Language of document : ECLI:EU:T:2005:109

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

17 maart 2005(*)

„Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten in sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit – Productiesteun voor verwerkte producten op basis van tomaten – Wijze van berekening van bedrag – Verkoopseizoen 2000/2001”

In zaak T‑285/03,

Nagras, SA, gevestigd te Madrid (Spanje),

Agrícola Conserveer de Malpica, SA, gevestigd te Toedoe (Spanje),

Agridoro Soc. coop. rl, gevestigd te Pontenure (Italië),

Alfonso Sellitto SpA, gevestigd te Mercato S. Severino (Italië),

Alimentos Españoles, Alsat, SL, gevestigd te Don Benito, Badajoz (Spanje),

AR Industrie Alimentari SpA, gevestigd te Angri (Italië),

Argo Food ? Packaging & Innovation Co. SA, gevestigd te Serres (Griekenland),

Asteris Industrial Commercial SA, gevestigd te Athene (Griekenland),

Attianese Srl, gevestigd te Nocera Superiore (Italië),

Audecoop distillerie Arzens ? Techniques séparatives (AUDIA), gevestigd te Montréal (Frankrijk),

Benincasa Srl, gevestigd te Angri,

Boschi Luigi & Figli SpA, gevestigd te Fontanellato (Italië),

CAS SpA, gevestigd te Castagnaro (Italië),

Calispa SpA, gevestigd te Castel San Giorgio (Italië),

Campil ? Agro Industrial do Campo do Tejo, Lda, gevestigd te Cartaxo (Portugal),

Campoverde Srl, gevestigd te Carinola (Italië),

Carlo Manzella & C. Sas, gevestigd te Castel San Giovanni (Italië),

Carmine Tagliamonte & C. Srl, gevestigd te Sant'Egidio del Monte Albino (Italië),

Carnes y Conservas Españolas, SA, gevestigd te Mérida (Spanje),

Cbcotti Srl, gevestigd te Nocera Inferiore (Italië),

Cirio del Monte Italia SpA, gevestigd te Rome (Italië),

Consorzio Ortofrutticoli Trasformati Polesano (Cotrapo) Soc. coop. rl, gevestigd te Fiesso Umbertiano (Italië),

Columbus Srl, gevestigd te Parma (Italië),

Compal ? Companhia produtora de Conservas Alimentares, SA, gevestigd te Almeirim (Portugal),

Conditalia Srl, gevestigd te Nocera Superiore,

Conservas El Cidacos, SA, gevestigd te Autol (Spanje),

Conservas Elagón, SA, gevestigd te Coria (Spanje),

Conservas Martinete, SA, gevestigd te Puebla de la Calzada (Spanje),

Conservas Vegetales de Extremadura, SA, gevestigd te Bajadoz,

Conserve Italia Soc. coop. rl, gevestigd te San Lazzaro di Savena (Italië),

Conserves France SA, gevestigd te Nîmes (Frankrijk),

Conserves Guintrand SA, gevestigd te Carpentras (Frankrijk),

Conservificio Cooperativo Valbiferno Soc. coop. rl, gevestigd te Guglionesi (Italië),

Consorzio Casalasco del Pomodoro Soc. coop. rl, gevestigd te Rivarolo del Re ed Uniti (Italië),

Consorzio Padano Ortofrutticolo (Copador) Soc. coop. rl, gevestigd te Collecchio (Italië),

Copais Food and Beverage Company SA, gevestigd te Nea Ionia (Griekenland),

Tin Industry D. Nomikos SA, gevestigd te Marousi (Griekenland),

Davia Srl, gevestigd te Gragnano (Italië),

De Clemente Conserve Srl, gevestigd te Fisciano (Italië),

DE. CON Srl, gevestigd te Scafati (Italië),

Desco SpA, gevestigd te Terracina (Italië),

„Di Lallo” ? Di Teodoro di Lallo & C. Snc, gevestigd te Scafati,

Di Leo Nobile ? SpA Industria Conserve Alimentari, gevestigd te Castel San Giorgio,

Marotta Emilio, gevestigd te Sant'Antonio Abate (Italië),

E. & O. von Felten SpA, gevestigd te Fontanini (Italië),

Egacoop, S. Coop., Lda, gevestigd te Andosilla (Spanje),

Elais SA, gevestigd te Athene,

Emiliana Conserve Srl, gevestigd te Busseto (Italië),

Perano Enrico & Figli Spa, gevestigd te San Valentino Torio (Italië),

FIT ? Fomento da Indústria do Tomate, SA, gevestigd te Águas de Moura (Portugal),

Faiella & C. Srl, gevestigd te Scafati,

„Feger” di Gerardo Ferraioli SpA, gevestigd te Angri,

Fratelli D'Acunzi Srl, gevestigd te Nocera Superiore,

Fratelli Longobardi Srl, gevestigd te Scafati,

Fruttagel Soc. coop. rl, gevestigd te Alfonsine (Italië),

G3 Srl, gevestigd te Nocera Superiore,

Giaguaro SpA, gevestigd te Sarno (Italië),

Giulio Franzese Srl, gevestigd te Carbonara di Nola (Italië),

Greci Geremia & Figli SpA, gevestigd te Parma,

Greci ? Industria Alimentare SpA, gevestigd te Parma,

Greek Canning Co. SA Kyknos, gevestigd te Nauplion (Griekenland),

Grilli Paolo & Figli ? Sas di Grilli Enzo e Togni Selvino, gevestigd te Gambettola (Italië),

Heinz Iberica, SA, gevestigd te Alfaro (Spanje),

IAN ? Industrias Alimentarias de Navarra, SA, gevestigd te Vilafranca (Spanje),

Industria Conserve Alimentari Aniello Longobardi ? Di Gaetano, Enrico & Carlo Longobardi Srl, gevestigd te Scafati,

Industrias de Alimentação Idal, Lda, gevestigd te Benavente (Portugal),

Industrias y Promociones Alimentícias, SA, gevestigd te Miajadas (Spanje),

Industrie Rolli Alimentari SpA, gevestigd te Roseto degli Abruzzi (Italië),

Italagro ? Indústria de Transformação de Produtos Alimentares, SA, gevestigd te Castanheira do Ribatejo (Portugal),

La Cesenate Conserve Alimentari SpA, gevestigd te Cesena (Italië),

La Dispensa di Campagna Srl, gevestigd te Castagneto Carducei (Italië),

La Doria SpA, gevestigd te Angri,

La Dorotea di Giuseppe Alfano & C. Srl, gevestigd te Sant'Antonio Abate,

La Regina del Pomodoro Srl, gevestigd te Sant'Egidio del Monte Albino,

La Regina di San Marzano” di Antonio, Felice e Luigi Romano Snc, gevestigd te Scafati,

