissing had betaald, hetgeen in casu niet het geval is.

79
Anders dan de Commissie meent, en zoals GEF reeds in de brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000 had aangevoerd, is het contract verder geen subsidieovereenkomst en maakt het helemaal geen melding van enige vorm van subsidie in het kader van een Europees bijstandsprogramma. De Commissie heeft dit overigens erkend in haar brief van 20 maart 2000, waarin zij haar goedkeuring heeft gehecht aan de vervanging van de woorden „Subsidies for EC 26 069” en „Turnover minus subventions” op bladzijde 3 van het ontwerpaccountantsrapport door respectievelijk de woorden „Of which EC contract 26 069” en „Turnover minus EC contribution”.

80
Wat ten slotte in het bijzonder de rechtvaardiging van de bij de Commissie ingediende kosten betreft, maakt GEF opmerkingen over de „personeelskosten”, waaronder de bezoldiging van de heer Goldfinger, alsmede over bepaalde uitgaven onder de posten „reis- en verblijfkosten” en „andere kosten”.

81
Met betrekking tot de personeelskosten merkt GEF vooraf op dat het gaat om het voornaamste punt van onenigheid tussen de partijen bij het contract, zoals blijkt uit het definitieve accountantsverslag, volgens hetwelk 9 859 werkuren te veel in rekening zijn gebracht.

82
In dit verband stelt GEF in de eerste plaats dat de Commissie en zijzelf de toename van de hoeveelheid werk als gevolg van de snelle veranderingen op het gebied van de elektronische financiële transacties en de financiële transacties via internet hebben onderschat; die veranderingen maakten voortdurende aanpassingen van de omvang van de taken noodzakelijk, en waren ten tijde van de ondertekening van het contract niet te voorzien.

83
GEF heeft daardoor dan ook terecht een groter aantal uren gedeclareerd en de uurtarieven in vergelijking met de oorspronkelijke ramingen aanmerkelijk aangepast overeenkomstig de gedetailleerde richtsnoeren die de Commissie na de ondertekening van het contract heeft verstrekt. Die nieuwe tarieven, die dienden als basis voor de kostenstaten voor de eerste drie contractperiodes, zijn in maart 1998 aan de Commissie meegedeeld door middel van een door haar aanvaarde financiële vragenlijst.

84
Volgens GEF was de Commissie, die de uitgevoerde werkzaamheden, die waren voorzien voor de in het kader van het project te verrichten taken, nauwlettend had gevolgd en die in elke kostenstaat een gedetailleerd overzicht van de door het personeel van GEF aan het project bestede tijd had ontvangen, er dus mee bekend dat vanaf de eerste, in maart 1998 ingediende kostenstaat het aanvankelijk geraamde aantal werkuren zou worden overschreden, en dat dit aantal uren vanaf de tweede, in oktober 1998 ingediende kostenstaat inderdaad was overschreden. Bovendien heeft de Commissie het hele project lang nooit negatieve opmerkingen gemaakt over de daaraan bestede tijd en de door GEF voor de berekening van de personeelskosten gehanteerde tarieven. Integendeel, alle betrokken ambtenaren van de Commissie hebben zich positief uitgelaten over de voortgang van het project en de wijze waarop GEF het uitvoerde, ondersteund. Daaruit blijkt dat de Commissie het grotere aantal aan het project bestede werkuren en de door GEF toegepaste tarieven heeft aanvaard, en dat verklaart waarom de Commissie haar kostenstaten heeft betaald. De verklaring in het verslag van de tweede technische evaluatie, dat de Commissie de door GEF aan het project bestede extra tijd niet heeft goedgekeurd, is dus onjuist.

85
Dat het geraamde aantal werkuren was overschreden, heeft bovendien geen wijziging van het contract tot gevolg, voorzover dit, anders dan het contractuele maximum van 440 000 EUR, geen wezenlijk element van het contract is. In die zin wijst GEF erop dat de verklaring van de Commissie in het definitieve accountantsrapport, dat in het contract 447 mandagen of 3 576 uur voor het project zijn uitgetrokken, slechts een raming en geen maximumaantal werkdagen en -uren is.

86
Met betrekking tot de verklaring in het verslag van de tweede technische evaluatie, dat het aan het project bestede aantal werkuren aanvankelijk werd beschouwd als een maximum dat enkel na schriftelijke goedkeuring van de Commissie kon worden overschreden, voert GEF aan dat het ten tijde van de opstelling van het contract onmogelijk was objectief en precies het voor de uitvoering van het contract benodigde aantal werkuren vast te stellen. Daarom zijn partijen overeengekomen een bedrag van 440 000 EUR vast te stellen, dat over verschillende taken en categorieën van kosten moest worden verdeeld, en het maximum van de toegestane kosten was, zonder dat een vooraf bepaald aantal werkuren als basis voor dit maximumbedrag werd genoemd. Geen bepaling in het contract duidt erop dat het geraamde aantal werkuren niet kon worden overschreden en ook niet dat voor een dergelijke eventualiteit een wijziging van het contract nodig was, zoals het geval zou zijn indien GEF om een hogere bijdrage dan 440 000 EUR had gevraagd. Zij leidt daaruit af dat het enige criterium voor de aanvaarding van de personeelskosten niet de aanvankelijke raming was, maar het feit dat de totale uitgaven aanvaardbaar zijn en het bedrag van 440 000 EUR niet overschrijden.

87
Wat in de tweede plaats de declaraties van de aan het project bestede werkuren en de gemaakte kosten betreft, is GEF van mening dat de Commissie zich in het ontwerpaccountantsrapport en in het definitieve accountantsrapport ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aantal werkuren te hoog was geschat omdat de arbeidstijden niet werden geregistreerd en er geen presentielijsten waren.

88
GEF stelt om te beginnen dat zij alle benodigde formulieren heeft ingevuld en alle toepasselijke wettelijke bepalingen heeft nageleefd, in het bijzonder alle vereisten van het sociale secretariaat Securex, de bepalingen van de Belgische socialezekerheidswetgeving, alsmede de boekhoudkundige beginselen ingevolge artikel 15.1 van de algemene voorwaarden, dat volgens het ontwerpaccountantsrapport ten volle is nageleefd.

89
GEF heeft immers de vragenlijst betreffende de begrote kosten ingevuld en aan de Commissie toegezonden, en elke aan de Commissie toegezonden kostenstaat bevatte in een bijlage een nauwkeurige specificatie van de personeelskosten, waaronder het aantal werkuren en het eenheidstarief. Aan het eind van de contractperiode heeft GEF een beknopte kostenstaat voor die gehele periode gemaakt en heeft zij de Commissie een volgens de recentste gegevens ingevulde financiële vragenlijst doen toekomen. Bovendien heeft GEF documenten bewaard met betrekking tot de tijd die elk personeelslid aan het project heeft besteed. Daarvoor is zij uitgegaan van de documenten van het sociale secretariaat Securex, die zij nog steeds gebruikt. Naast die documenten heeft GEF ook aanvullende presentielijsten opgemaakt met de werkuren per dag voor elke beroepsgroep die aan het project heeft gewerkt, waarvoor de Commissie haar in haar brief van 20 maart 2000 heeft bevestigd, dat geen specifiek model was voorgeschreven.

90
Verder merkt zij op dat in juni 1999 de documenten inzake de werkuren, die volgens de regels van het sociale secretariaat Securex zijn ingevuld, alsmede de door de heer Goldfinger opgemaakte presentielijsten, reeds aan de accountants waren voorgelegd, maar dat deze hadden geweigerd ze mee te nemen; daarom heeft GEF ze op 14 november 2000 aan de Commissie meegedeeld. Zij preciseert ook dat de brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000 over die documenten ging. GEF geeft te kennen dat zij het Gerecht bewijzen kan leveren van alle gemaakte kosten, waaronder de kopieën van alle presentielijsten en facturen.

91
Vervolgens deelt zij mee dat artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden niet bepaalt dat elke werknemer zijn eigen tijdregister moet bijhouden. In casu stelt GEF dat de documenten betreffende het tijdregister en de presentielijsten door de projectleider zijn opgemaakt, die deze daarom ook heeft gewaarmerkt, zoals het contract vereist. Bovendien heeft de Commissie uitdrukkelijk bevestigd dat GEF overeenkomstig het contract heeft gehandeld, in haar brieven houdende goedkeuring van de kosten met betrekking tot de door GEF ingediende kostenstaten, waarin zij heeft verklaard dat „de gedeclareerde kosten (zoals eventueel door ons gewijzigd) zijn geverifieerd en conform het periodieke voortgangsrapport en het contract bevonden (zie bijlage II, deel D), behoudens verificatie, aanpassing na een nieuwe berekening of accountantscontrole en aanvaarding van de loontarieven”. Volgens GEF blijkt uit de duidelijke verwijzing naar deel D van de algemene voorwaarden, dat het voor de personeelskosten in te vullen formulier bevat, dat GEF de instructies van de Commissie met betrekking tot de wijze van declareren van de kosten heeft opgevolgd.

92
Zou het Gerecht van oordeel zijn dat de bepalingen van het contract, in het bijzonder de artikelen 13.1 en 15.1 van de algemene voorwaarden, niet duidelijk genoeg zijn, moet ten slotte worden vastgesteld dat GEF correct en conform het contract heeft gehandeld ingevolge artikel 1162 van het Belgisch burgerlijk wetboek, dat bepaalt: „In geval van twijfel wordt de overeenkomst uitgelegd ten nadele van hem die bedongen heeft en ten voordele van hem die zich verbonden heeft.”

93
Wat in het bijzonder de bezoldiging van de heer Goldfinger betreft, stelt GEF dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat die bezoldiging tijdens de accountantscontrole ter discussie is gesteld, hoewel GEF op basis van de rekeningen van de vennootschap had aangetoond dat de daarmee gemoeide kosten aanvaardbaar waren gelet op de situatie op de Belgische markt.

94
In de derde plaats betwist GEF de bij de tweede technische evaluatie gevolgde procedure en het daarbij bereikte resultaat.

95
Wat betreft de procedure in het kader van de tweede technische evaluatie van 24 mei 2000, hebben de accountants volgens GEF de in de brief van de Commissie van 20 maart 2000 vastgestelde criteria voor het onderzoek niet in acht genomen, aangezien zij niet hebben gevraagd hoeveel tijd GEF aan elke taak had besteed, en ook geen redelijke raming van die tijd hebben gemaakt. Zij hebben namelijk het totale aantal werkuren dat ten tijde van de ondertekening van het contract was geraamd, eenvoudigweg over de verschillende taken verdeeld en verder geen enkele poging gedaan om die berekeningen met het projectteam te verifiëren. Die benadering strookt echter niet met het contract, volgens hetwelk de betaling van de Commissie niet is gebaseerd op de aanvankelijk geraamde kosten, maar op de daadwerkelijk gemaakte, gerechtvaardigde en redelijke kosten. In die omstandigheden stelt GEF zich op het standpunt dat, voorzover het definitieve accountantsrapport op het verslag van de tweede technische evaluatie is gebaseerd, de inhoud ervan niet juist is.

