Language of document : ECLI:EU:T:2012:326

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

27 juni 2012 (*)

„Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk my baby — Ouder nationaal en ouder internationaal woordmerk MYBABY en ouder nationaal beeldmerk mybaby — Relatieve weigeringsgrond — Geen overlegging van bewijsmateriaal in proceduretaal van oppositie — Gewettigd vertrouwen — Regel 19, lid 3, regel 20, lid 1, en regel 98, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95”

In zaak T‑523/10,

Interkobo sp. z o.o., gevestigd te Łódź (Polen), vertegenwoordigd door R. Skubisz en K. Ziemski, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door D. Walicka als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

XXXLutz Marken GmbH, gevestigd te Wels (Oostenrijk), vertegenwoordigd door H. Pannen, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 8 september 2010 (zaak R 88/2009‑4) inzake een oppositieprocedure tussen Interkobo sp. z o.o. en XXXLutz Marken GmbH,

wijst

HET GERECHT (Derde kamer),

samengesteld als volgt: O. Czúcz, kamerpresident, I. Labucka en D. Gratsias (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 8 november 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 24 maart 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,

gezien de op 17 maart 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

gezien de schriftelijke vraag van het Gerecht aan verzoekster en het op 22 december 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde antwoord van verzoekster op deze vraag,

gelet op de omstandigheid dat geen van de partijen om vaststelling van een terechtzitting heeft verzocht binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling, en dus op rapport van de rechter-rapporteur overeenkomstig artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is besloten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 10 februari 2006 heeft interveniënte, XXXLutz Marken GmbH, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        Die aanvraag was gesteld in het Duits en overeenkomstig artikel 115, lid 3, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 119, lid 3, van verordening nr. 207/2009) was het Engels opgegeven als tweede taal.

3        Het merk waarvoor inschrijving is gevraagd betreft het volgende beeldteken:

Image not found

4        De waren waarvoor de merkaanvraag is ingediend, behoren tot de klassen 12, 20, 24 en 28 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij stemmen voor elk van deze klassen met de volgende omschrijving overeen:

–        klasse 12: „Vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water”;

–        klasse 20: „Meubelen, spiegels, lijsten; producten vervaardigd uit hout, kurk, riet, bies, teen, hoorn, been, ivoor, balein, schildpad, barnsteen, parelmoer, meerschuim, vervangingsmiddelen van al deze stoffen of van plastic vervaardigde, voor zover begrepen in klasse 20”;

–        klasse 24: „Weefsels en textielproducten, voor zover begrepen in klasse 24; dekens en tafellakens”;

–        klasse 28: „Spellen en speelgoederen; gymnastiek- en sportartikelen (voor zover begrepen in klasse 28); versierselen voor kerstbomen”.

5        De gemeenschapsmerkaanvraag is in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 35/2006 van 28 augustus 2006 gepubliceerd.

6        Op 28 november 2006 heeft verzoekster, Interkobo sp. z o.o., krachtens artikel 42 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 41 van verordening nr. 207/2009) oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk voor de volgende waren: „Spellen en speelgoederen; gymnastiek- en sportartikelen”, die behoren tot klasse 28.

7        De in het Duits gestelde oppositie was gebaseerd op het oudere internationale woordmerk MYBABY, op het oudere Poolse woordmerk MYBABY en tot slot op het oudere Poolse beeldmerk dat hieronder is weergegeven:

Image not found

8        Die merken betroffen waren van klasse 28, die als volgt waren omschreven: „Spellen, speelgoederen en sportartikelen”.

9        Ter onderbouwing van de oppositie zijn de gronden van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009) aangevoerd.

10      Aangezien het bezwaarschrift in dezelfde taal was gesteld als de merkaanvraag, is die taal, het Duits, de proceduretaal voor het BHIM geworden krachtens artikel 115, lid 6, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 119, lid 6, van verordening nr. 207/2009).

11      Op 19 november 2008 heeft de oppositieafdeling de oppositie toegewezen op grond dat er gevaar voor verwarring tussen het aangevraagde merk en het oudere Poolse woordmerk bestond.

12      Op 13 januari 2009 heeft interveniënte krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 (thans artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009) bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

13      Bij beslissing van 8 september 2010 in zaak R 88/2009‑4 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep van het BHIM het beroep ingewilligd, de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd en de oppositie afgewezen.

14      Zij was van oordeel dat verzoekster de beschermingsomvang van het oudere Poolse woordmerk niet had bewezen en dat zij het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de overige in punt 7 hierboven vermelde oudere merken, te weten het internationale woordmerk en het Poolse beeldmerk, niet had aangetoond. In die omstandigheden moest de oppositie volgens haar worden afgewezen overeenkomstig regel 20, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 (PB L 303, blz. 1), zoals gewijzigd.

 Conclusies van partijen

15      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        het BHIM en interveniënte te verwijzen in de kosten van de administratieve procedure voor de oppositieafdeling en voor de kamer van beroep;

–        het BHIM en interveniënte te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure voor het Gerecht.

16      Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

17      Interveniënte concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

 In rechte

18      Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, te weten schending van regel 20, lid 1, juncto regel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95 en schending van het vertrouwensbeginsel.