La Rosina Srl, gevestigd te Angri,

Le Quattro Stelle Srl, gevestigd te Angri,

Lodato Gennaro & C. SpA, gevestigd te Castel San Giorgio,

Louis Martin production SAS, gevestigd te Monteux (Frankrijk),

Menú Srl, gevestigd te Medolla (Italië),

Mutti SpA, gevestigd te Montechiarugolo (Italië),

National Conserve Srl, gevestigd te Sant'Egidio del Monte Albino,

Nestlé España, SA, gevestigd te Miajadas,

Nuova Agricast Srl, gevestigd te Verignola (Italië),

Pancrazio SpA, gevestigd te Cava De'Tirreni (Italië),

Pecos SpA, gevestigd te Castel San Giorgio,

Pelati Sud di De Stefano Catello Sas, gevestigd te Sant'Antonio Abate,

Pomagro Srl, gevestigd te Fisciano,

Pomilia Srl, gevestigd te Nocera Superiore,

Prodakta SA, gevestigd te Athene,

Raffaele Viscardi Srl, gevestigd te Scafati,

Rispoli Luigi & C. Srl, gevestigd te Altavilla Silentina (Italië),

Rodolfi Mansueto SpA, gevestigd te Collecchio,

Riberal de Navarra S. en C., gevestigd te Castejon (Spanje),

Salvati Mario & C. SpA, gevestigd te Mercato San Severino,

Saviano Pasquale Srl, gevestigd te San Valentino Torio,

Sefa Srl, gevestigd te Nocera Superiore,

Serraiki Konservopia Oporokipeftikon Serko SA, gevestigd te Serres,

Sevath SA, gevestigd te Xanthi (Griekenland),

Silaro Conserve Srl, gevestigd te Nocera Superiore,

ARP ? Agricoltori Riuniti Piacentini Soc. coop. rl, gevestigd te Gariga di Podenzano (Italië),

Société coopérative agricole de transformations et de ventes (SCATV), gevestigd te Camaret-sur-Aigues (Frankrijk),

Sociedade de Industrialização de Produtos Agrícolas ? Sopragol, SA, gevestigd te Mora (Portugal),

Spineta SpA, gevestigd te Pontecagnano Faiano (Italië),

Star Stabilimento Alimentare SpA, gevestigd te Agrate Brianza (Italië),

Steriltom Aseptic ? System Srl, gevestigd te Piacenza (Italië),

Sugal Alimentos, SA, gevestigd te Azambuja (Portugal),

Sutol ? Indústrias Alimentares, Lda, gevestigd te Alcácer do Sal (Portugal),

Tomsil ? Sociedade Industrial de Concentrado de Tomate, SA, gevestigd te Ferreira do Alentejo (Portugal),

Transformaciones Agrícolas de Badajoz, SA, gevestigd te Villanueva de la Serena (Spanje),

Zanae ? Nicoglou levures de boulangerie industrie commerce alimentaire SA, gevestigd te Thessaloniki (Griekenland),

verzoeksters,

vertegenwoordigd door J. da Cruz Vilaça, R. Oliveira, M. Melícias en D. Choussy, advocaten,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Nolin als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden door de wijze waarop het bedrag van de productiesteun moet worden berekend volgens verordening (EG) nr. 1519/2000 van de Commissie van 12 juli 2000 tot vaststelling van de minimumprijs en het steunbedrag voor verwerkte producten op basis van tomaten voor het verkoopseizoen 2000/2001 (PB L 174, blz. 29),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, F. Dehousse en E. Cremona, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 september 2004,

het navolgende

Arrest

 Het rechtskader

1        Artikel 33, lid 1, EG, luidt als volgt:

„Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel:

a)      de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te verzekeren,

b)      aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn,

c)      de markten te stabiliseren,

d)      de voorziening veilig te stellen,

e)      redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.”

2        Artikel 2 van verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit (PB L 297, blz. 29; hierna: „basisverordening”) bepaalt, in de op het onderhavige geding toepasselijke versie ervan:

„1. Voor de in bijlage I genoemde producten, verkregen uit in de Gemeenschap geoogste groenten en fruit, wordt een productiesteunregeling toegepast.

2. De productiesteun wordt toegekend aan verwerkende bedrijven die in het kader van contracten tussen op grond van verordening (EG) nr. 2200/96 erkende of voorlopig erkende telersverenigingen en verwerkende bedrijven voor het basisproduct aan de telers ten minste de minimumprijs hebben betaald [...]”

3        Artikel 4 van de basisverordening bepaalt, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie ervan:

„1. De productiesteun mag ten hoogste gelijk zijn aan het verschil tussen de aan de teler in de Gemeenschap betaalde minimumprijs en de prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende derde landen.

2. Het bedrag van de productiesteun wordt binnen het in lid 1 bepaalde maximum op een zodanig peil vastgesteld, dat de communautaire productie kan worden afgezet. Bij de berekening van de steun wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 5, met name rekening gehouden met:

a)      het verschil tussen de in aanmerking genomen kosten van het basisproduct in de Gemeenschap en de kosten van het basisproduct in de belangrijkste concurrerende derde landen,

b)      de voor het voorgaande verkoopseizoen vastgestelde of vóór de in lid 10 bedoelde vermindering, indien van toepassing, berekende steun,

c)      alsmede, voor producten waarvoor de communautaire productie een aanzienlijk marktaandeel heeft, de ontwikkeling van de omvang van het handelsverkeer met derde landen en de in dat handelsverkeer toegepaste prijzen, wanneer dit laatste criterium tot een verlaging van het steunbedrag leidt.

3. De productiesteun wordt vastgesteld op basis van het nettogewicht van het verwerkte product. De coëfficiënten die de verhouding tussen het gewicht van de gebruikte basisproducten en het nettogewicht van het verwerkte product weergeven, worden forfaitair vastgesteld. Zij worden regelmatig op grond van de opgedane ervaring aangepast.

[...]

5. Ter bepaling van de prijs van het basisproduct in de voornaamste concurrerende derde landen wordt hoofdzakelijk rekening gehouden met de werkelijk toegepaste prijzen ‚af landbouwbedrijf’ voor voor verwerking gebruikte verse producten van vergelijkbare kwaliteit, die worden gewogen op basis van de door deze derde landen uitgevoerde hoeveelheden eindproduct.

6. Voor producten waarvoor de communautaire productie een aandeel van ten minste 50 % in de communautaire consumptiemarkt heeft, wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de prijzen en van de omvang van invoer en uitvoer, waarbij de gegevens over het kalenderjaar dat het begin van het verkoopseizoen voorafgaat worden vergeleken met de gegevens over het kalenderjaar daarvóór.

7. Voor verwerkte producten op basis van tomaten wordt de productiesteun berekend voor:

a) tomatenconcentraat van GN-code 2002 90;

[...]

9. De Commissie stelt vóór het begin van elk verkoopseizoen [...] het bedrag van de productiesteun vast. Volgens diezelfde procedure stelt zij de in lid 3 bedoelde coëfficiënten, de minimumkwaliteitseisen en de overige voorschriften ter uitvoering van dit artikel vast.