96
Met betrekking tot het resultaat van de tweede technische evaluatie wijst GEF erop dat het niet redelijk is dat de Commissie is uitgegaan van een lager aantal aan het project bestede werkuren dan aanvankelijk was geraamd. GEF heeft namelijk aangetoond dat zij de in haar kostenstaten opgevoerde middelen had uitgegeven, en de Commissie heeft dat niet alleen in het eindverslag van de technische evaluatie, maar ook in het ontwerpaccountantsrapport erkend, die beide de juistheid van de rekeningen van GEF bevestigen. Laatstgenoemde merkt in dit verband op dat de Commissie in het eindverslag van de technische evaluatie, dat in het ontwerpaccountantsrapport wordt genoemd, heeft verklaard dat „het werk is uitgevoerd en de middelen zijn gebruikt” en dat „over het algemeen een goed gebruik van de middelen” is gemaakt.

97
In de vierde plaats stelt GEF dat de Commissie bij de opstelling van het definitieve accountantsrapport ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de opmerkingen van de heer Pirenne in zijn brief van 31 januari 2000 over het ontwerpaccountantsrapport.

98
Zo verwijst GEF met name naar de verklaring in het definitieve accountantsrapport, die overeenkomt met die in het ontwerprapport, dat de voor een informatiespecialist in juli en oktober 1997 gedeclareerde 202 uren niet gerechtvaardigd waren, daar die persoon pas op 3 november 1997 voor GEF was gaan werken. De heer Pirenne heeft in zijn brief van 31 januari 2000 vermeld dat in juli, oktober en november 1997 de functie van informatiespecialist achtereenvolgens door drie personen was vervuld. In dit verband stelt GEF verder vast dat het contract geen bepaling bevat die haar verbiedt meerdere personen voor de uitvoering van een bepaalde taak te gebruiken, en dat bovendien in casu alle personen die als informatiespecialist hadden gewerkt, de daarvoor vereiste kwalificaties hadden.

99
Vervolgens verwijst GEF naar de analyse van de verhouding tussen haar omzet en haar personeelskosten, alsmede naar de vaststelling dat de aangerekende personeelskosten veel te hoog waren geraamd, zoals vermeld in het ontwerpaccountantsrapport en herhaald in het definitieve accountantsrapport. Dienaangaande heeft de heer Pirenne in zijn brief van 31 januari 2000 duidelijk gesteld dat de accountants de door GEF gemaakte opmerkingen en verstrekte cijfers niet correct hebben voorgesteld, met name door geen rekening te houden met het feit dat bij een project dat achtereenvolgende boekhoudkundige perioden bestrijkt, de uitgaven en inkomsten over de gehele duur van het project worden gespreid. Zo loopt het financiële boekjaar van GEF van 1 oktober tot en met 30 september, terwijl de uitgaven werden geboekt volgens de methode van de Commissie waarbij het financiële boekjaar in juli begint. Ook al was die informatie misschien niet duidelijk toen GEF haar rekeningen indiende, zij heeft dit vervolgens in haar brief van 31 januari 2000 nader toegelicht, en de Commissie had daarmee rekening moeten houden toen het definitieve accountantsrapport werd opgesteld.

100
Tot slot onderzoekt GEF de andere door de accountants geweigerde kosten betreffende de posten „reis- en verblijfkosten” en „andere kosten”. GEF voert aan dat de weigering van de onder die twee posten vermelde kosten in het ontwerpaccountantsrapport, het definitieve accountantsrapport, alsmede in de brief houdende goedkeuring van de kosten voor de vierde periode, niet correct is, omdat zij al die kosten met stukken heeft gestaafd en gerechtvaardigd. Bovendien verwijt zij de Commissie geen rekening te hebben gehouden met de opmerkingen van de heer Pirenne in zijn brief van 31 januari 2000. GEF neemt zich voor het bewijs van al die kosten in het kader van de onderhavige procedure opnieuw te verstrekken.

101
Wat in het bijzonder het voor het Datamonitor-onderzoek betaalde bedrag van 3 145,05 EUR betreft, voert GEF aan dat het gaat om een uitgave in het kader van de documentatie van het project, die de accountants onjuist als technische bijstand hebben aangemerkt. Voor het doen van die uitgave had de Commissie dus niet voorafgaande goedkeuring behoeven te verlenen krachtens artikel 13.3 van de algemene voorwaarden. Bovendien stelt GEF dat zij het onderzoek en de desbetreffende factuur ter beschikking heeft gesteld van de accountants, die niettemin hebben geweigerd hun vergissing recht te zetten.

102
Met betrekking tot de post „andere kosten”, in het bijzonder de kostenstaat ten bedrage van 1 790,31 EUR, die met facturen is gestaafd en betrekking heeft op diverse kleine aankopen in boekhandels, voert GEF aan dat deze behoort tot een specifiek met documentatie verband houdende post van voor terugbetaling in aanmerking komende kosten ten belope van 11 056 EUR, en dat die documentatie noodzakelijk was voor de uitvoering van de in het kader van het project voorziene taken.

103
De Commissie betwist de gegrondheid van dit middel, en betoogt dat zij de krachtens het contract op haar rustende verplichtingen niet heeft geschonden.

b)     Beoordeling door het Gerecht

Voorafgaande opmerkingen

104
Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat GEF zich volgens het contract heeft verbonden om het in de technische bijlage omschreven project uit te voeren. Dit project bestond in het verlenen van bijstand aan de FIWG door middel van de uitvoering van zes verschillende taken met telkens een lijst van de verschillende prestaties die moesten worden verricht.

105
Ook moet in herinnering worden gebracht dat overeenkomstig artikel 6 van besluit 94/763 in het contract met name de regels voor administratieve, financiële en technische controle van het project worden vastgesteld.

106
Zo moest GEF met name overeenkomstig artikel 6 van het contract en artikel 9 van de algemene voorwaarden bij de Commissie vier periodieke voortgangsrapporten, om de zes maanden vanaf de aanvangsdatum van het contract, indienen. Dat diende de Commissie in staat te stellen het verloop van de werkzaamheden en de samenwerking in het kader van het project en met betrekking tot iedere daaraan verwante taak te beoordelen. GEF moest ook een eindverslag indienen over de werkzaamheden, de doeleinden, de resultaten en de gevolgtrekkingen van het project. Volgens de artikelen 4 en 5 van het contract moest GEF ten slotte om de zes maanden vanaf de aanvangsdatum van het contract bij de Commissie vier kostenstaten indienen voor de perioden bestreken door de vier voormelde voortgangsrapporten, zodat de Commissie de desbetreffende tranches kon betalen.

107
Bovendien behelsde het contract de voorwaarden waaronder de verschillende categorieën van de door GEF gemaakte kosten moesten worden terugbetaald.

108
Gelet hierop, alsmede op het antwoord van GEF op de door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vragen, moet worden vastgesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond welke gevolgen de vraag van de kwalificatie van het contract als een subsidieovereenkomst voor de oplossing van het geschil zou kunnen hebben. De vraag in hoeverre partijen hun contractuele verplichtingen zijn nagekomen, moet dientengevolge uitsluitend in het licht van de bepalingen van het contract worden onderzocht (zie in die zin arrest Toditec/Commissie, punt 73 supra, punt 77).

109
Vervolgens moet een analyse worden gemaakt van de bepalingen van het contract met betrekking tot de verschillende categorieën van uitgaven die voor de uitvoering van het project kunnen worden gedaan, alsmede de voorwaarden voor terugbetaling van die uitgaven.

110
Met betrekking tot de categorieën van de voor de uitvoering van het project te maken kosten als bedoeld in artikel 13 van de algemene voorwaarden, te weten personeelskosten, netwerkkosten, andere kosten, belangrijke specifiek met het project verband houdende kosten en vaste kosten, bepaalt artikel 12.1 van de algemene voorwaarden dat voor terugbetaling in aanmerking komende kosten de werkelijke kosten zijn die nodig zijn voor het project, kunnen worden aangetoond, en tijdens de contractperiode zijn gemaakt. Artikel 12.2 bepaalt bovendien dat de geraamde kosten voor de werkzaamheden per categorie slechts een indicatie dienen te geven, en dat de geraamde begroting tussen de diverse categorieën mag worden overgedragen, op voorwaarde dat daardoor geen afbreuk aan de doelstellingen van het project wordt gedaan.

111
Volgens artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden zal aan de voorwaarde dat alle aangerekende arbeidstijd van het personeel moet worden genoteerd en gewaarmerkt, minimaal worden voldaan wanneer een tijdregister wordt bijgehouden, dat ten minste maandelijks door de aangewezen projectleider of een daartoe bevoegde oudere werknemer van de contractant wordt gewaarmerkt. Artikel 15.1 van de algemene voorwaarden preciseert dat de contractant regelmatig en overeenkomstig de bepalingen van het land waarin hij is gevestigd, een behoorlijke boekhouding dient te voeren en voldoende bewijsstukken dient te bewaren ter rechtvaardiging van de opgevoerde kosten en uren, die aan de accountants beschikbaar dienen te worden gesteld.

112
Hieruit volgt dat GEF moet bewijzen dat de kosten die zij in de verschillende door haar bij de Commissie ingediende kostenstaten heeft opgevoerd, werkelijke kosten zijn die daadwerkelijk nodig waren en tijdens de duur van het project voor de uitvoering daarvan zijn gemaakt. Hieruit volgt ook dat GEF bij de levering van dat bewijs moet voldoen aan de in de artikelen 13.1 en 15.1 van de algemene voorwaarden vermelde eisen en een gewaarmerkt tijdregister moet bijhouden en een boekhouding in overeenstemming met de in België geldende bepalingen moet voeren.

113
Gelet op het voorgaande, kan het op artikel 1235, eerste alinea, van het Belgisch burgerlijk wetboek gebaseerde argument, dat GEF heeft aangevoerd tot staving van haar vordering om de Commissie te veroordelen tot uitreiking van een creditnota ten bedrage van 273 516 EUR, niet slagen. Immers, dat argument laat de Commissie de bewijslast dragen dat het aan GEF betaalde bedrag van 273 516 EUR, waarvan de Commissie terugbetaling heeft gevorderd bij een debetnota van 11 juli 2001, is betaald zonder verschuldigd te zijn.

114
Die laatste vordering tot terugbetaling van de Commissie is echter gebaseerd op artikel 16.3 van de algemene voorwaarden, dat bepaalt dat de contractant, wanneer de totale financiële bijdrage ten behoeve van het project ook na de accountantscontrole minder blijkt te bedragen dan de ten behoeve van het project reeds verrichte betalingen, het verschil onmiddellijk aan de Commissie dient terug te betalen. De vaststelling dat de som van de verrichte betalingen hoger is dan de totale financiële bijdrage ten behoeve van het project, berust evenwel op het bewijs van de bij de uitvoering daarvan gemaakte kosten, dat volgens het contract door GEF en niet door de Commissie moet worden geleverd.

115
Bijgevolg is de vordering om de Commissie te veroordelen tot uitreiking van een creditnota ten bedrage van 273 516 EUR, om het bedrag van haar debetnota van 11 juli 2001 te neutraliseren, verbonden met de vordering tot terugbetaling van de som van 40 693 EUR, voorzover zij beide gebaseerd zijn op de beweerdelijke nakoming door GEF van haar contractuele verplichtingen. Aangezien GEF het bewijs van de nakoming van haar contractuele verplichtingen heeft geleverd, volgt daaruit noodzakelijkerwijs dat GEF recht heeft op de betaling van de som van 40 693 EUR, en dat de debetnota van de Commissie ten bedrage van 273 516 EUR geen grond meer heeft.