 Eerste middel: schending van regel 20, lid 1, juncto regel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95

 Inleidende opmerkingen

19      In het kader van haar eerste middel voert verzoekster bepalingen van zowel verordening nr. 2868/95 als de richtsnoeren van het BHIM aan. Ter inleiding moet dan ook de strekking van die teksten worden gepreciseerd.

–       Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder merk of een ouder recht tijdens de oppositieprocedure

20      Regel 20, lid 1, van verordening nr. 2868/95, die in titel II („Oppositieprocedure en bewijs van het gebruik”) is opgenomen, luidt:

„Indien de opposant voor het verstrijken van de in regel 19, lid 1, bedoelde termijn geen bewijsmateriaal heeft verstrekt waaruit het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van zijn ouder merk of recht blijken en niet kan aantonen dat hij gerechtigd is de oppositie in te dienen, wordt de oppositie als ongegrond afgewezen.”

21      Regel 19 schrijft voor:

„1.      Het Bureau stelt de opposant in de gelegenheid feiten, bewijzen en argumenten ter staving van zijn oppositie aan te dragen of ingevolge regel 15, lid 3, reeds aangedragen feiten, bewijzen of argumenten aan te vullen binnen een door het Bureau te stellen termijn die ten minste twee maanden bedraagt en ingaat op de datum waarop de oppositieprocedure [...] geacht wordt een aanvang te nemen.

2.      Binnen de in lid 1 bedoelde termijn overlegt de opposant ook bewijzen van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van zijn ouder merk of recht [...]. De opposant verstrekt met name het volgende bewijsmateriaal:

a)      indien de oppositie berust op een merk dat geen gemeenschapsmerk is, bewijsmateriaal betreffende de indiening of inschrijving ervan door overlegging:

i)      indien het merk nog niet ingeschreven is, van een kopie van het desbetreffende indieningsbewijs of een ander gelijkwaardig document, afgegeven door de administratie waarbij de aanvrage voor een merk werd ingediend, of

ii)      indien het merk ingeschreven is, van een kopie van het desbetreffende inschrijvingsbewijs en eventueel van het laatste vernieuwingsbewijs, waaruit blijkt dat de beschermingstermijn van het merk langer is dan de in lid 1 bedoelde termijn en de eventuele verlenging daarvan, of gelijkwaardige documenten, afgegeven door de administratie waarbij het merk werd ingeschreven;

[...].

3.      De informatie en het bewijsmateriaal zoals bedoeld in de leden 1 en 2, moeten gesteld zijn in de proceduretaal of vergezeld gaan van een vertaling. De vertaling wordt overgelegd binnen de voor de indiening van het origineel gestelde termijn.

4.      Het Bureau houdt geen rekening met schriftelijke opmerkingen of documenten, of delen daarvan, die niet binnen de door het Bureau gestelde termijn zijn ingediend of in de proceduretaal zijn vertaald.”

22      In regel 98, lid 1, van die verordening, die in titel XI („Algemene bepalingen”) is opgenomen, heet het:

„Indien van een stuk een vertaling moet worden ingediend, wordt daarin aangegeven van welk document het een vertaling is en is de vertaling een getrouwe weergave van de opbouw en inhoud van het origineel. Het Bureau kan eisen dat binnen een door het Bureau te stellen termijn wordt gecertificeerd dat de vertaling met de originele tekst overeenstemt. [...]”

23      Uit die bepalingen volgt dat de opposant, wanneer de in regel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 2868/95 bedoelde informatie en bewijzen zijn gesteld in een andere taal dan de proceduretaal, tijdens de oppositieprocedure, binnen de voor het overleggen van die informatie en bewijzen gestelde termijn, een vertaling ervan moet overleggen, waarvan de vorm en inhoud aan nauwkeurige eisen moeten voldoen.

24      In de eerste plaats schrijft regel 19, lid 3, van verordening nr. 2868/95 voor dat de informatie en het bewijsmateriaal die niet in de proceduretaal gesteld zijn, „vergezeld” gaan van een vertaling. Regel 98, lid 1, van die verordening bepaalt dat in de vertaling wordt „aangegeven” van welk document het een vertaling is en dat de vertaling met name de „opbouw” ervan weergeeft. Wanneer die twee regels samen worden gelezen, blijkt in het bijzonder dat de vertaling van een van de in regel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 2868/95 bedoelde inlichtingen of bewijzen niet in de vorm van eenvoudige aantekeningen in het originele document mag worden ingediend, maar wel de vorm van een of meer van het origineel onderscheiden documenten moet aannemen. Indien dat vormvereiste niet is vervuld, kunnen voormelde door de opposant overgelegde informatie en bewijzen niet in aanmerking worden genomen in de oppositieprocedure.

25      Dat vormvereiste heeft tot doel ervoor te zorgen dat de andere partij in de oppositieprocedure en de instanties van het BHIM het originele document gemakkelijk kunnen onderscheiden van de vertaling ervan en dat de vertaling voldoende duidelijk is. Anders gezegd is het doel met name ervoor te zorgen dat de discussie tussen de partijen in de oppositieprocedure op zekere grondslagen wordt aangegaan, overeenkomstig het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van processuele gelijkheid („equality of arms”) [zie in die zin arresten Gerecht van 13 juni 2002, Chef Revival USA/BHIM — Massagué Marín (Chef), T‑232/00, Jurispr. blz. II‑2749, punt 42, en 30 juni 2004, GE Betz/BHIM — Atofina Chemicals (BIOMATE), T‑107/02, Jurispr. blz. II‑1845, punt 72].