10. Voor verwerkte producten op basis van tomaten, mogen de totale uitgaven voor elk verkoopseizoen niet het bedrag overschrijden dat zou zijn bereikt indien de Franse en Portugese quota voor concentraat voor het verkoopseizoen 1997/1998 als volgt waren vastgesteld:

Frankrijk:

224 323 ton,

Portugal:

670 451 ton.

Daartoe wordt de overeenkomstig lid 9 vastgestelde steun voor tomatenconcentraat en daarvan afgeleide producten met 5,37 % verlaagd. Indien de verhoging van de Franse en Portugese quota niet volledig wordt gebruikt, wordt eventueel na het verkoopseizoen een toeslag gestort.”

4        Ten slotte bepaalt artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 1519/2000 van de Commissie van 12 juli 2000 tot vaststelling van de minimumprijs en het steunbedrag voor verwerkte producten op basis van tomaten voor het verkoopseizoen 2000/2001 (PB L 174, blz. 29) dat „[d]e in artikel 4 van [de basisverordening] bedoelde productiesteun voor het verkoopseizoen 2000/2001 is vastgesteld in bijlage II”. Het bedrag van de productiesteun is vastgesteld op 17,178 EUR per 100 kg tomatenconcentraat met een gehalte aan droge stof van minstens 28 % doch minder dan 30 %.

 De feiten en de procedure

5        Bij schrijven van 4 februari 2000 heeft de Commissie de Chinese autoriteiten verzocht haar zo spoedig mogelijk de informatie te verstrekken die noodzakelijk was voor de vaststelling van de steun voor het verkoopseizoen 2000/2001 in de sector van verwerkte groenten en verwerkt fruit, door invulling van het bijgevoegde vragenformulier. Deze brief is onbeantwoord gebleven.

6        Naar aanleiding van de vaststelling van verordening nr. 1519/2000 hebben delegaties en verenigingen van telers van verwerkte producten op basis van tomaten uit Spanje, Frankrijk, Griekenland, Italië en Portugal hun bezwaren bij de Commissie kenbaar gemaakt en ertegen geprotesteerd dat bij de vaststelling van het bedrag van de toegekende steun geen rekening is gehouden met de prijs van de Chinese tomaten.

7        De Organisation européenne des industries de la conserve de tomates (hierna: „OEICT”) en de Associação Portuguesa dos Industriais de Tomate hebben de Commissie meerdere malen verzocht om wijziging van het bedrag van de toegekende steun. Een van deze verzoeken ging vergezeld van een kopie van een overeenkomst waarin de aan de Chinese teler betaalde prijs werd genoemd.

8        Bij brief aan de Portugese minister van Landbouw van 5 maart 2001 antwoordde de Commissie, op diens verzoek tot herziening van de berekening van het steunbedrag, dat de artikelen 3 en 4 van de basisverordening bij de vaststelling van het bedrag van de steun voor de verwerking van tomaten voor het verkoopseizoen 2000/2001 strikt in acht waren genomen. Zij bevestigde bovendien de ontvangst, op 13 december 2000, van een brief van de OEICT waarin deze haar de prijs meedeelde die in een in China gesloten overeenkomst was genoemd, maar zij voegde eraan toe dat zij haar beslissing niet kon wijzigen naar aanleiding van de in slechts één overeenkomst gestipuleerde prijs, die door de betrokken autoriteiten niet was bevestigd.

9        In september 2001 hebben Spaanse diplomatieke diensten te Peking een van de Chinese autoriteiten afkomstig certificaat in hun bezit gekregen, waarop de gemiddelde prijs stond vermeld die in de verkoopseizoenen 1999 en 2000 was betaald aan de telers uit de provincie Xinjiang, waaruit ongeveer 88 % van de totale Chinese productie van verwerkte tomaten afkomstig is. Dit document is op 9 november 2001 door de Portugese minister van Landbouw, en op 7 december 2001 ook door de OEICT, doorgegeven aan het verantwoordelijke lid van de Commissie, de heer Fischler.

10      In haar antwoord van 31 januari 2002 aan de OEICT heeft de Commissie nogmaals benadrukt dat het bedrag van de steun in overeenstemming met de artikelen 3 en 4 van de basisverordening was vastgesteld. De Commissie wees er bovendien op dat de communautaire tomatenindustrie, die volgens haar een recordhoeveelheid tomaten had verwerkt, geen nadeel had geleden, en zij achtte het om die reden niet nodig om verordening nr. 1519/2000 te herzien.

11      Na een vergadering op 6 november 2002 en na van verzoeksters verschillende brieven te hebben ontvangen heeft de Commissie bij schrijven van 7 januari 2003 verklaard dat zij geen reden had om op verordening nr. 1519/2000 terug te komen.

12      Onder deze omstandigheden hebben verzoeksters op 18 augustus 2003 het onderhavige beroep ingesteld.

 De conclusies van partijen

13      Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

–        de Commissie te veroordelen tot betaling aan elke verzoekende vennootschap van het saldo van de productiesteun (zoals nader omschreven in bijlage A.27 bij het verzoekschrift), met rente op de voet van een door het Gerecht te bepalen percentage vanaf 12 juli 2000 – of, subsidiair, vanaf 13 juli 2000, dan wel, meer subsidiair, vanaf 16 juli 2000 – tot de dag van de feitelijke betaling;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

14      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

 Ten gronde

15      Partijen verwijzen naar de vaste rechtspraak van het Hof en het Gerecht, volgens welke voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap een aantal voorwaarden moeten zijn vervuld: onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstelling verweten gedraging, bestaan van schade en een causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 17 december 1981, Ludwigshafener Walzmühle e.a./Raad en Commissie, 197/80–200/80, 243/80, 245/80 en 247/80, Jurispr. blz. 3211, punt 18; arresten Gerecht van 18 september 1995, Blackspur e.a./Raad en Commissie, T‑168/94, Jurispr. blz. II‑2627, punt 38, en 13 december 1995, Exporteurs in Levende Varkens e.a./Commissie, T‑481/93 en T‑484/93, Jurispr. blz. II‑2941, punt 80).

16      Nagegaan moet worden of deze drie voorwaarden in casu zijn vervuld.

 De rechtmatigheid van de gedraging van de Commissie

17      Ter onderbouwing van hun stelling dat de gedraging van de Commissie onrechtmatig is, beroepen verzoeksters zich primair op schending van de basisverordening en van artikel 33 EG, alsmede op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur. Subsidiair stellen zij schending van het vertrouwensbeginsel.

 De argumenten van partijen

–       Schending van de basisverordening en van artikel 33 EG

18      Verzoeksters stellen dat de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld door bij de vaststelling van verordening nr. 1519/2000 de basisverordening te schenden, en dat de Gemeenschap hiervoor aansprakelijk kan worden gesteld.