116
In die omstandigheden moet de gegrondheid van de vordering van GEF worden onderzocht voor elk van de kostencategorieën waarvan zij terugbetaling vordert, en die zij stelt te hebben bewezen, te weten de „personeelskosten”, waaronder de bezoldiging van de heer Goldfinger, en bepaalde kosten met betrekking tot de posten „reis- en verblijfkosten” en „andere kosten”.

„Personeelskosten”

117
De verschillende argumenten van GEF met betrekking tot de personeelskosten stellen in wezen drie vragen aan de orde: in de eerste plaats de vraag of de Commissie de overschrijding van het geraamde aantal werkuren heeft aanvaard, alsmede de aanpassingen van het loontarief dat voor de berekening van de aanvankelijk in het contract voorziene personeelskosten is gebruikt, in de tweede plaats de vraag of GEF overeenkomstig de bepalingen van het contract de werkuren heeft bewezen die zij stelt aan de uitvoering van het project te hebben besteed, en in de derde plaats de vraag of de accountants zich hebben vergist bij hun vaststellingen betreffende de werkuren en de personeelskosten in het verslag van de tweede technische evaluatie en het definitieve accountantsrapport.

–     De aanvaarding door de Commissie van de stijging van het aantal werkuren en de aanpassing van de loonkosten, ten opzichte van wat aanvankelijk in het contract was voorzien

118
In de eerste plaats moet worden bepaald of de goedkeuring door de Commissie van de door GEF ingediende kostenstaten en de daaruit voortvloeiende betaling van de tranches betekenen dat de overschrijding van het aantal werkuren en de aanpassing van de aanvankelijk in het contract geraamde loontarieven zijn goedgekeurd.

119
In dit verband moet worden vastgesteld dat de artikelen 3.1 en 3.2 van het contract met betrekking tot de bijdrage van de Commissie bepaalt dat de Commissie tot en met 100 % bijdraagt aan de voor terugbetaling in aanmerking komenden kosten van het project tot en met 440 000 EUR, wat de totale geraamde kosten van dat project zijn.

120
Volgens artikel 4 van het contract, dat het schema van de betalingen van de Commissie vaststelt, betaalt de Commissie haar bijdrage om te beginnen in de vorm van een voorschot van 165 000 EUR, en vervolgens in tranches binnen twee maanden na de goedkeuring van de verschillende periodieke voortgangsrapporten en daarmee overeenkomende kostenstaten. Ten slotte wordt het resterende bedrag van de totale verschuldigde bijdrage betaald binnen twee maanden na goedkeuring van het laatste verslag, document of andere prestaties in het kader van het in de technische bijlage bedoelde project en van de in artikel 5.2 van het contract bedoelde kostenstaat voor de laatste periode.

121
Volgens artikel 16.2 van de algemene voorwaarden worden, onverminderd artikel 17 inzake de accountantscontrole, alle betalingen als voorschot beschouwd, totdat de in het kader van het project te leveren prestaties zijn goedgekeurd of, indien deze niet zijn gespecificeerd, totdat het definitieve verslag is goedgekeurd. Artikel 16.3 bepaalt verder dat, wanneer de totale financiële bijdrage ten behoeve van het project ook na een accountantscontrole minder blijkt te bedragen dan de reeds verrichte betalingen, de contractant de Commissie het verschil onmiddellijk dient terug te betalen.

122
Uit al die bepalingen volgt dat alle betalingen die de Commissie als voorschotten of in tranches heeft verricht, totdat aan bepaalde hierboven genoemde voorwaarden is voldaan, als voorlopige betalingen worden beschouwd.

123
Volgens de artikelen 16 en 17 van de algemene voorwaarden worden al die betalingen door de Commissie behoudens verificatie verricht, en kunnen zij dus niet, voordat een dergelijke verificatie heeft plaatsgehad of de daartoe gestelde termijn is verstreken, de definitieve afwikkeling van een kostenstaat vormen. De brieven houdende goedkeuring van de kostenstaten, die de Commissie op 19 maart 1998, 14 december 1998, 27 juli 1999 en 14 december 2000 aan GEF heeft gezonden, vermelden trouwens uitdrukkelijk dat „de gedeclareerde kosten (zoals eventueel door ons gewijzigd) zijn geverifieerd en conform het periodieke voortgangsverslag en het contract bevonden (zie bijlage II, deel D), behoudens verificatie, aanpassing na een nieuwe berekening of accountantscontrole en aanvaarding van de loontarieven”.

124
Zelfs indien de Commissie, zoals GEF stelt, de voortgang van het project nauwlettend en uitvoerig heeft gevolgd, zich daarover positief heeft uitgelaten en geen negatieve opmerking over de gedeclareerde kosten en de toegepaste loontarieven heeft gemaakt, betekent het feit dat de Commissie de door GEF ingediende kostenstaten na enige aanpassingen als gevolg van de weigering van bepaalde kosten heeft aanvaard, en haar op grond daarvan bepaalde bedragen heeft betaald, dus niet dat zij het groter aantal werkuren of een wijziging van de toegepaste loontarieven heeft goedgekeurd. Immers, de door de Commissie uitgevoerde accountantscontrole beoogde juist vast te stellen dat de gevorderde kosten voor terugbetaling in aanmerking kwamen volgens de bepalingen van het contract. Derhalve konden de kostenstaten pas na de accountantscontrole worden geacht door de Commissie te zijn goedgekeurd.

125
In de tweede plaats moet worden onderzocht onder welke voorwaarden kon worden afgeweken van het aanvankelijk in het contract geraamde aantal werkuren, welke afwijking volgens GEF door de ontwikkeling van de omstandigheden rond het project noodzakelijk was gemaakt.

126
In dit verband moet meteen worden opgemerkt dat GEF met betrekking tot de toegepaste loontarieven ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht heeft verklaard dat de verwijzing naar die tarieven in het kader van het onderhavige geschil voortvloeit uit de gelijktijdige aanpassing van het aantal uren en de uurtarieven en uit de combinatie van die twee factoren in het totale bedrag van de bij de uitvoering van het project gemaakte kosten. Blijkens het dossier heeft GEF echter geen bezwaar aangevoerd tegen de aanpassingen van die loontarieven, en heeft zij ook het bedrag van de door de Commissie bij de accountantscontrole vastgestelde kosten niet betwist.

127
Het onderzoek van het Gerecht heeft dus uitsluitend betrekking op het aantal aan het project bestede werkuren.

128
Op dit punt moet worden vastgesteld dat de als bijlage 3 bij de antwoorden van GEF op de vragen van het Gerecht gevoegde versie van de technische bijlage in punt 3.7 een tabel bevat met het opschrift „Table 1. Human Resources Requirements per Task (in man/days)” (hierna: „tabel 1)”, waaruit blijkt dat bij het contract voor de uitvoering van de zes in de technische bijlage beschreven taken 447 mandagen zijn uitgetrokken, hetgeen overeenkomt met 3 576 werkuren (447 mandagen x 8 uur = 3 576 uren) en 894 werkuren per semester (3 576 werkuren: 4 semesters = 894 uren per semester).

129
De tabel „Cost estimates per Task (in ECU)” (hierna: „tabel 2”), in hetzelfde punt 3.7, bevat een kostenraming voor elk van de zes taken en per kostencategorie.

130
Een tabel „Unit Costs Assumptions (in ECU)” (hierna: „tabel 3”), die het dagtarief voor de werkuren bevat van met name de „Project manager” (1 050), de „Senior Consultant” (1 050), de „Consultant” (650) en de „Information Specialist” (300), en die is overgenomen in de bij het verzoekschrift gevoegde versie van de technische bijlage, komt niet meer voor in de technische bijlage in bijlage 3 bij de antwoorden van GEF op de vragen van het Gerecht. Wel heeft GEF bij die antwoorden een tabel gevoegd met dagtarieven die zeer licht afwijken van de hierboven vermelde dagtarieven voor de werkuren.

131
Bovendien bevat hetzelfde punt 3.7 van de bij de antwoorden van GEF op de vragen van het Gerecht gevoegde versie van de technische bijlage een tabel met het opschrift „Total cost estimates per Task (in ECU)” (hierna: „tabel 4”), die het bedrag van de kosten voor elke taak vermeldt, alsmede de totale geraamde kosten van het project ten belope van 440 000 EUR.

132
Blijkens die tabellen is het in artikel 3.1 en 3.2 van het contract bedoelde maximumbedrag van 440 000 EUR de afgeronde som van het geraamde aantal uren omgezet in mandagen, dat voor de uitvoering van elke taak nodig is (als voorzien in tabel 1), vermenigvuldigd met het tarief (als voorzien in tabel 3). Al die gegevens vormen de grondslag voor de berekening van het maximumbedrag van 440 000 EUR en vormen derhalve net als dat bedrag wezenlijke elementen van het contract.

133
De technische evaluatie van een project, zoals die van het betrokken project, in de technische bijlage heeft immers tot doel partijen in staat te stellen een raming voor de totale begroting van het project overeen te komen, die het kader bepaalt waarin de Commissie een financiële bijdrage zal betalen. In casu was de raming van die begroting gebaseerd op voormelde gegevens, daar de raming van elk van die gegevens, waarvan het werkvolume het voornaamste is, door beide partijen was goedgekeurd. Daarom vormen die gegevens objectieve criteria voor de beoordeling of de gedeclareerde kosten noodzakelijk zijn voor de juiste uitvoering van het project, of zij in overeenstemming zijn met het contract, en of zij eventueel moeten worden aangepast.

134
Voorts moet worden opgemerkt dat het enige geval van wijziging van de geraamde kosten als bedoeld in artikel 12.2 van de algemene voorwaarden, die niet bestaat in de verhoging daarvan maar uitsluitend in de overdracht van bepaalde kosten naar een andere categorie dan die waarbij zij aanvankelijk waren ingedeeld, enkel is toegelaten indien fundamenteel geen afbreuk aan het doel van het project wordt gedaan.

135
In casu volgt uit het dossier, met name uit het definitieve accountantsrapport, dat GEF voor de vier periodes respectievelijk 2 827, 2 878, 3 005 en 3 569 werkuren in rekening heeft gebracht in plaats van de in het contract geraamde 894 uren per semester.

136
Aangenomen moet evenwel worden dat een zo belangrijke stijging van het voor de uitvoering van het project noodzakelijke aantal werkuren, die voor elke taak en voor elke kostencategorie waren geraamd, evenals de nieuwe bestemming van de middelen als bedoeld in artikel 12.2 van de algemene voorwaarden, afbreuk kan doen aan de omvang en de invloed van het project, voorzover de daaraan bestede hoeveelheid werk de kenmerken daarvan bepaalt. Door de aanpassing van het contract als gevolg van een aanzienlijke toename van de door het personeel aan het project bestede hoeveelheid werk was ingevolge artikel 8 van het contract een wijziging daarvan nodig bij wege van een schriftelijke overeenkomst door daartoe gemachtigde vertegenwoordigers van de twee partijen.

137
Aan die conclusie wordt niet afgedaan door het argument van GEF dat haar vordering niet tot gevolg kan hebben dat de bijdrage het maximumbedrag van 440 000 EUR zou overschrijden. Al is 440 000 EUR een maximumbedrag dat niet mag worden overschreden, het is daarom nog niet een minimum voor terugbetaling van de in verband met het project gemaakte kosten en ook niet het enige criterium om de gedeclareerde personeelskosten al dan niet te aanvaarden. Het contract stelt verder aan de voor terugbetaling in aanmerking komende kosten een aantal nauwkeurige voorwaarden waaronder die met betrekking tot het te leveren bewijs, zodat de Commissie geen betaling krachtens het contract kon verrichten op de enkele grond dat haar bijdrage niet het maximum van 440 000 EUR overschreed.

