Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2012 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 juni 2012 in zaak F-63/11, Macchia/Commissie

(Zaak T-368/12 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Luigi Macchia (Brussel, België)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 juni 2012 in zaak F-63/11, Macchia/Commissie, te vernietigen;

het door Macchia in zaak F-63/11 ingestelde beroep te verwerpen;

te beslissen dat elke partij de eigen kosten van deze procedure zal dragen;

Macchia te verwijzen in de kosten die voor het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van de hogere voorziening voert de Commissie vier middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan het verbod om ultra petita te beslissen, daar het GVA enerzijds het voorwerp van het geding heeft uitgebreid door het besluit van de Commissie nietig te verklaren, niet alleen omdat zij weigert om de overeenkomst van Macchia te verlengen, maar eveneens omdat zij weigert om hem een nieuwe overeenkomst te geven, terwijl in het petitum van het verzoekschrift in eerste aanleg alleen melding werd gemaakt van nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de overeenkomst van de betrokkene niet te verlengen en, anderzijds, het voorwerp van het geding verkeerd heeft opgevat, door te oordelen dat het niet nodig was om de grief te onderzoeken die verzoeker in eerste aanleg, Macchia, heeft gericht tegen de grond voor weigering ontleend aan de regel van acht jaar, terwijl die grief de kern van het beroep in eerste aanleg vormde.

Tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van hoor en wederhoor, aangezien het GVA het voorwerp van het geding heeft uitgebreid en verkeerd heeft opgevat zonder dat het de Commissie de gelegenheid heeft gegeven om zich daarover uit te spreken.

Derde middel, ontleend aan het verbod om ultra vires te beslissen, daar het GVA enerzijds het besluit van de Commissie nietig heeft verklaard omdat zij niet had onderzocht of er geen andere post was waarin de betrokkene had kunnen worden aangesteld en, anderzijds, heeft geoordeeld dat het bevoegd was om na te gaan of de redenen van de administratie voor de weigering om een overeenkomst te verlengen niet de criteria en de voorwaarden op losse schroeven konden zetten die de wetgever in het Statuut heeft vastgesteld en die bedoeld zijn om te waarborgen dat arbeidscontractanten op termijn de mogelijkheid hebben om een zekere arbeidscontinuïteit te krijgen, terwijl voor die bevoegdheid geen basis bestaat in de bepalingen van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

Vierde middel, ontleend aan een verkeerde opvatting van het dienstbelang en miskenning van de rechtspraak van het Hof, enerzijds door te oordelen dat het dienstbelang in overeenstemming moet worden gebracht met de zorgplicht en vereist dat de mogelijkheid moet worden onderzocht om de betrokkene een nieuwe functie te geven, en anderzijds door uit de rechtspraak van het Hof ten onrechte af te leiden dat de Commissie zich niet met succes kan beroepen op het ontbreken van dienstbelang bij de verlenging van de overeenkomst van de betrokkene, daar artikel 8 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie aldus moet worden opgevat dat het een zekere arbeidscontinuïteit garandeert aan functionarissen die een overeenkomst voor bepaalde tijd hebben.

____________