19      Vaststaat namelijk dat de Commissie bij de berekening van het betrokken steunbedrag rekening heeft gehouden met de tomatenprijzen in de Verenigde Staten, Israël en Turkije. In de basisverordening is echter sprake van de „voornaamste producerende en exporterende derde landen” (artikel 4, lid 1) en de „voornaamste concurrerende derde landen” (artikel 4, leden 2 en 5). Deze bepalingen ontnemen de Commissie derhalve elke beoordelingsvrijheid, door haar te verplichten rekening te houden met de landen die de meeste tomaten produceren en exporteren. Hoewel de Commissie andere factoren in aanmerking kan nemen, moet zij in elk geval rekening houden met de in artikel 4, lid 2, van de basisverordening uitdrukkelijk genoemde factoren, waarvan de eerste de prijs in de belangrijkste derde landen is. Een andere uitlegging zou betekenen dat de Commissie bij de keuze van de exporterende landen die zij als referentie neemt, over een arbitraire bevoegdheid beschikt, wat haar uiteindelijk ertoe zou kunnen brengen om, al naar gelang van de keuze van de referentielanden, geen steun toe te kennen.

20      Verzoeksters verklaren dat China sinds 1988 de op één na belangrijkste producent van tomaten ter wereld is. In 1999 heeft dit land meer dan 108 246 ton tomaten geëxporteerd, dus minder dan Turkije (168 691 ton), maar meer dan de Verenigde Staten (92 913 ton) en Israël (9 557 ton). De Chinese export naar de landen van de Europese Gemeenschap is overigens gestegen tot ongeveer 24 171 ton, hetgeen overeenkomt met 22,30 % van de totale mondiale export van China. Dit land moet derhalve als een concurrerend land worden beschouwd.

21      Door de Chinese prijzen niet te betrekken bij de berekening van de productiesteun heeft de Commissie derhalve inbreuk gemaakt op de basisverordening, waarvan de bepalingen helder en niet dubbelzinnig zijn. Volgens verzoeksters is er in de zin van de rechtspraak Bergaderm (arrest Hof van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C‑352/98 P, Jurispr. blz. I‑5291) sprake van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen, en van een voldoende gekwalificeerde schending van die rechtsregel. Aangezien de bevoegdheden van de Commissie bij de vaststelling van verordening nr. 1519/2000 zeer nauwkeurig zijn afgebakend, volstaat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap een eenvoudige onrechtmatige handeling van de instelling.

22      Overigens heeft de Commissie zelf om mededeling van de gegevens betreffende de Chinese prijzen verzocht, maar heeft zij geweigerd hiermee rekening te houden toen deze haar zijn verstrekt.

23      Daarmee is de Commissie tevens voorbijgegaan aan de politieke doelstellingen van het subsidiestelsel waarin de basisverordening voorziet. Deze subsidie strekt er namelijk toe, de Europese landbouwers en industriëlen te helpen door de landbouwers een minimuminkomen te waarborgen, en de bedrijven die verwerkte producten op basis van tomaten produceren, in staat te stellen het hoofd te bieden aan concurrentie uit derde landen, waar het basisproduct kan worden gekocht tegen een lagere prijs dan die op de Europese markt. Door deze doelstellingen niet te eerbiedigen, schendt verordening nr. 1519/2000 tevens artikel 33 EG.

24      De Commissie meent dat zij over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt om het bedrag van de betrokken steun te bepalen. Zij kan dus alleen aansprakelijk worden gesteld indien zij de grenzen van haar bevoegdheden, kennelijk en ernstig heeft overschreden in de zin van het arrest Bergaderm en Goupil/Commissie, punt 21 supra.

25      Artikel 4 van de basisverordening bepaalt dat de productiesteun „ten hoogste gelijk mag zijn aan het verschil tussen de in aanmerking genomen kosten van het basisproduct in de Gemeenschap en de kosten van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende landen”. Derhalve bestond er geen garantie dat het steunbedrag gelijk zou zijn aan dit verschil.

26      Bovendien zijn de criteria voor de vaststelling van de steun niet limitatief opgesomd. Artikel 4, lid 2 van de basisverordening bepaalt namelijk: „Bij de berekening van de steun wordt [...] met name rekening gehouden [...]” Lid 2, sub c, van dit artikel voorziet in de mogelijkheid van een verlaging van de steun om rekening te houden met de ontwikkeling van de omvang van het handelsverkeer en van de in dat handelsverkeer toegepaste prijzen. Aangezien de communautaire productie een aanzienlijk aandeel van de communautaire markt, te weten ongeveer 90 % vormt, was de Commissie derhalve gerechtigd om rekening te houden met deze gegevens.

27      De Commissie verwijt verzoeksters tevens, nooit het doel van de steun te noemen, te weten ervoor te zorgen „dat de communautaire productie kan worden afgezet”. Zij meent dat het, gelet op dit doel en op de economische gegevens waarover zij beschikte, volledig legitiem was dat zij geen rekening heeft gehouden met de prijs van de Chinese tomaten.

28      Gegevens over de tomatenproductie zijn verstrekt door de Verenigde Staten, Israël en Turkije. De Chinese autoriteiten hebben niet gereageerd op het verzoek van de Commissie. Deze heeft hieruit afgeleid dat de steun aan verwerkende bedrijven voor de productie van tomatenconcentraat met 20,54 % kon worden verminderd, wegens de waardevermindering van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar (- 12,2 %) en de stijging van de kosten van het basisproduct in de concurrerende derde landen, met name in de Verenigde Staten (+ 8,4 %) en Turkije (+ 4,4 %).

29      Volgens de Commissie lieten de op de communautaire markt beschikbare gegevens voor tomatenconcentraat een daling van de totale invoer en een gelijkblijven van de invoer uit China tussen 1997 en 1999 zien, een sterke prijsstijging voor de oorsprong „China” en een geleidelijke stijging van de communautaire uitvoer. Deze elementen bevestigen dat er sprake is van een duidelijke verbetering van de internationale conjunctuur voor de communautaire productie en van een nog beperkte concurrentie vanuit China. Er bestaat derhalve geen noodzaak tot wijziging van de regels voor de berekening van de steun.

30      De Commissie is van mening dat, indien de inaanmerkingneming van de prijs van het Chinese basisproduct daadwerkelijk tot een verlaging van de geschatte prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende derde landen zou kunnen leiden, een dergelijke verlaging niet per se tot een verhoging van de productiesteun zou hebben geleid.

31      In elk geval moest de Commissie, ondanks het ontbreken van een antwoord van de Chinese autoriteiten, het bedrag van de productiesteun vóór het begin van het verkoopseizoen 2000/2001 vaststellen. Zij onderstreept dat zij tot dan toe nooit rekening had gehouden met de prijs van Chinese tomaten en dat niets rechtvaardigde deze plots voor het eerst in de steunberekening mee te nemen.