26      In de tweede plaats volgt uit regel 98, lid 1, van verordening nr. 2868/95, uitgelegd tegen de achtergrond van de overwegingen in het vorige punt, dat de vertaling, die, zoals hierboven is opgemerkt, in een apart document moet worden ingediend, de inhoud van het origineel getrouw moet weergeven. Indien de instanties van het BHIM twijfelen aan de getrouwheid ervan kunnen zij van de betrokkene eisen dat wordt gecertificeerd dat de vertaling met de originele tekst overeenstemt.

–       Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder merk of een ouder recht voor de kamer van beroep

27      Regel 50, lid 1, van verordening nr. 2868/95, die is opgenomen in titel X („Beroepsprocedure”), bepaalt dat „[t]enzij anders is bepaald, [...] de bepalingen die de procedure regelen bij behandeling door de instantie die de beslissing heeft genomen waartegen beroep wordt ingesteld, van overeenkomstige toepassing [zijn] op de beroepsprocedure”. Uit dat voorschrift volgt in het bijzonder dat de in de vorige punten vermelde regels en met name de regel die in punt 24 hierboven is vermeld, van overeenkomstige toepassing zijn voor de kamer van beroep.

–       Richtsnoeren van het BHIM

28      Om haar praktijk toe te lichten „ten aanzien van de regeling inzake het gemeenschapsmerk” heeft het BHIM voor zijn eigen personeel en voor belangstellende professionals richtsnoeren vastgesteld, die in het bijzonder over de oppositieprocedure gaan.

29      Die richtsnoeren codificeren enkel een gedragslijn die het BHIM beoogt te volgen [arresten Gerecht van 12 mei 2009, Jurado Hermanos/BHIM (JURADO), T‑410/07, Jurispr. blz. II‑1345, punt 20, en 7 juli 2010, Valigeria Roncato/BHIM — Roncato (CARLO RONCATO), T‑124/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27]. De bepalingen ervan kunnen dus als zodanig geen voorrang hebben op de bepalingen van de verordeningen nrs. 207/2009 en 2868/95 noch de uitlegging van deze laatste bepalingen door de rechter van de Europese Unie beïnvloeden. Integendeel, zij moeten in overeenstemming met de bepalingen van de verordeningen nrs. 207/2009 en 2868/95 worden gelezen.

30      Tegen de achtergrond van die inleidende opmerkingen moeten verzoeksters argumenten betreffende het bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de oudere Poolse merken en van het oudere internationale merk, die in punt 7 hierboven zijn vermeld, worden onderzocht.

 Ouder Pools woordmerk

31      Blijkens het overeenkomstig artikel 133, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht aan het Gerecht meegedeelde dossier van de procedure voor het BHIM heeft verzoekster twee documenten aan de instanties van het BHIM overgelegd om het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere Poolse woordmerk te bewijzen. Eén document ging vergezeld van een vertaling in een apart document.

32      Het eerste document is door verzoekster voorgesteld als een afschrift van een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej (Pools octrooibureau). Het gaat om een document van slechts één bladzijde dat in het opschrift het wapenschild van de Republiek Polen en onmiddellijk rechts daarvan de vermelding „Polish Patent Office” (Pools octrooibureau) bevat. Onder dit opschrift valt de volgende titel te lezen: „Industrial property information retrieval” (Opvraging van informatie over de intellectuele eigendom), die boven een tabel is geplaatst. Die tabel verstrekt diverse inlichtingen over het betrokken merk. Om te beginnen zijn in twee rubrieken, te weten de rubriek „Kind of right, number and date” (Soort recht, nummer en datum) en de rubriek „Kind of right and number” (Soort recht en nummer), cijfers opgenomen. Vervolgens is in een rubriek „Kind of trade mark” (Soort handelsmerk) het Poolse woord „slowny” (woordelijk) vermeld, dat vetgedrukt in het Duits is vertaald als „wörtlich”. Daarna volgen twee rubrieken met respectievelijk als titel „Persons” (Personen) en „Publications” (Publicaties). Tot slot zijn in een rubriek „Nice classes” (Klassen van Nice) de volgende Poolse termen opgenomen: „(510) gry, zabawki, artykuły sportowe” (spellen, speelgoederen, sportartikelen), die vetgedrukt in het Duits zijn vertaald als „Spielen, Spielzeugen, Sportartikeln”.