138
Ten slotte blijkt niet uit het dossier, dat GEF de Commissie een aanpassing van het contract heeft voorgesteld, ten einde de aanvankelijk voor het project geraamde arbeidstijd te wijzigen wegens veranderingen in de situatie rond het project.

139
GEF heeft dus niet de onjuistheid weten aan te tonen van de verklaring in het tweede verslag van de technische evaluatie, dat aan de accountants geen bewijs is overgelegd dat de Commissie de aanzienlijke wijziging van de aanvankelijk voor het project geraamde arbeidstijd had goedgekeurd.

–     Het bewijs van de aan het project bestede werkuren

140
Met betrekking tot de vraag of GEF het bewijs heeft geleverd van de personeelskosten die zij voor de uitvoering van het project zou hebben gemaakt, moet eraan worden herinnerd dat, zoals in de punten 110 tot en met 112 hierboven is vermeld, voor het bewijs van de noodzaak en het daadwerkelijke gebruik van de voor de uitvoering van het project tijdens de duur daarvan gemaakte werkelijke kosten nauwkeurige voorwaarden gelden. Zo moest GEF een register van de werkuren bijhouden dat ten minste maandelijks door de projectleider of een daartoe bevoegde oudere werknemer werd gewaarmerkt. Zij moest bovendien een behoorlijke boekhouding voeren en voldoende bewijsstukken bewaren tot staving en rechtvaardiging van de opgevoerde kosten en uren, die voor de accountantscontroles beschikbaar dienden te worden gesteld.

141
Derhalve moet worden uitgemaakt of de documenten die GEF voor de accountantscontrole heeft overgelegd, voldoen aan de in het contract gestelde voorwaarden om te dienen als bewijs van de voor het project gemaakte personeelskosten.

142
In dit verband blijkt uit het dossier dat drie categorieën van documenten moeten worden onderzocht. De eerste in artikel 15.1 van de algemene voorwaarden bedoelde categorie betreft de boekhouding en de bewijsstukken die GEF in overeenstemming met de in België geldende voorschriften moet bewaren. De tweede categorie heeft betrekking op de documenten met het totale aantal werkuren per maand van elk personeelslid, die overeenkomstig de regels van het sociaal secretariaat Securex zijn ingevuld en als basis dienen voor de betaling van de lonen en de socialezekerheidsbijdragen (hierna: „Securex‑presentielijsten”). De derde categorie bestaat uit de aanvullende presentielijsten die de heer Goldfinger tijdens de accountantscontrole heeft opgesteld op basis van de arbeidscontracten en een kantooragenda die geen uuroverzicht bevatte; in die presentielijsten waren de werkuren per dag vermeld voor elke beroepscategorie die aan het project had gewerkt (hierna: „aanvullende presentielijsten”).

143
Wat de eerste categorie van documenten betreft, betwist de Commissie niet dat GEF twee financiële vragenlijsten en vier kostenstaten met een gedetailleerde uitsplitsing van de personeelskosten, waaronder het aantal werkuren en het eenheidstarief, heeft ingevuld en aan de Commissie toegezonden. Zij betwist evenmin dat GEF een boekhouding in overeenstemming met de in België geldende voorschriften voerde, die ter beschikking van de accountants is gesteld. Overigens blijkt uit punt 3 van zowel het ontwerpaccountantsrapport als het definitieve accountantsrapport, onder de rubriek „Book keeping analysis”, dat de accountants hebben vastgesteld dat GEF jaarlijks een financieel overzicht opstelde en dat de voor de indiening van de kostenstaten gemaakte kosten in de boekhouding van GEF waren vermeld. Dat de accountants hebben geverifieerd dat de kostenstaten op dit punt strookten met de rekeningen van GEF, betekent echter niet dat GEF de noodzakelijke bewijsstukken bewaarde om in overeenstemming met het contract de in verband met het project opgevoerde kosten en uren te staven en te rechtvaardigen. Het is inderdaad noodzakelijk de andere twee voormelde categorieën van documenten te onderzoeken.

144
Met betrekking tot de tweede categorie van documenten erkent de Commissie dat GEF de Securex-presentielijsten heeft bewaard, en verklaart zij dat die lijsten tijdens de accountantscontrole van 18 en 21 juni 1999 aan de accountants zijn voorgelegd, en op 20 november 2000 aan de Commissie zijn verstrekt. Zoals de Commissie terecht vaststelt, kunnen die presentielijsten echter enkel als een tijdregister in de zin van artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden worden beschouwd, indien zij specificeren dat de daarin vermelde uren daadwerkelijk aan het project zijn besteed. GEF heeft evenwel ter terechtzitting erkend dat die presentielijsten dergelijke informatie niet bevatten.

145
Zoals GEF aanvoert en de Commissie zelf in haar brief van 20 maart 2000 erkent, schrijft het contract weliswaar geen specifiek model voor het tijdregister voor, maar blijkens de artikelen 13.1.2 en 15.1 van de algemene voorwaarden moeten de bewijsstukken voldoende zijn om de daadwerkelijk voor het project gemaakte kosten en uren te staven en te rechtvaardigen. Daar immers de financiële bijdrage van de Commissie afhankelijk is van de voorwaarde dat de door de contractant gemaakte werkelijke en noodzakelijke kosten uitsluitend verband houden met het project, betekent het feit dat de bewijsstukken volgens voormelde bepalingen voldoende moeten zijn, dat GEF in haar kostenstaat duidelijk aangeeft dat de gedeclareerde kosten en uren daadwerkelijk verband houden met de uitvoering van het project. Zoals de Commissie terecht heeft vastgesteld, moeten die bewijsstukken bijgevolg nauwkeurig melding maken van het aantal werkuren, de identiteit van de werknemer, zijn werkelijke loon en het verband tussen de kosten en de taken waarop de financiële bijdrage van de Commissie betrekking heeft.

146
Met betrekking tot de derde categorie van documenten betwist GEF in haar memories niet de bewering van de Commissie dat de heer Goldfinger de aanvullende presentielijsten tijdens de accountantscontrole heeft opgesteld op basis van de arbeidscontracten en een kantooragenda die noch de namen van het personeel noch een overzicht van de aan het project bestede uren bevatte. Zij stelt evenmin dat die lijsten de namen vermelden van de personen die aan het project hadden gewerkt, en handtekeningen bevatten. GEF erkent bovendien dat de verschillen tussen die lijsten en de Securex-presentielijsten in totaal ongeveer 120 uur bedroegen (brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000).

147
Vaststaat dat de aanvullende presentielijsten evenals de Securex-presentielijsten enkel als bewijs van de tijd die elk personeelslid van GEF aan het project heeft besteed konden worden toegelaten, indien kon worden aangetoond dat zij voldeden aan de voorwaarden in punt 145 hierboven.

148
Bovendien moeten volgens artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden de documenten waaruit de aangerekende werkuren blijken, tenminste maandelijks door de projectleider of een daartoe bevoegde oudere werknemer worden gewaarmerkt. Dit vereiste, dat van belang is voor de naleving van de verplichting om een gewaarmerkt register van de gedeclareerde werkuren bij te houden, betekent dat dit register tijdens de gehele duur van het project moet worden opgesteld, dat wil zeggen dat de werkuren worden genoteerd naarmate de taken worden uitgevoerd, en valt dus niet te verenigen met de opstelling achteraf van de aanvullende presentielijsten.

149
Gelet op het voorgaande, kunnen noch de Securex-presentielijsten − omdat zij niet de voormelde specificatie van de kosten en uren bevatten − noch de tijdens de accountantscontrole van 18 en 21 juni 1999 ingediende aanvullende presentielijsten − om dezelfde redenen en omdat zij niet tenminste maandelijks door de projectleider of een daartoe bevoegde oudere werknemer zijn gewaarmerkt − worden geacht te voldoen aan de door het contract ter zake van het bewijs gestelde eisen.

150
Het door GEF voor het eerst ter terechtzitting aangevoerde argument dat de aanvullende presentielijsten door de heer Goldfinger zijn opgesteld, bijgewerkt en op een informatiedrager zijn opgeslagen, kan bovendien niet slagen. Zelfs indien dit werd bewezen, kan daarmee niet worden aangetoond dat die lijsten voldoen aan de voorwaarden in punt 145 hierboven, aangezien GEF ter terechtzitting heeft erkend dat zij er nooit aan heeft gedacht om bewijs te leveren van de datum waarop die documenten zijn opgesteld.

151
GEF heeft verder tijdens de tweede technische evaluatie geen andere documenten tot staving van de gedeclareerde kosten overgelegd, zodat de conclusies van het definitieve accountantsrapport dezelfde zijn als die van het ontwerpaccountantsrapport.

152
In die omstandigheden behoeft niet te worden ingegaan op de argumenten van partijen betreffende de opmerkingen in het definitieve accountantsrapport over de door de heer Goldfinger opgestelde lijsten, in die zin dat zij onjuist zijn wat betreft zowel de aanvangsdatum van het contract als de 202 uren die voor een informatiespecialist in juli en oktober 1997 zijn gedeclareerd. Daar die presentielijsten niet kunnen worden geacht te voldoen aan de door het contract ter zake van het bewijs gestelde eisen, raakt immers de beoordeling van voormelde vergissingen zonder voorwerp.

153
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat GEF geen presentielijsten voor haar personeelsleden bijhield in de zin van artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden.

154
Wat in het bijzonder de bezoldiging van de heer Goldfinger betreft, moet om te beginnen worden vastgesteld dat GEF enkel stelt dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met haar standpuntbepaling in de brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000 betreffende het ontwerpaccountantsrapport. In die brief bevestigde de heer Pirenne opnieuw dat de berekening van de bezoldiging van de heer Goldfinger juist was, en dat het ging om aanvaardbare kosten gelet op de situatie op de Belgische markt, zoals GEF in haar eerdere brief van 30 juli 1999 reeds had verklaard.

155
Vervolgens blijkt uit het ontwerpaccountantsrapport van 21 december 1999, dat de accountants die bezoldiging, waarin bonussen voor drie jaar waren begrepen, hebben herberekend, en daarbij slechts bonussen voor twee jaar in aanmerking hebben genomen.

156
Nu GEF geen bezwaar aanvoert tegen de rectificatie voor de relevante periode, toont zij derhalve niet aan, dat de accountants het door de heer Goldfinger ontvangen bedrag aan bonussen ten onrechte hebben verminderd waar zij die slechts in aanmerking hebben genomen voor de twee jaar die het project duurde.

157
Gelet op het voorgaande, heeft GEF geen bewijs geleverd van de voor de uitvoering van het project in rekening gebrachte personeelskosten en heeft zij ook niet bewezen dat de bezoldiging van de heer Goldfinger tijdens de accountantscontrole onjuist was berekend.

–     De gestelde rekenfouten van de accountants betreffende de in het verslag van de tweede technische evaluatie en het definitieve accountantsrapport vermelde werkuren en personeelskosten

158
Er moet worden ingegaan op de argumenten van GEF betreffende de vraag of de accountants onjuist te werk zijn gegaan bij enerzijds de tijdens de tweede technische evaluatie gevolgde procedure en het daarbij bereikte resultaat met betrekking tot de werkuren, en anderzijds hun vaststellingen inzake de personeelskosten in het definitieve accountantsrapport.