32      Met betrekking tot de schending van artikel 33 EG herinnert de Commissie eraan dat de productiesteun ten doel heeft, ervoor te zorgen dat de communautaire productie kan worden afgezet. Volgens haar hebben verzoeksters geenszins aangetoond dat aan dit doel is voorbijgegaan.

–       Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur

33      Met betrekking tot de niet-nakoming van de plicht tot zorgvuldigheid en behoorlijk bestuur stellen verzoeksters dat de Commissie niet haar best heeft gedaan om de Chinese prijzen te verkrijgen, zoals een voorzichtige en zorgvuldige overheid zou hebben gedaan. Voorts heeft de Commissie anders dan zij had toegezegd, haar vergissing niet gecorrigeerd, terwijl deze correctie geen bijzondere moeilijkheden zou hebben opgeleverd.

34      De Commissie meent dat zij, met eerbiediging van de doelstellingen en bepalingen van de basisverordening, het bedrag van de productiesteun kon vaststellen zonder over de gegevens betreffende de prijs van de Chinese tomaten te beschikken. Het zou derhalve zinloos zijn geweest, haar pogingen bij de Chinese autoriteiten, die wat andere producties betreft steeds zonder resultaat waren gebleven, voort te zetten.

35      Aangaande het verwijt dat zij de steunberekening, ondanks haar kennis over de aan de Chinese tomatentelers betaalde prijs, niet heeft gewijzigd, herinnert de Commissie eraan dat de eerste informatie haar bij schrijven van 13 november 2000, vier maanden na de vaststelling van verordening nr. 1519/2000, is verstrekt. Aangezien het slechts de prijs van één overeenkomst betrof, heeft de Commissie gemeend dat deze in geen geval als representatief voor de prijs van de Chinese productie kon worden beschouwd.

36      De Commissie stelt voorts dat haar pas op 9 november 2001, 16 maanden na de vaststelling van verordening nr. 1519/2000, wellicht meer betrouwbare cijfers zijn meegedeeld. Volgens haar viel er niet aan te denken deze verordening na zo’n lange periode te wijzigen en bood overigens geen enkele bepaling haar de mogelijkheid een dergelijke wijziging met terugwerkende kracht door te voeren. Dit had zij alleen kunnen doen als sprake was geweest van een technische vergissing. De Commissie voegt hieraan toe dat het verkoopseizoen 2000/2001 sedert meerdere maanden was geëindigd en dat een nieuw mechanisme was ingesteld.

 Beoordeling door het Gerecht

37      Partijen zijn het niet eens over de uitlegging van de basisverordening en over de omvang van de beoordelingsvrijheid die deze aan de Commissie verleent ter zake van de vaststelling van het bedrag van de productiesteun.

38      Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 288, tweede alinea, EG een aantal voorwaarden moeten zijn vervuld, te weten: onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, bestaan van schade en een causaal verband tussen de gestelde gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16; arresten Gerecht van 11 juli 1996, International Procurement Services/Commissie, T‑175/94, Jurispr. blz. II‑729, punt 44; 16 oktober 1996, Efisol/Commissie, T‑336/94, Jurispr. blz. II‑1343, punt 30, en 11 juli 1997, Oleifici Italiani/Commissie, T‑267/94, Jurispr. blz. II‑1239, punt 20).

39      Wat de eerste voorwaarde betreft, eist de rechtspraak een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen (arrest Bergaderm en Goupil/Commissie, punt 21 supra, punt 42). Voor de eis dat de schending voldoende gekwalificeerd is, geldt als beslissend criterium de kennelijke en ernstige overschrijding door de betrokken gemeenschapsinstelling van de grenzen van haar beoordelingsvrijheid. Heeft deze instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge, dan kan de inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan om van een voldoende gekwalificeerde schending te kunnen spreken (arrest Hof van 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C‑312/00 P, Jurispr. blz. I‑11355, punt 54; arrest Gerecht van 12 juli 2001, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europa/Commissie, T‑198/95, T‑171/96, T‑230/97, T‑174/98 en T‑225/99, Jurispr. blz. II‑1975, punt 134).

40      In het bijzonder kan, wanneer een onregelmatigheid wordt geconstateerd die in overeenkomstige omstandigheden door een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid niet zou zijn begaan, worden geconcludeerd dat de gedraging van de instelling een onrechtmatige handeling is waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk kan worden gesteld op grond van artikel 288 EG (arrest Comafrica en Dole Fresh Fruit Europa/Commissie, punt 39 supra, punt 134).

41      Allereerst moeten derhalve de bepalingen van de basisverordening worden onderzocht om de omvang van de beoordelingsvrijheid van de Commissie te bepalen, en vervolgens moet worden nagegaan of de Commissie in dit kader deze verordening zodanig heeft geschonden dat zij aansprakelijk kan worden gesteld.

–       De beoordelingsvrijheid van de Commissie op grond van de basisverordening

42      In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de gemeenschapswetgever over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt in gevallen waarin een ingewikkelde economische situatie moet worden beoordeeld, zoals het geval is bij het gemeenschappelijk landbouw‑ en visserijbeleid. Deze vrijheid geldt niet slechts de aard en de draagwijdte van de vast te stellen bepalingen, doch tot op zekere hoogte ook de vaststelling van de basisgegevens. Indien de rechter wordt gevraagd of de gestelde schending van een rechtsregel voldoende gekwalificeerd is, mag hij derhalve alleen nagaan of de instelling waaraan die schending wordt verweten, bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid niet kennelijk heeft gedwaald of haar bevoegdheid niet heeft misbruikt en of het betrokken gezagsorgaan de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet kennelijk heeft overschreden (zie in die zin arresten Hof van 27 juni 1989, Leukhardt, 113/88, Jurispr. blz. 1991, punt 20; 19 februari 1998, NIFPO en Northern Ireland Fishermen’s Federation, C‑4/96, Jurispr. blz. I‑681, punten 41 en 42; 5 oktober 1999, Spanje/Raad, C‑179/95, Jurispr. blz. I‑6475, punt 29, en 25 oktober 2001, Italië/Raad, C‑120/99, Jurispr. blz. I‑7997, punt 44; arrest Gerecht van 11 september 2002, Pfizer Animal Health/Raad, T‑13/99, Jurispr. blz. II‑3305, punten 166 en 168).

43      In de tweede plaats beschikt de Commissie, eveneens op grond van de basisverordening, over een ruime beoordelingsmarge ter zake van de vaststelling van de productiesteun.