33      Het tweede door verzoekster overgelegde document is een afschrift van een inschrijvingsbewijs. Dat document van drie bladzijden is in het Pools gesteld en gaat vergezeld van een Duitse vertaling. Op de eerste bladzijde is in het opschrift het wapenschild van de Republiek Polen opgenomen, waaronder de uitdrukkingen „Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej” en „Świadectwa ochronne” (beschermingscertificaten) te lezen vallen. In het corpus van het document wordt gecertificeerd dat het aan de orde zijnde merk, waarvan verzoekster houdster is, sinds 15 februari 2002 is beschermd. Op de tweede bladzijde wordt de formulering van het betrokken woordmerk gepreciseerd, te weten „MYBABY”. Tot slot worden op de derde bladzijde diverse aanvullende inlichtingen verstrekt: de datum van de aanvraag (Data zgłoszenia), het aanvraagnummer (Numer zgłoszenia), de voorrang (Pierwszeństwo), de datum van bekendmaking van de beslissing over de toekenning van het beschermingsrecht (Data wydania decyzji o udzieleniu prawa ochronnego), het beschermingsnummer (numer prawa ochronnego), de verwijzing naar het officiële blad waarin het merk is bekendgemaakt en de handelsnaam van verzoekster. De laatste regel van de derde bladzijde bevat de woorden „28 gry, zabawki, artykuły sportowe” (spellen, speelgoederen, sportartikelen), voorafgegaan door gedeeltelijk onleesbare vermeldingen. Alle vermeldingen van die bladzijde zijn in het Duits vertaald, in een apart document, behalve de laatste regel.

34      Uit de punten 12 en 15 van de bestreden beslissing blijkt dat de kamer van beroep van oordeel was dat de twee overgelegde documenten de beschermingsomvang van het oudere merk niet konden bewijzen.

35      In de eerste plaats „[vormt] het uittreksel uit de gegevensbestanden met de aanduiding van de waren in het Duits ‚spellen, speelgoederen, sportartikelen’ [...] geen document van [het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej] dat vergelijkbaar is [met een] inschrijvingsbewijs, en evenmin de Duitse vertaling van een dergelijk document. De kamer kent [namelijk] geen enkel geval waarin de uittreksels in het Engels uit de gegevensbestanden van [het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej] gedeeltelijk in het Duits zijn gesteld. Overigens zijn de Duitse woorden [volgens de kamer van beroep] weliswaar begrijpelijk, maar bevatten zij grammaticale fouten. Er bestaat dus twijfel over de vraag of het om een origineel document gaat dat door [het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej] is afgegeven, dan wel of de Duitse woorden door derden zijn ingevoegd. [Verzoekster] zelf heeft [het BHIM] in de bijgevoegde brief enkel ingelicht over het feit dat de waren waarop de oppositie berustte, te weten ‚Spielen, Spielzeugen, Sportartikeln’, uit het bijgevoegde uittreksel bleken. Volgens de kamer wijst deze concordantie [van] spellingsfouten in de aanduiding van de producten er ook op dat de Duitstalige informatie achteraf is ingevoegd in het uittreksel van de gegevensbestanden. Die invoegingen kunnen niet worden beschouwd als de vertaling van het uittreksel uit de gegevensbestanden in de zin van regel 19, lid 3, van [verordening nr. 2868/95], [...] aangezien de noodzakelijke scheiding tussen het originele document en de vertaling ontbreekt” (punt 14 van de bestreden beslissing).

36      In de tweede plaats bevat het inschrijvingsbewijs weliswaar „de lijst van ingeschreven waren en diensten, maar is deze kennelijk niet in de proceduretaal vertaald”. Immers, „[d]e bijgevoegde Duitse vertaling [...] vermeldt geen waren en diensten. De aanduiding van de waren en diensten waarop de oppositie berust, ontbreekt dus, [terwijl] deze aanduiding noodzakelijk is om de oppositie te motiveren” (punt 13 van de bestreden beslissing).

37      Met het onderhavige beroep betwist verzoekster de vaststelling van de kamer van beroep, die volgens haar de bepalingen van regel 20, lid 1, juncto regel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95 schendt.

38      Om de gegrondheid van dat middel te beoordelen, moeten om te beginnen de juridische en feitelijke overwegingen waarop de kamer van beroep zich heeft gebaseerd, in herinnering worden gebracht en worden uitgelegd.

39      Met betrekking tot het in punt 32 hierboven beschreven document, dat door verzoekster is voorgesteld als een afschrift van een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej, blijkt uit de bestreden beslissing en in het bijzonder uit het in punt 35 hierboven weergegeven punt 14, dat dit document volgens de kamer van beroep vermeldingen in het Duits bevatte, terwijl dit niet de praktijk van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej was. De kamer van beroep heeft gepreciseerd dat die vermeldingen „grammaticale fouten” bevatten, aangezien de Duitse termen „Spiele”, „Spielzeuge” en „Sportartikel” ten onrechte op een „n” eindigden. Die vaststellingen betekenden volgens haar ofwel dat die vermeldingen integrerend deel uitmaakten van het originele document, in welk geval dit niet als authentiek kon worden beschouwd, ofwel dat die vermeldingen een vertaling waren die achteraf in het originele document was toegevoegd, in welk geval die vertaling niet voldeed aan de eisen van regel 19, lid 3, van verordening nr. 2868/95. Om die reden heeft de kamer van beroep geoordeeld dat hoe dan ook geen rekening kon worden gehouden met het betrokken document.

40      Met betrekking tot het in punt 33 hierboven beschreven afschrift van het inschrijvingsbewijs blijkt uit punt 13 van de bestreden beslissing, dat in punt 36 hierboven is weergegeven, dat de kamer van beroep van oordeel was dat dit afschrift van het bewijs de beschermingsomvang van het aangevoerde oudere merk niet bewees. De vertaling ervan bevatte volgens haar immers geen aanduiding van de waren en diensten waarop dit merk betrekking had.