159
Wat de tweede technische evaluatie van 24 mei 2000 betreft, moet om te beginnen het argument van GEF betreffende de onregelmatigheid van de door de accountants gevolgde procedure van de hand worden gewezen. Volgens GEF hebben zij de in de brief van de Commissie van 20 maart 2000 vastgestelde onderzoekscriteria niet in acht genomen, voorzover de accountants haar niet hebben gevraagd hoeveel tijd zij aan elke taak had besteed, en ook niet een redelijke raming van de aan het project bestede tijd hebben gemaakt. De gevolgde benadering, waarbij het aanvankelijk geraamde totale aantal werkuren over de verschillende taken werd verdeeld, strookt niet met het contract, dat als basis voor de betaling niet de geraamde, maar de daadwerkelijk gemaakte en gerechtvaardigde kosten neemt.

160
In dit verband moet eraan worden herinnerd dat de Commissie in haar brief van 20 maart 2000 heeft verklaard dat de aanpassingen in het ontwerpaccountantsrapport gebaseerd waren op het geraamde totale aantal uren dat bij de beoordeling van het aanvankelijke voorstel voor de uitvoering van de taken redelijk was geacht. Wegens het krachtige verzet van GEF tegen die aanpassingen heeft de Commissie in haar brief van 20 maart 2000 voorgesteld een andere technische evaluatie uit te voeren om het precieze aantal uren vast te stellen dat voor elk van de overeenkomstig de technische bijlage bij het contract uitgevoerde taken redelijkerwijs in rekening kon worden gebracht.

161
Bijlage I bij het verslag van de tweede technische evaluatie, volgens welke die evaluatie tot doel heeft de redelijkerwijs voor de uitvoering van het project benodigde tijd te herzien, preciseert dat het project reeds een technische evaluatie had ondergaan, zodat de nadruk moet worden gelegd op de volgende aspecten: 1) de al dan niet bevestiging van de voorgaande evaluatie; 2) de beoordeling of de uitgevoerde taken in overeenstemming zijn met het werkprogramma in de technische bijlage; 3) de evaluatie van de correcte uitvoering van de taken, en 4) de evaluatie van het aantal uren dat redelijkerwijs voor elk personeelslid of personeelscategorie in rekening kon worden gebracht.

162
Bovendien blijkt uit het verslag van de tweede technische evaluatie, waarbij de heer Goldfinger de werkzaamheden aan het project heeft gepresenteerd en de vragen heeft beantwoord die hem tijdens de twee daaraan gewijde bijeenkomsten zijn gesteld, dat de accountants in de eerste plaats hebben vastgesteld dat het project, waarvoor de technische beschrijving een aanvankelijk budget van 22 man/werkmaanden verlangde, driemaal zoveel middelen had vereist. Volgens hen was die wijziging van de voor de uitvoering van het project noodzakelijke uren niet door enige bewijsstukken gestaafd en ook niet door de Commissie goedgekeurd. In de tweede plaats was het volgens de accountants moeilijk de in het kader van het project te leveren prestaties te koppelen aan de beschikbare documenten. Volgens dit verslag is dit probleem erkend door de heer Goldfinger, die heeft verklaard dat die prestaties over meerdere documenten waren verdeeld en dat zij mettertijd zijn aangepast om rekening te houden met zeer snel wisselende omstandigheden. De heer Goldfinger heeft voorts toegevoegd dat een aantal prestaties niet was geleverd wegens het gebrek aan belangstelling van de partijen.

163
In de derde plaats hebben de accountants vastgesteld dat geen document tot staving van die verklaringen was overgelegd. Verder hebben zij geen relevante informatie over het niveau van de aan elk part van de werkzaamheden bestede middelen gevonden, aangezien de enige informatie betrekking had op de totale uitgaven in Belgische franken. De heer Goldfinger, die om informatie over dat punt was verzocht, heeft geen opheldering gegeven.

164
GEF betwist die vaststellingen niet, maar verklaart enkel dat geen enkele poging is gedaan om de berekeningen met het projectteam af te stemmen.

165
Ten slotte blijkt uit de vaststellingen in de punten 140 tot en met 153 hierboven, dat GEF geen tijdregister bijhield in overeenstemming met artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden.

166
Gelet op het voorgaande, moet om te beginnen worden vastgesteld dat geen bepaling van het contract de Commissie ertoe verplichtte de uitvoering van nog een technische evaluatie voor te stellen. In dit verband blijkt uit het dossier dat GEF nooit, zelfs niet voor het Gerecht, heeft betwist dat zij het met de uitvoering van die accountantscontrole eens was.

167
Vervolgens moet worden aangenomen dat, zoals blijkt uit de in punt 161 hierboven vermelde voorwaarden waaronder die accountantscontrole moest worden uitgevoerd, en volgens welke die controle bestond in een herziening van de eerste accountantscontrole met betrekking tot de redelijkerwijs voor de uitvoering van het project noodzakelijke tijd, die accountantscontrole behoorde tot de door de twee partijen aangegane contractuele verplichtingen.

168
Ook al is bij de uitvoering van die controle niet een resultaat bereikt dat beantwoordde aan de wensen van GEF, dat haar de tijd werd toegekend die zij stelt aan elke taak van het project te hebben besteed, toch neemt dit niet weg dat GEF als gevolg van dit resultaat de Commissie niet heeft gevraagd om een deskundigenonderzoek te verrichten. Zoals in punt 150 hierboven is vastgesteld, heeft GEF er ook nooit aan gedacht bewijs te leveren van de datum van vastlegging op een informatiedrager van de aanvullende presentielijsten, die de aangerekende werkuren dienden te staven overeenkomstig de in de algemene voorwaarden gestelde eisen.

169
Ten slotte heeft GEF in antwoord op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag niet kunnen verklaren hoe bij de controle een redelijke raming van de aan het project bestede werkuren had moeten worden gemaakt nu elk bewijs in die zin ontbrak.

170
De accountants zijn dus voor de controle van de door GEF aangerekende kosten terecht ervan uitgegaan dat zij niet in staat waren het aantal uren te bepalen dat redelijkerwijs aan het project kon worden toegerekend, en dat zij een procedure hebben gevolgd, waarbij zij het aanvaarde aantal werkuren op het aanvankelijk geraamde aantal uren hebben gebaseerd. In die omstandigheden is de gevolgde benadering om het aanvankelijk geraamde totale aantal werkuren over de verschillende taken te verdelen, zoals overigens ook in de technische bijlage was gebeurd, verenigbaar met het contract.

171
Ten tweede moet het argument van GEF worden afgewezen dat de Commissie in het eindverslag van de technische evaluatie van 21 september 1999 heeft verklaard dat de werkzaamheden waren voltooid en dat de middelen goed waren gebruikt, zodat het niet redelijk is dat het aan het project bestede aantal werkuren, dat door de Commissie na de tweede technische evaluatie van 24 mei 2000 is aanvaard, lager was dan het aanvankelijk geraamde aantal uren.

172
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat die verklaring moet worden gelezen in samenhang met de andere verklaringen in hetzelfde verslag. Daarin is verklaard dat het niet duidelijk was dat de bij de uitvoering van het project geleverde inspanning strookte met de oorspronkelijke plannen. De projectleider had de gebruikte middelen niet duidelijk gekoppeld aan specifieke taken, zodat moeilijk een verband kon worden gelegd tussen de bij elke taak betrokken activiteiten en de desbetreffende middelen. Op basis van die verklaringen waren de controleurs van mening dat de middelen over het algemeen goed waren gebruikt. Bovendien hebben zij in de conclusies en aanbevelingen van het verslag toegevoegd dat, ook al waren de werkzaamheden uitgevoerd en de middelen gebruikt, de projectleider zich niet voldoende op de hoogte hield van de formele procedures voor toezicht op de voltooide werkzaamheden en de gebruikte middelen, wat hun werk had bemoeilijkt, aangezien zij een aantal malen de invloed en de kosten van de niet goed gedocumenteerde taken hadden moeten aannemen.

173
In haar context bezien, lijkt het duidelijk dat de bewering van GEF van algemene orde is en niet door concreet bewijs wordt gestaafd, en dat aan de strekking ervan wordt afgedaan door de vaststelling dat er onvoldoende bijzonderheden en overzichten zijn van de uitgevoerde werkzaamheden en de gebruikte middelen, hetgeen aan de projectleider is toe te schrijven.

174
Vervolgens is de beoordeling van de Commissie in het eindverslag van de technische evaluatie van 21 september 1999 in casu niet de definitieve beoordeling van de Commissie inzake de regelmatigheid van de bij de uitvoering van het project gemaakte kosten. Die beoordeling heeft in het kader van de accountantscontrole plaatsgehad.

175
Ten slotte hangt de definitieve beoordeling van de voor de uitvoering van het project noodzakelijke en bestede uren af van het door GEF aangevoerde bewijs inzake de desbetreffende kosten. Aangezien de door GEF overgelegde documenten niet passend werden geacht om het daarvoor door het contract vereiste bewijs te vormen, hebben de accountants gebruik gemaakt van de aanvankelijk bij het contract geraamde waarden om de gedeclareerde werkuren te beoordelen en de aan het project bestede uitgaven goed te keuren. Die waarden zijn geen minimumramingen, zodat de na de controle van de Commissie aanvaarde waarden lager kunnen zijn.

176
In casu staat vast dat de accountants de lijst van de in verband met elke taak van het project te leveren prestaties overeenkomstig de technische bijlage hebben opgesteld, en zich op het standpunt hebben gesteld dat de resultaten betreffende de tweede en de derde taak waren verdwenen of onvolledig waren.

177
Na dat onderzoek is het aanvankelijk in de technische beschrijving van het contract geraamde aantal werkuren voor die twee taken verminderd.

178
In die omstandigheden moet met betrekking tot de tweede technische evaluatie worden vastgesteld dat, daar GEF geen bewijs heeft aangevoerd tot staving van de gedeclareerde uren, de accountants hun controle terecht op basis van de technische beschrijving van het contract hebben uitgevoerd en het aantal gedeclareerde uren afhankelijk van de niet-uitgevoerde taken hebben verminderd.

179
Wat het definitieve accountantsrapport van 28 juni 2000 betreft, betwist GEF ten onrechte de vaststelling van de accountants betreffende de analyse van de verhouding tussen de omzet en de personeelskosten, die is vervat in het ontwerpaccountantsrapport en in het definitieve accountantsrapport is herhaald, volgens welke de in rekening gebrachte personeelskosten veel te hoog waren.

180
Blijkens de brief van de Commissie van 20 maart 2000 hebben de accountants immers in bepaalde gevallen gemeend dat een spreiding van de kosten noodzakelijk was, maar hebben zij enkel de gegevens onderzocht die GEF volgens haar eigen boekhouding heeft verstrekt. Dat in het belastingjaar 1996/1997 een omzet van 6,5 miljoen BEF is behaald tegen 5,5 miljoen BEF aan personeelskosten, en dat in het belastingjaar 1997/1998 bijna dezelfde omzet, te weten 6,2 miljoen BEF, is behaald tegen 2,3 miljoen BEF aan personeelskosten, is een aanwijzing dat de aan de Commissie in rekening gebrachte personeelskosten te hoog waren. Zelfs indien, zoals GEF stelt, de presentatie van de cijfers invloed heeft kunnen hebben op de juiste weergave van de betrokken periodes, was dat GEF terdege bekend toen de financiële rekeningen zijn opgesteld, en had zij deze anders kunnen presenteren. In antwoord op een vraag van het Gerecht op dit punt heeft GEF ter terechtzitting verder erkend dat zij bij de presentatie van voormelde cijfers rekening moest houden met de aangevoerde tijdvariant.