44      In overweging 2 van de considerans van de basisverordening staat weliswaar dat „bepaalde verwerkte producten bijzonder belangrijk zijn voor de mediterrane regio’s van de Gemeenschap waar de productiekosten gevoelig hoger liggen dan die in derde landen” en in overweging 4 van de considerans van deze verordening dat „het steunbedrag het verschil moet compenseren tussen de aan de producenten in de Gemeenschap en de in derde landen betaalde prijzen”, doch in deze laatste overweging wordt hieraan toegevoegd „dat bijgevolg moet worden bepaald dat bij de berekening met name met dit verschil en met de weerslag van de ontwikkeling van de minimumprijs rekening moet worden gehouden, onverminderd de toepassing van bepaalde technische elementen”. De toevoeging van de bijwoordelijke bepaling „met name” geeft aan dat voor de vaststelling van het bedrag van de productiesteun in elk geval rekening moet worden gehouden met het verschil tussen de aan de producenten in de Gemeenschap en de in derde landen betaalde prijzen en met de weerslag van de ontwikkeling van de minimumprijs, en dat behalve met deze factoren tevens rekening kan worden gehouden met andere gegevens, in de keuze waarvan de Commissie vrij is.

45      Artikel 4 van de basisverordening bevat de nadere bepalingen betreffende de productiesteun. Volgens artikel 4, lid 1, mag de productiesteun „ten hoogste gelijk [...] zijn aan het verschil tussen de aan de telers in de Gemeenschap betaalde minimumprijs en de prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende derde landen”. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat de productiesteun gelijk moet zijn aan dit verschil, wat de Commissie geen enkele beoordelingsmarge zou laten.

46      Vervolgens legt artikel 4, lid 2, van de basisverordening de Commissie de verplichting op om het bedrag van de productiesteun vast te stellen „binnen het in lid 1 bepaalde maximum op een zodanig peil [...] dat de communautaire productie kan worden afgezet”. Na deze doelstelling te hebben gepreciseerd, noemt deze bepaling een aantal elementen waarmee voor de vaststelling van dit bedrag rekening moet worden gehouden. De aanwezigheid in dit kader van de bijwoordelijke bepaling „met name” en van het voegwoord „en” tussen b en c, impliceert dat de hantering door de Commissie van deze drie criteria veronderstelt dat bepaalde onmisbare feitelijke en cijfergegevens cumulatief voorhanden zijn, zoals met name de in aanmerking genomen kosten van het basisproduct in de Gemeenschap en de kosten van het basisproduct in de belangrijkste concurrerende derde landen, alsmede de voor het voorgaande verkoopseizoen vastgestelde steun. Er vloeit tevens uit voort dat deze lijst van imperatieve criteria niet limitatief is, wat een aanwijzing vormt voor een aan de Commissie binnen de grenzen van artikel 4, lid 1, verleende beoordelingsvrijheid, die kan worden uitgeoefend mits de hiervoor geldende procedurele beperkingen worden geëerbiedigd.

47      Hieruit volgt dat de Commissie in beginsel over een ruime beoordelingsmarge beschikt ter zake van de vaststelling van de steun. Deze beoordelingsmarge geldt evenwel niet voor de feitelijke en cijfergegevens waar zij per se rekening mee moet houden, zoals de prijs van het basisproduct in de belangrijkste derde landen in de zin van artikel 4, lid 2, sub a, van de basisverordening.

48      Tegen de achtergrond van de hierboven genoemde beginselen moet worden nagegaan of de argumenten van verzoeksters aangaande onrechtmatige gedragingen van de Commissie gegrond zijn. In deze context acht het Gerecht het noodzakelijk, in de eerste plaats de gegrondheid van het middel inzake schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur te onderzoeken.

–       De schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur

49      De Commissie beschikt over een beoordelingsmarge, waarbij zij uit hoofde van het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur gehouden is de voor de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid onmisbare feitelijke gegevens te verzamelen. Volgens vaste rechtspraak is namelijk in een geval waarin een communautaire instelling over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, de eerbiediging van de door de communautaire rechtsorde geboden procedurele waarborgen van des te fundamenteler belang. Tot die waarborgen behoort in het bijzonder de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. Alleen dan kan de communautaire rechter nagaan of de feitelijke en rechtselementen waarvan het gebruik van de beoordelingsvrijheid afhankelijk is, voorhanden zijn (zie in die zin en mutatis mutandis arrest Hof van 21 november 1991, Technische Universität München, C‑269/90, Jurispr. blz. I‑5469, punt 14; arresten Gerecht van 18 september 1995, Nölle/Raad en Commissie, T‑167/94, Jurispr. blz. II‑2589, punten 73 en volgende; 19 februari 1998, Eyckeler & Malt/Commissie, T‑42/96, Jurispr. blz. II‑401, punt 165; 9 juli 1999, New Europe Consulting en Brown/Commissie, T‑231/97, Jurispr. blz. II‑2403, punten 37 en volgende, en arrest Pfizer Animal Health/Raad, punt 42 supra, punt 171).

50      In de context van de toepassing van de basisverordening impliceerde de zorgvuldigheidsplicht met name de verplichting tot het verzamelen van alle in artikel 4, lid 2, van de verordening genoemde onmisbare feitelijke gegevens die een significante weerslag kunnen hebben op het resultaat van het beslissingsproces, opdat de Commissie haar beoordelingsvrijheid volledig en correct kan gebruiken. Gelet op deze bepaling staat vast dat in casu de kosten van het basisproduct uit China een onmisbaar gegeven vormden waarmee de Commissie voor de berekening van het bedrag van de productiesteun rekening moest houden, omdat China ten tijde van de vaststelling van de steun als een van de voornaamste met de communautaire productie concurrerende derde landen werd beschouwd.

51      Dienaangaande staat vast dat de Commissie ermee heeft volstaan, aan de Chinese delegatie bij de Europese Unie één enkele brief, gedateerd 4 februari 2000, te sturen om de vereiste informatie te verkrijgen, en dat deze brief onbeantwoord is gebleven zonder dat de Commissie dienaangaande in de periode tot en met juli 2000 aanvullende stappen heeft ondernomen.

52      Gelet op het onmisbare karakter van de informatie over de kosten van het basisproduct uit China voor de beoordeling door de Commissie, zou eerbiediging van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur daarentegen hebben geëist, dat de Commissie aanvullende stappen onderneemt om van de Chinese autoriteiten de noodzakelijke informatie te krijgen, bijvoorbeeld door aanmaningsbrieven te sturen of door telefonisch contact op te nemen met de permanente vertegenwoordiger van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie. Dienaangaande kan het stilzwijgen van de Chinese autoriteiten, dat volgens de Commissie „past in een lange traditie om op dergelijke vragen om informatie niet te willen of te kunnen antwoorden” het stilzitten van de Commissie niet rechtvaardigen en kan deze zich niet beroepen op een onweerlegbaar vermoeden dat de vereiste informatie niet beschikbaar zal zijn of dat elk ander verzoek op hetzelfde stilzwijgen zal stuiten. Integendeel, gelet op het onmisbare karakter van de betrokken informatie voor de rechtmatige uitoefening van de discretionaire bevoegdheid ter zake van de vaststelling van het bedrag van de steun, had dit stilzwijgen de diensten van de Commissie er juist toe moeten aanzetten om te gelegener tijd aanvullende pogingen te doen om die informatie te verkrijgen, in plaats van volstrekt inactief te blijven.