41      Tenslotte heeft de kamer van beroep geoordeeld dat het haar overgelegde bewijsmateriaal de beschermingsomvang van het oudere merk niet bewees.

42      Anders dan verzoekster betoogt, vormt die laatste vaststelling geen schending van regel 20, lid 1, juncto regel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95.

43      In de eerste plaats volgt uit het dossier van het BHIM dat het in punt 32 hierboven beschreven document, dat verzoekster als een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej heeft voorgesteld, slechts twee vermeldingen in de proceduretaal voor het BHIM, het Duits, bevat. Het gaat om de term „wörtlich” en om de woorden „Spielen, Spielzeugen, Sportartikeln” (sic). Verzoekster geeft zelf in de punten 30 tot en met 32 van het verzoekschrift toe dat die vermeldingen zijn „ingevoegd” en geen integrerend deel uitmaken van het originele document, maar een vertaling van dit document zijn. Die vertaling is echter niet in een apart document ingediend. Zij beantwoordt dus hoe dan ook niet aan de in punt 24 hierboven in herinnering gebrachte vormvereisten. De kamer van beroep, die een gebonden bevoegdheid had, moest het betrokken document dan ook buiten beschouwing laten.

44      In de tweede plaats staat vast dat, anders dan het in het vorige punt ter sprake gebrachte document, het afschrift van het in punt 33 hierboven beschreven inschrijvingsbewijs, dat in het Pools is gesteld, in de proceduretaal voor het BHIM is vertaald in een apart document. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt echter dat die vertaling niet nader te kennen gaf op welke waren of diensten het oudere Poolse woordmerk betrekking had. Volgens regel 19, lid 4, juncto regel 50 van verordening nr. 2868/95 kunnen, wanneer een in een andere taal dan de proceduretaal gesteld document aan het BHIM wordt overgelegd, de gedeelten van dit document die niet in de proceduretaal zijn vertaald, niet in aanmerking worden genomen door de kamer van beroep [zie in die zin arrest Gerecht BIOMATE, punt 25 hierboven, punt 74, en arrest Gerecht van 6 november 2007, SAEME/BHIM — Racke (REVIAN’s), T‑407/05, Jurispr. blz. II‑4385, punt 40]. Gelet op de aan haar overgelegde vertaling kon de kamer van beroep dus oordelen dat voormeld afschrift van het inschrijvingsbewijs de beschermingsomvang van het door verzoekster aangevoerde merk niet bewees.

45      Uit de twee vorige punten volgt dat de kamer van beroep moest vaststellen dat een van de aan haar overgelegde documenten niet in aanmerking kon worden genomen en dat het op basis van het andere document niet mogelijk was de beschermingsomvang van het oudere merk te beoordelen. De kamer van beroep heeft dan ook terecht geoordeeld dat verzoekster die beschermingsomvang niet had bewezen.

46      Aan die vaststelling kan overigens niet worden afgedaan door verzoeksters argumenten.

47      Verzoekster betoogt ten eerste dat een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej volgens regel 19, leden 2 en 3, sub a‑ii, van verordening nr. 2868/95 een bewijs kan vormen van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de oudere rechten. Zij voegt daaraan toe dat de vertaling in de proceduretaal van het uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej volledig was. Zij hoefde immers niet alle elementen van het originele document in de proceduretaal te vertalen en was in het bijzonder niet verplicht om de „van de INID-codes voorziene” opschriften van het uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej te vertalen.

48      Die argumenten zijn echter op een onjuiste uitlegging van de bestreden beslissing gebaseerd.

49      In haar redenering heeft de kamer van beroep op geen enkel moment betwist dat een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej als zodanig het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een Pools merk kon bewijzen.

50      Bovendien heeft de kamer van beroep tenslotte weliswaar beslist om het in punt 32 hierboven beschreven document, dat verzoekster als een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej heeft voorgesteld, niet in aanmerking te nemen, maar dit was niet omdat de vertaling ervan in de proceduretaal onvolledig was, zoals verzoekster beweert, maar met name omdat het niet in een apart document was vertaald.

51      Ten tweede zet verzoekster uiteen dat de authenticiteit van het door haar aan de kamer van beroep overgelegde uittreksel uit de gegevensbestanden niet ter discussie kan worden gesteld op de enkele grond dat daarin informatie in het Duits is aangebracht. Integendeel, een document kan volgens haar worden vertaald door de loutere toevoeging van aantekeningen in de proceduretaal. Hoe dan ook is bij de in casu toegepaste vertaalmethode geen sprake van een „gebrek aan scheiding tussen het document en de vertaling”. Duitstalige informatie is ingevoegd naast de informatie in de oorspronkelijke taal, en niet in de plaats van die informatie. Bovendien is de Duitstalige informatie onderscheiden van de overige informatie door het gebruikte lettertype. Tot slot is het niet gebruikelijk dat uittreksels in het Engels uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej gedeeltelijk in het Duits worden gesteld. De Duitse vertaling kan dus gemakkelijk worden gescheiden van de tekst van het origineel.