181
Bijgevolg moeten alle grieven betreffende de personeelskosten worden afgewezen.

De kosten met betrekking tot de posten „reis- en verblijfkosten” en „andere kosten”

182
GEF voert aan dat zij al die uitgaven met bewijsstukken heeft gestaafd en gerechtvaardigd. Dat is het geval met de uitgaven voor het Datamonitor‑onderzoek en voor diverse kleine aankopen in boekhandels, die GEF noemt als voorbeelden van haar betwisting van de weigering van de Commissie. Derhalve moet voor elk van de betrokken kostenposten worden onderzocht of GEF het desbetreffende bewijs heeft geleverd.

–     In de tweede kostenstaat gedeclareerde „reis- en verblijfkosten”

183
Blijkens het ontwerpaccountantsrapport en het definitieve accountantsrapport, dat op dit punt niet afwijkt van eerstgenoemd rapport, had GEF in haar tweede kostenstaat een bedrag van 261 869 BEF (6 450 EUR) gedeclareerd als „reis- en verblijfkosten” die onder de post „netwerkkosten” vallen.

184
In dat bedrag was een bedrag van 126 871 BEF (3 145,05 EUR) begrepen voor de betaling van een door Datamonitor verricht onderzoek.

185
De Commissie heeft verder het bedrag van 62 750 BEF, dat als reiskosten was gedeclareerd, opnieuw gekwalificeerd en dit bedrag van de post „andere kosten” naar de post „reis- en verblijfkosten” overgedragen.

186
Het bedrag van 64 121 BEF, dat in het kader van de tweede kostenstaat is afgewezen, is dus de uitkomst van de berekening die erin bestaat van het bedrag van 261 869 de uitkomst af te trekken van de volgende bewerking: 261 869 - 126 871 + 62 750. Het eindresultaat daarvan is een bedrag van 64 121 BEF.

187
Wat in de eerste plaats het voor het Datamonitor-onderzoek betaalde bedrag (126 871 BEF) betreft, heeft de Commissie als reden voor haar weigering gegeven dat zij die kosten niet als „reis- en verblijfkosten” kon terugbetalen. Volgens haar dienden die kosten namelijk te worden aangemerkt als externe technische diensten en onder de post „andere kosten” te worden ingedeeld, zodat zij vooraf door de Commissie moesten worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 13.3, eerste streepje, van de algemene voorwaarden. Vaststaat evenwel dat een dergelijke voorafgaande goedkeuring in casu ontbreekt.

188
In dit verband moet worden vastgesteld dat aan de hand van de bij het verzoekschrift gevoegde rekening voor die kosten niet kan worden uitgemaakt onder welke post zij vallen.

189
Ook moet worden vastgesteld dat GEF ter betwisting van de noodzaak van een voorafgaande goedkeuring van de Commissie in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht om te beginnen heeft gesteld, dat het Datamonitor-onderzoek deel uitmaakt van taak 3 van het project en dat de desbetreffende kosten moeten worden ingedeeld onder de post „documentatie”, waarvoor in de tabellen 2 en 5 van de technische bijlage een totaalbedrag van 11 056 EUR is voorzien. Zij heeft vervolgens ter terechtzitting verklaard dat de kosten betreffende dat onderzoek vielen onder artikel 13.4 van de algemene voorwaarden, naar luid waarvan de goedkeuring van de Commissie wordt geacht te zijn verleend wanneer de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van het schriftelijk verzoek geen bezwaren heeft gemaakt.

190
Gelet op die vaststellingen, is het Gerecht van oordeel dat GEF geen bewijs heeft geleverd waaruit blijkt dat het standpunt van de Commissie onjuist is.

191
Het Datamonitor-onderzoek, waarvoor in februari 1998 opdracht was gegeven ter voorbereiding van een bijeenkomst inzake financiële technologie van 27 maart 1998, is geen publicatie die gericht is op de verspreiding van informatie over de werkzaamheden in het kader van het project in de zin van artikel 13.3 derde streepje, van de algemene voorwaarden.

192
Zelfs indien, zoals GEF voor het eerst ter terechtzitting heeft betoogd, het Datamonitor-onderzoek zou vallen onder de post „belangrijke specifiek met de taak verband houdende kosten” als bedoeld in artikel 13.4 van de algemene voorwaarden en de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van het schriftelijk verzoek geen bezwaren heeft gemaakt, heeft GEF niet aangetoond dat zij bij de Commissie een dergelijk verzoek heeft ingediend.

193
In die omstandigheden heeft GEF niet aangetoond dat de kosten van het Datamonitor-onderzoek geen kosten van externe technische diensten waren van de post „andere kosten”. Bijgevolg heeft de Commissie terecht geweigerd het bedrag van die kosten te betalen.

194
Wat in de tweede plaats de reiskosten betreft, vraagt GEF zich in de brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000 enkel af of de in de tweede kostenstaat gedeclareerde reiskosten terecht zijn geweigerd; volgens GEF waren die kosten met bewijsstukken gestaafd en gerechtvaardigd en was daarvoor volgens het contract geen goedkeuringsprocedure nodig, voorzover de reis in de EEG plaatsvond. In haar antwoord van 20 maart 2000 verklaart de Commissie dat de reiskosten ten bedrage van 62 750 BEF niet zijn geweigerd, maar van de post „andere kosten” naar de post „reis- en verblijfkosten” zijn overgedragen. In die brief is geenszins sprake van gebrek aan bewijs van die kosten.

195
Ter terechtzitting heeft GEF erkend dat het gaat om naar een andere post overgedragen kosten, en dat die haar zijn betaald. Bijgevolg is die grief zonder voorwerp geraakt.

–     In de tweede kostenstaat gedeclareerde „andere kosten”

196
Blijkens het ontwerpaccountantsrapport en het definitieve accountantsrapport had GEF een bedrag van 155 006 BEF (3 818 EUR) gedeclareerd als „andere kosten”.

197
In dat bedrag waren begrepen 62 750 BEF aan reiskosten, die door de Commissie zijn overgedragen naar de post „reis- en verblijfkosten” (zie punten 194 en 195 hierboven), en 92 256 BEF aan telefoon- en internetkosten.

198
Met betrekking tot de weigering van laatstgenoemd bedrag verklaart GEF in de brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000 enkel dat „over de telefoon- en internetkosten uitvoerig kan worden gesproken, voorzover het contract FIWG voorziet in de terugbetaling van de kosten in verband met internet en met name van het functioneren van de FIWG-website, maar [dat zij liever niet] daarop wilde ingaan […] wegens gebrek aan tijd”. In haar antwoorden op de vragen van het Gerecht stelt GEF zich op het standpunt, dat zij ingevolge het contract en de richtsnoeren die kosten in rekening mocht brengen, voorzover met name de technische bijlage in tabel 2, onder taak 5, voorziet in een bedrag van 5 500 EUR voor internetkosten, aangezien het enige doel van die taak het ontwerpen en onderhoud van de website is. Ter terechtzitting heeft GEF aangevoerd dat die kosten niet onder de post „vaste kosten” vallen, daar het om variabele kosten gaat die specifiek van aard zijn en daarom in de technische bijlage zijn vermeld.

199
De Commissie heeft in haar schriftelijk antwoord van 20 maart 2000 verklaard dat die kosten waren geweigerd omdat zij overeenkomstig artikel 13.5 van de algemene voorwaarden onder de post „vaste kosten” vielen.

200
Aangezien GEF het onjuist acht dat, zowel in het ontwerpaccountantsrapport als nogmaals in het definitieve accountantsrapport, de kosten met betrekking tot de post „andere kosten” in het algemeen zijn geweigerd, maar geen specifiek argument aanvoert waaruit blijkt in welk opzicht het standpunt van de Commissie, met name de indeling van die kosten onder de post „vaste kosten”, onjuist is, en ook niet dat die kosten, zelfs indien het mogelijk was de internetkosten met name in het in rekening gebrachte bedrag te onderscheiden, uitsluitend betrekking hadden op taak 5 van het project, moeten de argumenten van GEF dienaangaande worden afgewezen.

–     In de derde kostenstaat gedeclareerde „andere kosten”

201
Blijkens het ontwerpaccountantsrapport en het definitieve accountantsrapport had GEF in haar derde kostenstaat een bedrag van 318 034 BEF (7 833 EUR) gedeclareerd als „andere kosten”.

202
In dat bedrag waren begrepen 72 221 BEF (1 790,31 EUR) voor kleine aankopen in boekhandels, en 245 813 BEF (6 093,54 EUR) aan telefoon- en internetkosten.

203
Met betrekking tot het bedrag betreffende kleine aankopen in boekhandels (72 221 BEF) heeft de Commissie als reden voor haar weigering gegeven dat die kleine aankopen geen specifiek verband hielden met het project.

204
In haar memories heeft GEF zich beperkt tot de overweging dat er een specifieke post van voor terugbetaling in aanmerking komende kosten voor „documentatie” was ten belope van 11 056 EUR, en dat die aankopen noodzakelijk waren voor de uitvoering van de in het kader van het project voorziene taken. In bijlage bij haar antwoorden op de vragen van het Gerecht en ten bewijze van het verband tussen die kosten en het project, heeft GEF betalingsbewijzen van twee kredietkaarten, een kassabon, facturen van twee boekhandels, rekeningoverzichten van een kredietkaart, een abonnement en twee bladzijden met referenties van boeken overgelegd.

205
In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat die documenten geen informatie bevatten waarmee het noodzakelijke verband tussen de gekochte boeken of publicaties en het project kan worden aangetoond. Bijgevolg heeft GEF niet aangetoond dat die kosten noodzakelijk waren en verband hielden met het project.

206
Met betrekking tot het bedrag aan telefoon- en internetkosten (245 813 BEF) zijn het standpunt van de Commissie en dat van GEF gelijk aan die welke reeds in de punten 197 tot en met 200 hierboven betreffende identieke kosten zijn uiteengezet. Derhalve moeten de argumenten van GEF om de in punt 200 hierboven uiteengezette redenen worden afgewezen.

–     In de brief houdende goedkeuring van de kosten voor de vierde periode geweigerde „reis- en verblijfkosten”

207
Wat betreft de in de brief houdende goedkeuring van de kosten voor de vierde periode geweigerde kosten, te weten het bedrag van 3 404 EUR aan „reis- en verblijfkosten” van de post „netwerkkosten”, en dat van 1 608 EUR voor de post „andere kosten” heeft de Commissie als reden voor haar weigering gegeven dat die kosten niet door facturen werden gestaafd.

208
Op dit punt kan worden volstaan met erop te wijzen dat GEF geen bewijs van die kosten heeft aangevoerd, en dus niet heeft aangetoond dat de Commissie die kosten ten onrechte heeft geweigerd.