53      Met betrekking tot de Chinese overeenkomst waarvan op 13 november 2000 mededeling is gedaan aan de heer Fischler, is het juist dat de Commissie de gegevens uit deze op 15 maart 2000 in werking getreden overeenkomst niet in aanmerking kon nemen, omdat zij zich overeenkomstig artikel 4, lid 6, van de basisverordening moest baseren op de in 1999 toegepaste prijzen. Gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur en rekening houdend met het achterwege blijven van een antwoord van de Chinese autoriteiten op de brief van de Commissie van 4 februari 2000, had van een zorgvuldig handelende instelling in casu minimaal mogen worden verwacht, dat zij die autoriteiten vraagt of deze prijzen representatief waren voor de in 1999 toegepaste prijzen, en dit met name gelet op de omstandigheid dat de overeenkomst betrekking had op de regio Xinjiang, waaruit volgens verzoeksters een belangrijk deel van de Chinese productie van verwerkte tomaten afkomstig was. De Commissie was daartoe des te meer verplicht daar de heer Fischler zelf had opgemerkt dat „de Commissie er niet vanuit kon gaan dat de in een particuliere overeenkomst genoemde prijs representatief was voor de gemiddelde nationale prijs voor de tomaten in het verkoopseizoen 2000/2001, als deze prijs niet officieel werd bevestigd door de Chinese regering”.

54      Uit het voorgaande blijkt dat het stilzitten van de Commissie na de brief van 4 februari 2000 een voldoende gekwalificeerde schending ? in de zin van de rechtspraak ? van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur oplevert.

–       Schending van de basisverordening

55      Ingevolge artikel 4, lid 1, van de basisverordening mag de productiesteun ten hoogste gelijk zijn aan het verschil tussen de aan de teler in de Gemeenschap betaalde minimumprijs en de prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende landen. Volgens artikel 4, lid 2, van deze verordening wordt bij de berekening van de steun met name rekening gehouden met het verschil tussen de in aanmerking genomen kosten van het basisproduct in de Gemeenschap en de kosten van het basisproduct in de belangrijkste concurrerende derde landen.

56      Verzoeksters stellen dat deze bepalingen de Commissie ertoe verplichtten, rekening te houden met de prijs van het Chinese basisproduct, aangezien China de op een na grootste exporteur van tomaten ter wereld is.

57      Vaststaat dat ingevolge de basisverordening rekening moet worden gehouden met de prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende of concurrerende derde landen. China maakte hiervan deel uit. De Commissie moest dus rekening houden met de Chinese prijs vanaf het moment dat China een van deze landen was geworden.

58      De Commissie ontkent trouwens niet dat China een van de voornaamste tomaten producerende landen was. Haar diensten hadden aan de Chinese autoriteiten overigens voor het eerst in het begin van 2000 vragen gesteld, maar deze autoriteiten hebben dit verzoek niet beantwoord.

59      De Commissie verklaart dat zij werd geconfronteerd met de vraag of zij, bij ontbreken van deze informatie, het bedrag van de productiesteun niettemin op grond van haar discretionaire bevoegdheid kon vaststellen met eerbiediging van het doel van deze steun, te weten ervoor te zorgen „dat de communautaire productie kan worden afgezet”. Zij benadrukt dat zij de prijs van de Chinese tomaten tot dan toe nooit in aanmerking had genomen en dat een wijziging van de regels voor de berekening van de steun niet noodzakelijk was, te meer omdat het ging om de laatste vaststelling van de steun vóór de herziening van de productiesteunregeling.

60      Deze argumenten overtuigen niet. Het feit dat de Commissie voordien nooit rekening heeft gehouden met de prijs van de Chinese tomaten, kan niet rechtvaardigen dat zij dit nog steeds niet heeft gedaan toen – hetgeen niet wordt betwist – de marktomstandigheden haar hiertoe verplichtten. Ook het feit dat het ging om de laatste vaststelling vóór de herziening van de productiesteunregeling, kan niet rechtvaardigen dat deze geschiedde op een wijze die niet in overeenstemming was met de basisverordening. Deze verordening bood de Commissie weliswaar de mogelijkheid om andere criteria te hanteren en het steunbedrag aan de hand van deze aanvullende criteria te moduleren, doch stond haar niet toe, zoals in de punten 50 en volgende hierboven is uiteengezet, om de prijs van het basisproduct in één van de belangrijkste concurrerende derde landen buiten beschouwing te laten, want de verordening bepaalt uitdrukkelijk dat dit gegeven in aanmerking moet worden genomen.

61      Aangezien verordening nr. 1519/2000 geen rekening houdt met de prijs van het basisproduct in een van de voornaamste producerende en exporterende landen, te weten China, gaat deze verordening voorbij aan de dwingende voorwaarden van artikel 4, leden 1 en 2, van de basisverordening. Een dergelijke onrechtmatigheid, die een voldoende gekwalificeerde schending vormt van een regel die particulieren rechten toekent, kan leiden tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap voor de schadelijke gevolgen ervan.

62      Aangezien het middel van verzoeksters inzake schending van de basisverordening moet worden aanvaard, hoeft het door verzoeksters subsidiair aangevoerde middel inzake schending van het vertrouwensbeginsel niet te worden onderzocht.

 De schade

 Argumenten van partijen

63      Verzoeksters stellen dat hun schade precies overeenkomt met het verschil tussen het in verordening nr. 1519/2000 bepaalde steunbedrag en het bedrag dat zou zijn toegekend indien de Commissie de Chinese prijzen in aanmerking had genomen.

64      Verzoeksters hebben, uitgaande van de gegevens met betrekking tot de Chinese prijzen vervat in het in september 2001 bij de Chinese autoriteiten verkregen certificaat, berekend welk bedrag aan steun voor het verkoopseizoen 2000/2001 had moeten worden betaald. De inaanmerkingneming van China bij de berekening van de gemiddelde prijs in de belangrijkste derde landen die tomaten produceren, laat volgens hen deze prijs duidelijk lager uitvallen, en maakt dus het verschil tussen de aan de teler betaalde prijs en de prijs in de voornaamste exporterende derde landen veel groter dan het door de Commissie berekende verschil. Volgens verzoeksters heeft de industrie voor elk kwintaal tomatenconcentraat 28/30, 4,031 EUR minder gekregen dan zij had moeten ontvangen indien rekening was gehouden met de Chinese prijs. Dit betekent dat de industrie 23 % minder steun heeft gekregen dan zij had moeten ontvangen. De verzoekende vennootschappen zijn dus gerechtigd, dit percentage van de Commissie te vorderen.