52      Dat argument is niet steekhoudend.

53      Weliswaar heeft de kamer van beroep opgemerkt dat er twijfel bestond over de vraag of het in punt 32 hierboven beschreven document, dat verzoekster als een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej heeft voorgesteld, authentiek was, maar zij heeft dit document niet louter om die reden buiten beschouwing gelaten, zoals in punt 39 hierboven in herinnering is gebracht. Zij heeft ook vastgesteld dat dit document niet was vertaald in een apart document. Zoals uit punt 43 hierboven blijkt, volstond die vaststelling ter rechtvaardiging van de beslissing om het betrokken document niet in aanmerking te nemen.

54      Ten derde is verzoekster van oordeel dat zij heeft voldaan aan de verplichting om het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere merk te bewijzen „door het enkele feit dat zij binnen de gestelde termijn een uittreksel uit de gegevensbestanden van [het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej] heeft verstrekt met op dit document de Duitse vertaling”.

55      Dat argument is ongegrond. Zoals uit punt 43 hierboven blijkt, volstond het voor het bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere Poolse woordmerk niet om het in punt 32 hierboven beschreven document over te leggen binnen de in regel 19, lid 1, van verordening nr. 2868/95 gestelde termijn.

56      Ten vierde betoogt verzoekster dat de bepalingen van verordening nr. 2868/95 niet aldus kunnen worden uitgelegd dat het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de oudere rechten moeten worden bewezen met één document. Bovendien had de kamer van beroep de informatie in de twee door haar overgelegde documenten, te weten het uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej en het afschrift van het inschrijvingsbewijs, „samen in aanmerking” moeten nemen. Die documenten vullen elkaar immers aan. Het afschrift van het inschrijvingsbewijs bewijst het bestaan en de geldigheid van het merk, terwijl de beschermingsomvang wordt aangetoond door het uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej.

57      Dat betoog berust op een onjuiste uitlegging van de bestreden beslissing. Uit die beslissing blijkt immers dat de kamer van beroep nooit heeft gesteld dat het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder recht moesten worden „bewezen met één document”. Zoals in de punten 39 en 40 hierboven is opgemerkt, heeft zij enkel vastgesteld dat het eerste van de twee door verzoekster overgelegde documenten niet in aanmerking kon worden genomen en dat de vertaling van het andere document geen informatie bevatte over de beschermingsomvang van het door verzoekster aangevoerde oudere merk, zodat die informatie ontbrak. Daarmee heeft zij regel 20, lid 1, juncto regel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95 niet geschonden, zoals in de punten 42 en 45 hierboven is aangegeven.

 Ouder Pools beeldmerk

58      Blijkens het dossier van de procedure voor het BHIM heeft verzoekster ten bewijze van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de rechten verbonden aan de aanvraag voor inschrijving van het oudere Poolse beeldmerk slechts één document overgelegd aan de instanties van het BHIM. Het gaat om een document dat als afschrift van een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej is voorgesteld. Dat document van slechts één bladzijde bevat in het opschrift het wapenschild van de Republiek Polen en onmiddellijk rechts daarvan de vermelding „Polish Patent Office” (Pools octrooibureau). Onder dit opschrift valt de volgende titel te lezen: „Industrial property information retrieval” (Opvraging van informatie over de intellectuele eigendom), die boven een tabel is geplaatst. Die tabel verstrekt diverse inlichtingen over het betrokken merk. Om te beginnen zijn in twee rubrieken, te weten de rubriek „Kind of right, number and date” (Soort recht, nummer en datum) en de rubriek „Kind of right and number” (Soort recht en nummer), cijfers opgenomen. Vervolgens is in een rubriek „Kind of trade mark” (Soort handelsmerk) het Poolse woord „slowny-graficzny” (figuratief) vermeld, dat vetgedrukt in het Duits is vertaald als „wörtlich-grafisch”. Daarna volgen drie rubrieken met als titel „Persons” (Personen), „Classifications” (Classificaties) respectievelijk „Publications” (Publicaties). Tot slot zijn in een rubriek „Nice classes” (Klassen van Nice) de volgende Poolse termen opgenomen: „(510) gry, zabawki, artykuły sportowe” (spellen, speelgoederen, sportartikelen), die vetgedrukt in het Duits zijn vertaald als „Spielen, Spielzeugen, Sportartikeln”.

59      De kamer van beroep was van oordeel dat dit document niet volstond om het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere merk te bewijzen. Volgens haar was namelijk „hetgeen is uiteengezet [...] [over het oudere Poolse woordmerk] naar analogie van toepassing op dit uittreksel uit de gegevensbestanden. Het gaat niet om een origineel document noch om de vertaling van een dergelijk document [...]” (punt 17 van de bestreden beslissing).

60      Verzoekster beweert dat die vaststelling ongegrond is. Zij benadrukt namelijk dat zij binnen de door het BHIM gestelde termijn een uittreksel in het Engels uit het gegevensbestand van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej heeft overgelegd, vergezeld van een in dit document opgenomen Duitse vertaling, en verwijst voor het overige naar haar opmerkingen over het oudere Poolse woordmerk.