209
Dit middel moet derhalve worden afgewezen.

2. Vierde middel: schending van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de contractuele verplichtingen en van het beginsel van behoorlijk bestuur

a)     Argumenten van partijen

210
GEF stelt om te beginnen dat uit de handelwijze van de Commissie blijkt dat zij in strijd met artikel 1134, derde alinea, van het Belgisch burgerlijk wetboek haar verplichting om het contract te goeder trouw uit te voeren niet is nagekomen.

211
Zij stelt dat de Commissie enerzijds wist dat het voor de uitvoering van het project geraamde aantal uren zou worden overschreden en op een gegeven moment inderdaad is overschreden, en anderzijds dat de berekeningsgrondslag van de personeelskosten tussen de aanvankelijke raming en de opstelling van de financiële vragenlijst was gewijzigd, maar dat zij hierover nooit negatieve opmerkingen heeft gemaakt. De Commissie heeft dus aanvaard dat GEF meer uren aan het project besteedde dan aanvankelijk was geraamd, tegen aanzienlijk lagere uurtarieven. GEF merkt bovendien op dat de Commissie haar opmerkingen over het ontwerpaccountantsrapport bij de opstelling van het definitieve accountantsrapport naast zich neer heeft gelegd. Doordat het na de tweede technische evaluatie opgestelde verslag op 27 oktober 2000 aan haar raadsman is meegedeeld, heeft zij geen opmerkingen kunnen maken over dit verslag, dat als basis diende voor het definitieve accountantsrapport van 28 juni 2000. Ten slotte heeft de Commissie geweigerd de beloofde bijeenkomst te houden nadat zij haar standpunt met betrekking tot de kosten van het project had gewijzigd.

212
Vervolgens heeft de Commissie volgens GEF het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de contractuele verplichtingen en van het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden, waar zij GEF haar gewijzigde standpunt over de goedkeuring van de kosten betreffende het project niet binnen een redelijke termijn heeft meegedeeld. De Commissie heeft GEF immers in december 1999 haar gewijzigde standpunt meegedeeld, dat wil zeggen zes maanden na de voltooiing van het project en drie maanden na het eindverslag van de technische evaluatie. Reeds bij de indiening van de eerste kostenstaat bij de Commissie in maart 1998 zag het er naar uit dat het geraamde aantal uren zou worden overschreden, en bij de indiening van de tweede kostenstaat in oktober 1998 was het duidelijk, dat het aantal werkuren daadwerkelijk was overschreden. Zij leidt daaruit af dat de Commissie haar bezwaren niet binnen een redelijke termijn heeft meegedeeld, hoewel zij goed uitgeruste diensten had, die het project vanaf het begin zeer nauwlettend hebben gevolgd.

213
GEF beroept zich tot staving van die opvatting op twee arresten, het ene van het hof van beroep te Brussel van 18 september 1991 (R.W., 1991-1992, blz. 677) en het andere van het hof van beroep te Antwerpen van 5 februari 1992 (T.R., 1992, blz. 174), volgens welke de beginselen van behoorlijk bestuur en van de uitvoering te goeder trouw van de contractuele verplichtingen betekenen dat met betrekking tot de informatieplicht een redelijke termijn in acht moet worden genomen.

214
De Commissie betwist de gegrondheid van dit middel, stellende dat de accountantscontrole die zij overeenkomstig artikel 17 van de algemene voorwaarden heeft uitgevoerd, niet als een wijziging van haar aanvankelijke standpunt kan worden beschouwd.

b)     Beoordeling door het Gerecht

215
In de eerste plaats, zoals blijkt uit de punten 118 tot en met 124 hierboven, betekent het feit dat de Commissie nota heeft genomen van de door GEF ingediende kostenstaten, op grond daarvan betalingen heeft verricht en positieve opmerkingen over de uitvoering van het project heeft gemaakt, geenszins dat de Commissie de gedeclareerde kosten definitief had goedgekeurd.

216
In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie tijdens de uitvoering van het project in overeenstemming met haar uit het contract voortvloeiende verplichtingen heeft gehandeld.

217
Wat in de tweede plaats het argument van GEF betreft, dat de Commissie in het definitieve accountantsrapport geen rekening heeft gehouden met de van GEF gevraagde opmerkingen over het ontwerpaccountantsrapport, die waren vervat in de brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000, moet worden opgemerkt dat alle in die brief aan de orde gestelde punten door de Commissie zijn beantwoord. De Commissie heeft immers bij brief van 20 maart 2000 uiteengezet waarom zij meende dat de opmerkingen van de heer Pirenne ongegrond waren.

218
In haar brief van 20 maart 2000 heeft de Commissie dus de redenen vermeld waarom GEF de volgende verklaringen in de brief van de heer Pirenne van 31 januari 2000 niet kon staande houden: 1) de beschuldigingen en beweringen in het ontwerpaccountantsrapport waren niet tijdens de accountantscontrole en ook niet in de op die controle volgende brief van de heer Schelling van 9 juli 1999 naar voren gebracht, en waren in strijd met de administratieve begeleiding door de Commissie die het project van dichtbij volgde; 2) de in het contract vermelde aanvangsdatum was louter een referentiedatum; 3) GEF hield presentielijsten bij in de zin van artikel 13.1.2 van de algemene voorwaarden; 4) de door de Commissie aangevoerde redenen voor de weigering van de aanvullende presentielijsten, te weten de startdatum van het project en de voor de informatiespecialist aangerekende tijd, waren niet gerechtvaardigd; 5) de vergelijking door de accountants in de tabel op bladzijde 4 van het ontwerpaccountantsrapport tussen de omzet en de personeelskosten was onjuist; 6) de berekening van de bezoldiging van de heer Goldfinger was onjuist. Ten slotte heeft de Commissie ook nog verklaard waarom zij de kosten voor de betaling van het Datamonitor-onderzoek (126 871 BEF), de reiskosten ten bedrage van 62 750 BEF, de kosten voor aankopen in boekwinkels en de telefoon- en internetkosten had geweigerd. Verder heeft de Commissie de conclusies weerlegd waarmee GEF beoogde aan te tonen dat de Commissie alle gedeclareerde kosten had aanvaard en het gebruik daarvan voor de uitvoering van het project had goedgekeurd.

219
Zoals blijkt uit haar brief van 20 maart 2000 heeft de Commissie de opmerkingen van de heer Pirenne wel degelijk in aanmerking genomen. Dat de Commissie in grote lijnen het standpunt dat zij in het ontwerpaccountantsrapport had ingenomen, bij de opstelling van het definitieve accountantsrapport heeft gehandhaafd, betekent dus geenszins dat zij die opmerkingen naast zich neer heeft gelegd, maar enkel dat zij het na het heronderzoek niet noodzakelijk heeft geacht om haar aanvankelijke standpunt te herzien.

220
Wat in de derde plaats het feit betreft dat GEF over het verslag van de tweede technische evaluatie geen opmerkingen zou hebben kunnen maken, op grond dat dit verslag haar pas op 27 oktober 2000 was meegedeeld, moet om te beginnen worden vastgesteld dat dit verslag de notulen behelst van de bijeenkomst van de accountants en de heer Goldfinger van 24 mei 2000, waarop laatstgenoemde de uitgevoerde werkzaamheden van het project heeft gepresenteerd en is uitgenodigd tijdens de twee daartoe gehouden vergaderingen vragen te beantwoorden.

221
Zoals in de punten 162 en 163 hierboven is opgemerkt, is het duidelijk dat GEF tijdens de bijeenkomst waarop die technische evaluatie plaatshad, haar standpunt heeft kunnen bepalen over de wezenlijke vragen waarop die evaluatie betrekking had. GEF beweert overigens niet het tegendeel.

222
Vervolgens moet worden opgemerkt dat het definitieve accountantsrapport de bevindingen van de accountants in het ontwerprapport grotendeels heeft overgenomen, waarover GEF haar standpunt heeft bepaald. Het enige verschil tussen de berekeningen in die twee rapporten schuilt in het feit dat na de tweede technische evaluatie het in aanmerking genomen aantal uren is aangepast. Die aanpassing heeft op grond van de tweede technische evaluatie plaatsgehad en is het gevolg van het feit dat de Commissie het voor de uitvoering van de tweede en de derde taak geraamde aantal uren heeft verminderd. Gesteld dat GEF over dit laatste punt tijdens de tweede technische evaluatie geen standpunt heeft kunnen bepalen, heeft zij het Gerecht geen bewijs voorgelegd om aan te tonen dat de aanpassing onjuist was.

223
Ten slotte moet ook nog worden vastgesteld dat, zoals blijkt uit de beoordeling van de procedure en het resultaat van die technische evaluatie in de punten 159 tot en met 178 hierboven, de grieven van GEF betreffende die evaluatie ongegrond zijn.

224
In de laatste plaats kan de Commissie niet worden verweten dat zij vóór de afronding van het definitieve accountantsrapport geen bijeenkomst met GEF heeft belegd.

225
GEF heeft bij brief van 21 december 2000 de Commissie verzocht een bijeenkomst te beleggen, om te spreken in de eerste plaats over de wijze van prijsbepaling van het project, in de tweede plaats over de procedure en de inhoud van het verslag van de tweede technische evaluatie, in de derde plaats over het definitieve accountantsrapport en de wijze van opstelling daarvan, en in de laatste plaats over de redenen waarom GEF ervan overtuigd was dat zij overeenkomstig het contract had gehandeld, mede gelet op het gedrag van de Commissie tijdens de uitvoering van het project.

226
Dit verzoek is in de brieven van 21 februari en 26 juli 2001 van GEF aan de Commissie herhaald.

227
Vastgesteld moet worden om te beginnen dat geen bepaling van het contract de Commissie verplicht dergelijke bijeenkomsten te houden.

228
Verder heeft de Commissie bij brief van 2 februari 2001 GEF meegedeeld dat OLAF een onderzoek naar FIWG had ingeleid en dat daarmee zou worden vergaderd om de uit het definitieve accountantsrapport voortvloeiende vragen te onderzoeken en te bespreken, alsmede de in de brief van GEF van 21 december 2000 vermelde punten, voorzover zij relevant zijn voor het onderzoek van de Commissie.

229
Uit alle hierboven uiteengezette redenen volgt echter, dat indien, zoals de Commissie opmerkt, zij beschikte over alle door GEF meegedeelde gegevens en opmerkingen over de in voormelde brieven aan de orde gestelde vragen, die de Commissie reeds had beantwoord, en GEF de bevindingen van de accountants met name tijdens de tweede technische evaluatie had kunnen bespreken, een bijeenkomst niet noodzakelijk was.

230
GEF voegt eraan toe dat de Commissie GEF haar standpunt over de werkuren heeft meegedeeld in december 1999, dat wil zeggen zes maanden na de voltooiing van het project en drie maanden na het eindverslag inzake de technische evaluatie, zodat zij geen redelijke termijn in acht heeft genomen.

231
In dit verband volstaat de opmerking dat, zoals hierboven reeds is vastgesteld, de Commissie overeenkomstig artikel 17 van de algemene voorwaarden tot twee jaar na de datum van de laatste door de Commissie verschuldigde betaling of het einde van het contract het recht heeft accountantscontroles uit te voeren. Welnu, het ontwerpaccountantsrapport en het definitieve accountantsrapport, die respectievelijk op 21 december 1999 en 18 juli 2000 aan GEF zijn toegezonden, vallen precies binnen de in artikel 17 van de algemene voorwaarden bedoelde periode van twee jaar.