65      Voorts menen verzoeksters dat zij aanzienlijke vermogensschade hebben geleden en nog steeds lijden, niet alleen als gevolg van het feit dat de Commissie hun de verschuldigde bedragen niet betaalt, maar ook als gevolg van de geldontwaarding en van het feit dat de bedragen die zij zouden hebben ontvangen indien de Commissie het te betalen steunbedrag juist had berekend, hun rente zou hebben opgeleverd wanneer zij op een bankrekening waren geplaatst.

66      Verzoeksters stellen dat hun wegens het toepassen van een onjuiste en onrechtmatige wijze van berekening, een lager bedrag aan steun is toegekend dan waarop zij recht hadden. Door de vergissing van de Commissie en de weigering deze vergissing te corrigeren hebben verzoeksters een zekere schade geleden. Aangezien hun schade is veroorzaakt door de onrechtmatige gedragingen van de Commissie, is het causale verband volgens hen aangetoond.

67      De Commissie herinnert eraan dat, volgens vaste rechtspraak, de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd, reëel en zeker moet zijn. Hoewel de inaanmerkingneming van de prijs van het Chinese basisproduct in eerste instantie tot een aanzienlijke verlaging van de geschatte prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende landen kon leiden, zou deze verlaging, gelet op de discretionaire bevoegdheid van de Commissie, niet noodzakelijkerwijs tot een verhoging van de productiesteun hebben geleid.

68      A fortiori kon deze verhoging van de steun zeker niet gelijk zijn aan het verschil tussen de prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende landen naargelang deze mèt of zonder inaanmerkingneming van de prijs van de Chinese tomaten werd berekend.

69      Derhalve meent de Commissie dat het door verzoeksters gestelde schadebedrag hypothetisch is en door het Gerecht niet in aanmerking kan worden genomen. Hetzelfde geldt voor de gestelde vermogensschade.

 Beoordeling door het Gerecht

70      Er zij aan herinnerd dat volgens de rechtspraak (arresten Hof van 27 januari 1982, De Franceschi/Raad en Commisie, 51/81, Jurispr. blz. 117, punt 9, en Birra Wührer e.a./Raad en Commissie, 256/80, 257/80, 265/80, 267/80 en 5/81, Jurispr. blz. 85, punt 9; arrest Gerecht van 18 mei 1995, Wafer Zoo/Commissie, T‑478/93, Jurispr. blz. II‑1479, punt 49) de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd, reëel en zeker moet zijn.

71      De verzoekende partij moet aan de gemeenschapsrechter bewijsmateriaal overleggen om het bestaan en de omvang van de schade die zij stelt te hebben geleden, te bewijzen (arrest Hof van 21 mei 1976, Roquette Frères/Commissie, 26/74, Jurispr. blz. 677, punten 22–24; arresten Gerecht van 9 januari 1996, Koelman/Commissie, T‑575/93, Jurispr. blz. II‑1, punt 97, en 28 april 1998, Dorsch Consult/Raad en Commissie, T‑184/95, Jurispr. blz. II‑667, punt 60).

72      Volgens verzoeksters komt hun schade precies overeen met het verschil tussen het steunbedrag dat in verordening nr. 1519/2000 is vastgelegd, en het steunbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de Commissie de Chinese prijzen in aanmerking had genomen.

73      In de eerste plaats zij benadrukt dat de Chinese prijzen waarop verzoeksters zich baseren, de prijzen zijn die zij hebben verkregen door tussenkomst van de Spaanse diplomatieke diensten te Peking. Het betreft de gemiddelde prijs die voor tomaten is betaald aan telers uit de provincie Xinjiang, waaruit volgens verzoeksters ongeveer 88 % van de Chinese productie van verwerkte tomaten afkomstig is. Deze cijfers zijn betwist door de Commissie, die vindt dat zij een laag gemiddelde geven. De Commissie zou overigens niet in staat zijn geweest te beoordelen of zij in overeenstemming waren met de basisverordening. Wanneer een ingewikkelde economische situatie moet worden beoordeeld, geldt haar beoordelingsvrijheid echter ook voor de vaststelling van de basisgegevens (zie in die zin arrest Hof van 29 oktober 1980, Roquette/Raad, 138/79, Jurispr. blz. 3333, punt 25).

74      Aangezien de basisverordening de Commissie een zekere beoordelingsmarge toekent ter zake van de vaststelling van het steunbedrag, is het inderdaad onmogelijk om met zekerheid te bepalen welke weerslag de inaanmerkingneming van de aan de Chinese tomatentelers betaalde prijzen op het steunbedrag zou hebben. Artikel 4, lid 1, bepaalt niet dat de productiesteun gelijk moet zijn aan het verschil tussen de aan de teler in de Gemeenschap betaalde minimumprijs en de prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende derde landen. Het legt slechts een bovengrens vast.

75      Dienaangaande zij opgemerkt dat het feit dat de Commissie in het verleden het steunbedrag exact op het verschil tussen de aan de teler in de Gemeenschap betaalde minimumprijs en de prijs van het basisproduct in de voornaamste producerende en exporterende derde landen heeft bepaald, haar geenszins verplichtte om de steun op dit niveau te handhaven. Het zou zelfs in strijd zijn met de bewoordingen en het doel van de basisverordening dat de Commissie geen rekening houdt met de ontwikkeling van de situatie op de internationale markten en daarmee de afzet van de communautaire productie moeilijker maakt.

76      Verzoeksters kunnen dus niet op goede gronden claimen dat zij recht hebben op de maximale steun, die gelijk is aan het verschil tussen de aan de teler in de Gemeenschap betaalde minimumprijs en de prijs van het basisproduct in de voornaamste derde landen nadat rekening is gehouden met de Chinese prijzen.

77      Derhalve is de door verzoeksters berekende en in de tabel van bijlage A.27 bij het verzoekschrift nader aangegeven schade niet zeker.

78      Aangezien niet aan alle voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap is voldaan, moet het beroep worden verworpen.

 Kosten

79      Overeenkomstig artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan het Gerecht wegens bijzondere redenen de proceskosten over de partijen verdelen. Hoewel verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, moet voor de verwijzing in de kosten rekening worden gehouden met de gedragingen van verweerster, die niet in overeenstemming waren met de communautaire regeling.

80      Het Gerecht acht het, gelet op de omstandigheden van het geval, derhalve gerechtvaardigd te beslissen dat verzoeksters vijfzesde van hun kosten zullen dragen en dat de Commissie haar eigen kosten alsmede eenzesde van de kosten van verzoeksters zal dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoeksters zullen vijfzesde van hun kosten dragen en de Commissie zal haar eigen kosten alsmede eenzesde van de kosten van verzoeksters dragen.

Azizi

Dehousse

Cremona

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 maart 2005.

De griffier

 

      De president van de Derde kamer

H. Jung

 

      J. Azizi


* Procestaal: Frans.