61      Dat betoog kan echter niet worden aanvaard.

62      Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt immers dat het in punt 58 hierboven beschreven document, dat verzoekster als een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej heeft voorgesteld, slechts twee vermeldingen in de proceduretaal voor het BHIM bevat. Het gaat om de term „wörtlich-grafisch” en om de woorden „Spielen, Spielzeugen, Sportartikeln”. Uit punt 38 van het verzoekschrift, gelezen in samenhang met de punten 30 tot en met 32 daarvan, volgt impliciet maar noodzakelijkerwijs dat verzoekster heeft toegegeven dat die vermeldingen waren ingevoegd in dat document en dus een vertaling ervan vormden. Die vertaling is echter niet in een apart document ingediend. Zij beantwoordt dus hoe dan ook niet aan de in punt 24 hierboven in herinnering gebrachte vormvereisten. De kamer van beroep, die een gebonden bevoegdheid had, moest het betrokken document dan ook buiten beschouwing laten. Zij kon dus slechts tot de vaststelling komen dat het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de rechten verbonden aan de aanvraag voor inschrijving van het Poolse beeldmerk niet waren bewezen.

63      In dit verband moet worden benadrukt dat aan die vaststelling niet kan worden afgedaan door de argumenten die verzoekster met betrekking tot het oudere Poolse woordmerk heeft aangevoerd (zie punten 47‑55 hierboven).

 Ouder internationaal merk

64      Blijkens het dossier van de procedure voor het BHIM heeft verzoekster ten bewijze van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere internationale merk slechts één document overgelegd aan de instanties van het BHIM. Het gaat om een document dat verzoekster als een afschrift van een uittreksel uit de gegevensbestanden van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) heeft beschreven. Het bestaat uit een lijst van gedrukte vermeldingen op een blad zonder opschrift. Daar valt onder meer na het cijfer 541 de vermelding „Reproduction of the mark where the mark is represented in standard characters” (Weergave van het merk waarin het merk in een standaardlettertype wordt afgebeeld) te lezen en na het cijfer 511 „28 Games and playthings, sporting articles. Jeux et jouets, articles de sport. Spielen und Spielzeugen, Sportartikeln”.

65      De kamer van beroep heeft in punt 19 van de bestreden beslissing geoordeeld dat dit document niet van de WIPO afkomstig was. Dit document bevatte namelijk aantekeningen in het Duits, wat niet overeenstemt met de praktijk van de WIPO.

66      Bovendien heeft de kamer van beroep in punt 20 van die beslissing te kennen gegeven dat „de invoeging van Duitse woorden niet vol[deed] aan het vertalingsvereiste omdat de noodzakelijke scheiding tussen het originele document en de vertaling ont[brak]”.

67      Zij is dan ook tot de conclusie gekomen dat het haar overgelegde document niet in aanmerking kon worden genomen omdat het geen bewijs in de zin van regel 19, lid 2, sub a, van verordening nr. 2868/95 vormde en niet voldeed aan de eisen die regel 19, lid 3, van deze verordening aan de vertaling stelt.

68      Met die conclusie van de kamer van beroep dient te worden ingestemd.

69      Uit het dossier van de procedure voor het BHIM volgt immers dat het in punt 64 hierboven beschreven document, dat verzoekster als een afschrift van een uittreksel uit de gegevensbestanden van de WIPO heeft voorgesteld, slechts één vermelding in de proceduretaal voor het BHIM bevat. Het gaat om de woorden „Spielen und Spielzeugen, Sportartikeln”. Blijkens de punten 42 tot en met 44 van het verzoekschrift geeft verzoekster toe dat dit document is „aangevuld” met „informatie in het Duits”, die een „vertaling” ervan vormt. Die vertaling is echter niet in een apart document ingediend. Zij beantwoordt dus hoe dan ook niet aan de in punt 24 hierboven in herinnering gebrachte vormvereisten.

70      De kamer van beroep, die een gebonden bevoegdheid had, moest het betrokken document dan ook buiten beschouwing laten. In die context kon zij dus slechts tot de vaststelling komen dat het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere internationale merk niet waren bewezen.

71      Benadrukt moet worden dat aan die vaststelling niet wordt afgedaan door de vier argumenten van verzoekster.

72      Met haar eerste argument geeft verzoekster te kennen dat zij binnen de door het BHIM gestelde termijn een uittreksel uit het officiële gegevensbestand van de WIPO, meer specifiek het gegevensbestand „Madrid express database”, heeft verstrekt, vergezeld van een in dit document opgenomen Duitse vertaling. Gelet op de vorm ervan had dit document moeten worden geïdentificeerd als een van de WIPO afkomstig document. De uittreksels uit het gegevensbestand Madrid express database worden namelijk opgesteld overeenkomstig een — bij de kamer van beroep bekend — uniek schema, dat door het overgelegde uittreksel uit gegevensbestanden wordt gevolgd.

73      Met haar tweede argument betoogt verzoekster dat de authenticiteit van het door haar overgelegde document niet kon worden betwist om de enkele reden dat daarin informatie in het Duits was aangebracht. Volgens haar blijkt uit regel 19, lid 3, van verordening nr. 2868/95 dat een document kan worden vertaald louter door daarin aantekeningen te maken.

74      Met haar derde argument stelt verzoekster dat verordening nr. 2868/95 niet bepaalt welke vorm dit uittreksel moet aannemen. Volgens haar kan dus geen bepaalde vorm worden geëist.