232
In die omstandigheden kan het vierde middel niet slagen.

3. Tweede middel: schending van het vertrouwensbeginsel

a)     Argumenten van partijen

233
GEF is van mening dat de handelwijze van de Commissie bij haar het gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat zij de kosten en de werkuren in overeenstemming met het contract had gedeclareerd, dat de reeds verrichte betalingen gerechtvaardigd waren en dat zij dus voldeed aan alle vereiste voorwaarden om het saldo van de gevorderde betaling te ontvangen.

234
Zij verwijst in dit verband naar eerdere contracten met de Commissie, in het kader waarvan zij het aantal aan het project bestede werkdagen globaal had vermeld, daar de Commissie herhaaldelijk had bevestigd dat die methode volstond.

235
In casu heeft GEF alle formulieren op de voorgeschreven manier ingevuld en heeft zij met name op één daarvan het aantal werkuren en het uurtarief gedetailleerd aangegeven.

236
Bovendien zijn alle door GEF ingediende kostenstaten door verschillende diensten van de Commissie onderzocht en heeft de Commissie GEF nimmer gevraagd om aanvullende inlichtingen over de aan het project bestede tijd alvorens de verschuldigde betaling te verrichten. Zelfs toen het voor de Commissie duidelijk was dat het aantal werkuren zou worden of was overschreden, respectievelijk bij de indiening van de eerste en de tweede kostenstaat, heeft de Commissie de betrokken betaling toch verricht. Ten slotte is het project nooit onderworpen aan een administratieve „rood licht”-procedure, die de Commissie op problematische projecten toepast. Integendeel, tijdens de uitvoering van het project heeft GEF van de Commissie enkel positieve opmerkingen daarover te horen gekregen. Er kan dus geen sprake van zijn dat de Commissie haar uitdrukkelijke instemmende houding met betrekking tot de uitvoering van het project drastisch zou wijzigen.

237
De Commissie betwist de argumenten van GEF, en stelt dat zij volledig in overeenstemming met het contract heeft gehandeld.

b)     Beoordeling door het Gerecht

238
In dit verband moet worden vastgesteld dat dit middel ongegrond is, aangezien in het kader van het onderzoek van het eerste en het vierde middel is vastgesteld dat de Commissie in overeenstemming met het contract en de beginselen van de uitvoering te goeder trouw van de contractuele verplichtingen en van behoorlijk bestuur had gehandeld.

239
Aan die conclusie kan niet worden afgedaan door het feit dat de Commissie in het kader van eerdere contracten met GEF het aantal werkuren dat aan de betrokken projecten was besteed, niet heeft gecontroleerd. Dat de Commissie in het kader van die contracten misschien welwillend is geweest, kan in geen geval afbreuk doen aan haar recht om in casu de verificatie uit te voeren die zij noodzakelijk achtte, overeenkomstig de bepalingen van het contract.

240
Bijgevolg kan dit middel niet slagen.

4. Derde middel: schending van het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging

a)     Argumenten van partijen

241
Volgens GEF heeft de Commissie het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging niet in acht genomen.

242
In de eerste plaats verwijt zij de Commissie dat zij het verslag van de tweede technische evaluatie pas op 27 oktober 2000 heeft meegedeeld, waardoor zij niet tijdig haar opmerkingen over dat verslag heeft kunnen maken en met de Commissie heeft kunnen spreken over de conclusies daarvan, die overigens in strijd waren met die van het eindverslag van de technische evaluatie. Het definitieve accountantsrapport, dat grotendeels op het ontwerpaccountantsrapport en het verslag van de tweede technische evaluatie is gebaseerd, zou dus geen rekening houden met de opmerkingen van GEF over laatstgenoemd verslag en ook niet met de in de brief van 31 januari 2000 vervatte opmerkingen van GEF en de heer Pirenne over het ontwerpaccountantsrapport. Zij leidt daaruit af dat, omdat er persoonlijke belangen in het spel waren, de betrokken personen de gelegenheid hadden moeten hebben om hun zienswijze kenbaar te maken voordat het accountantsrapport definitief werd vastgesteld.

243
In de tweede plaats verwijt GEF de Commissie dat zij geen bijeenkomst met haar heeft belegd vóór de afronding van het accountantsrapport, ondanks haar verzoeken en de meermaals herhaalde formele belofte van de Commissie om die bijeenkomst te houden. Ter terechtzitting heeft GEF gepreciseerd dat zij op die bijeenkomst het probleem wilde regelen dat door de afwijzing van de aanvullende presentielijsten door de Commissie was ontstaan.

244
Volgens de Commissie zijn de argumenten van GEF ongegrond.

b)     Beoordeling door het Gerecht

245
In dit verband kan worden volstaan met vast te stellen dat dit middel ongegrond is omdat in het kader van het onderzoek van het vierde middel is vastgesteld dat de Commissie het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de contractuele verplichtingen en het beginsel van behoorlijk bestuur niet had geschonden (zie punten 215‑229 hierboven).

246
Dit middel kan derhalve niet slagen.

247
Gelet op een en ander, moet verzoeksters vordering worden afgewezen.

B – Reconventionele vordering van de Commissie

1. Argumenten van partijen

248
De Commissie vordert krachtens artikel 16.3 van de algemene voorwaarden terugbetaling van een bedrag van 273 516 EUR, dat het verschil is tussen de daadwerkelijk aan GEF betaalde bedragen ten belope van 396 000 EUR en de door haar aanvaarde kosten ten belope van 122 484 EUR.

249
GEF bepaalt zich ertoe in repliek te stellen dat de reconventionele vordering van de Commissie ongegrond is.

2. Beoordeling door het Gerecht

250
In dit verband kan worden volstaan met de vaststelling dat de Commissie blijkens het dossier GEF in totaal 396 000 EUR heeft betaald en dat de Commissie, zoals blijkt uit het voorgaande, na de accountantscontrole op goede gronden het bedrag van 122 484 EUR heeft aanvaard als voor het project gemaakte kosten. Bijgevolg mag de Commissie op grond van artikel 16.3 van de algemene voorwaarden van GEF terugbetaling vorderen van het te veel ontvangen bedrag van 273 516 EUR.

251
Met betrekking tot de vordering tot betaling van interesten moet worden opgemerkt dat de Commissie in de aan GEF gezonden debetnota heeft gepreciseerd dat die nota uiterlijk op 31 augustus 2001 moest zijn betaald, en dat na die datum moratoire interesten verschuldigd zouden zijn tegen de door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor haar basisherfinancieringstransacties in euro in augustus 2001, vermeerderd met 1,5 procentpunten.

252
Vastgesteld moet evenwel worden dat, hoewel het contract voor bepaalde gevallen de toepassing van het door het Europees Monetair Instituut vastgestelde rentepercentage (artikelen 5.3.1 en 16.1 van de algemene voorwaarden) voorschrijft, voor het onderhavige geval geen contractuele rentevoet is voorzien.

253
Aangezien er contractueel geen interesten zijn overeengekomen en het contract onder het Belgische recht valt is, moet dus artikel 1153 van het Belgisch burgerlijk wetboek worden toegepast, dat luidt:

„Inzake verbintenissen die alleen betrekking hebben op het betalen van een bepaalde geldsom, bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering nooit in iets anders dan in de wettelijke interest, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Die schadevergoeding is verschuldigd zonder dat de schuldeiser enig verlies behoeft te bewijzen. Zij is verschuldigd te rekenen van de dag der aanmaning tot betaling, behalve ingeval de wet ze van rechtswege doet lopen [...]”

254
Aangezien de Commissie GEF in gebreke heeft gesteld, kan zij vanaf 1 september 2001 moratoire interesten eisen tegen de Belgische rentevoet.

255
Derhalve moet de reconventionele vordering van de Commissie worden toegewezen. GEF moet dan ook overeenkomstig verweersters vordering worden veroordeeld tot betaling aan de Commissie van een bedrag van 273 516 EUR, vermeerderd met moratoire interesten tegen de in België geldende jaarlijkse wettelijke rentevoet vanaf 1 september 2001, totdat de schuld volledig is voldaan.


Kosten

256
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien GEF in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer – uitgebreid),



rechtdoende, verklaart:

1)
Verzoeksters vordering tot terugbetaling van de som van 40 693 EUR en tot uitreiking van een creditnota ten bedrage van 273 516 EUR wordt afgewezen.

2)
De reconventionele vordering van de Commissie wordt toegewezen en bijgevolg wordt verzoekster veroordeeld tot betaling aan de Commissie van de som van 273 516 EUR, vermeerderd met moratoire interesten tegen de in België geldende wettelijke rentevoet vanaf 1 september 2001 totdat de schuld volledig is voldaan.

3)
Verzoekster wordt in de kosten verwezen.

Vesterdorf

Jaeger

Mengozzi

Martins Ribeiro

Dehousse

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 maart 2005.

De griffier

De president

H. Jung

B. Vesterdorf

Inhoud

Het litigieuze contract

Feiten van het geding

    A –  Eerste kostenstaat, voor de periode van 4 juli 1997 tot en met 3 januari 1998

    B –  Tweede kostenstaat, voor de periode van 4 januari 1998 tot en met 3 juli 1998

    C –  Derde kostenstaat, voor de periode van 4 juli 1998 tot en met 3 januari 1999

    D –  Accountantscontrole

    E –  Vierde kostenstaat, voor de periode van 4 januari 1999 tot en met 3 juli 1999

    F –  Vordering van de Commissie tot terugbetaling: debetnota van 11 juli 2001

Procesverloop

Conclusies van partijen

Bevoegdheid van het Gerecht

Ten gronde

    A –  Verzoeksters vordering tot betaling van een bedrag van 40 693 EUR en tot uitreiking van een creditnota ten bedrage van 273 516 EUR

        1.  Eerste middel: schending van het contract

            a)  Argumenten van partijen

            b)  Beoordeling door het Gerecht

                Voorafgaande opmerkingen

                „Personeelskosten”

                    –  De aanvaarding door de Commissie van de stijging van het aantal werkuren en de aanpassing van de loonkosten, ten opzichte van wat aanvankelijk in het contract was voorzien

                    –  Het bewijs van de aan het project bestede werkuren

                    –  De gestelde rekenfouten van de accountants betreffende de in het verslag van de tweede technische evaluatie en het definitieve accountantsrapport vermelde werkuren en personeelskosten

                De kosten met betrekking tot de posten „reis- en verblijfkosten” en „andere kosten”

                    –  In de tweede kostenstaat gedeclareerde „reis- en verblijfkosten”

                    –  In de tweede kostenstaat gedeclareerde „andere kosten”

                    –  In de derde kostenstaat gedeclareerde „andere kosten”

                    –  In de brief houdende goedkeuring van de kosten voor de vierde periode geweigerde „reis- en verblijfkosten”

        2.  Vierde middel: schending van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de contractuele verplichtingen en van het beginsel van behoorlijk bestuur

            a)  Argumenten van partijen

            b)  Beoordeling door het Gerecht

        3.  Tweede middel: schending van het vertrouwensbeginsel

            a)  Argumenten van partijen

            b)  Beoordeling door het Gerecht

        4.  Derde middel: schending van het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging

            a)  Argumenten van partijen

            b)  Beoordeling door het Gerecht

    B –  Reconventionele vordering van de Commissie

        1.  Argumenten van partijen

        2.  Beoordeling door het Gerecht

Kosten



1
Procestaal: Engels.