75      Die drie argumenten zijn echter niet steekhoudend.

76      Weliswaar was de kamer van beroep van oordeel dat het in punt 64 hierboven beschreven document niet authentiek was, maar zij heeft dit document niet enkel om die reden buiten beschouwing gelaten, zoals in punt 66 hierboven in herinnering is gebracht. Zij heeft ook vastgesteld dat dit document niet was vertaald in een apart document. Zoals uit punt 70 hierboven blijkt, volstond deze reden, waarvan geen van voormelde drie argumenten nuttig de gegrondheid kan bestrijden, ter rechtvaardiging van de beslissing om het betrokken document niet in aanmerking te nemen.

77      Met haar vierde argument betoogt verzoekster dat een uittreksel uit dat bestand volgens de richtsnoeren van het BHIM (bladzijde 32 van deel C.1 van de Engelstalige versie van de richtsnoeren) een bewijs kan vormen van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van oudere rechten.

78      Dat argument berust echter op een onjuiste uitlegging van de bestreden beslissing.

79      In haar redenering heeft de kamer van beroep namelijk op geen enkel moment betwist dat een authentiek uittreksel uit de gegevensbestanden van de WIPO als zodanig het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een internationaal merk kon bewijzen.

80      Bijgevolg moet het eerste middel worden afgewezen.

81      Aan die vaststelling kan overigens niet worden afgedaan door de ter onderbouwing van dit middel aangevoerde richtsnoeren van het BHIM, die moeten worden gelezen overeenkomstig de bepalingen van de verordeningen nrs. 207/2009 en 2868/95, zoals in punt 29 hierboven in herinnering is gebracht.

 Tweede middel: schending van het vertrouwensbeginsel

82      Verzoekster betoogt dat de bestreden beslissing het vertrouwensbeginsel schendt. Tot aan de vaststelling van die beslissing kon zij gelet op de wenken van het BHIM, met name in zijn richtsnoeren, immers gewettigd vermoeden dat de door haar aan het BHIM overgelegde documenten volstonden om het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van haar oudere merken te bewijzen.

83      Vóór het onderzoek van de vier ter onderbouwing van dit middel aangevoerde argumenten moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het recht om zich op de bescherming van het gewettigd vertrouwen te beroepen, toekomt aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat het bestuur van de Unie, onder meer door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt (arresten Hof van 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C‑182/03 en C‑217/03, Jurispr. blz. I‑5479, punt 147, en 25 oktober 2007, Komninou e.a./Commissie, C‑167/06 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 63; arrest BIOMATE, punt 25 hierboven, punt 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende inlichtingen zijn aan te merken als dergelijke toezeggingen, ongeacht de vorm waarin zij worden meegedeeld (arrest Komninou e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 63, en arrest Hof van 16 december 2010, Kahla Thüringen Porzellan/Commissie, C‑537/08 P, Jurispr. blz. I-12917, punt 63), en toezeggingen waarbij geen rekening wordt gehouden met de toepasselijke bepalingen van Unierecht kunnen geen gegronde verwachtingen wekken [zie in die zin arrest Hof van 6 februari 1986, Vlachou/Rekenkamer, 162/84, Jurispr. blz. 481, punt 6; arresten Gerecht van 5 november 2002, Ronsse/Commissie, T‑205/01, JurAmbt. blz. I‑A-211 en II-1065, punt 54; 16 maart 2005, Ricci/Commissie, T‑329/03, JurAmbt. blz. I‑A-69 en II-315, punt 79, en 9 juli 2008, Reber/BHIM — Chocoladefabrieken Lindt & Sprüngli (Mozart), T‑304/06, Jurispr. blz. II‑1927, punt 64].

 Eerste argument

84      Met haar eerste argument betoogt verzoekster dat alle door haar aan het BHIM overgelegd bewijsmateriaal overeenkomstig verordening nr. 2868/95 in aanmerking moest worden genomen.

85      Ten eerste staat die verordening in het bijzonder toe dat de inschrijving of de vernieuwing van de oudere merken wordt bewezen aan de hand van uittreksels uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej of van de WIPO. Ten tweede kan de opposant in het kader van een oppositieprocedure „ter onderbouwing van zijn oppositie aanvullende documenten overleggen met betrekking tot het bestaan, de geldigheid of de [beschermings]omvang van de oudere rechten (op voorwaarde dat hij de gestelde termijn naleeft)”. Ten derde hoeft de vertaling in de proceduretaal van aan de instanties van het BHIM overgelegde documenten geen welbepaalde vorm aan te nemen. Ten vierde kan de opposant in het kader van een oppositieprocedure „aanvullende vertalingen met betrekking tot hetzelfde oudere recht” overleggen „(op voorwaarde dat hij de gestelde termijn naleeft)”. Ten vijfde is het niet noodzakelijk „alle elementen van de documenten betreffende de oudere merken in de proceduretaal toe te lichten”.

86      Dat argument moet worden afgewezen. Het is overigens irrelevant om aan te tonen dat de bestreden beslissing het vertrouwensbeginsel schendt en vormt in wezen slechts een herformulering van het eerste middel van het verzoekschrift.

87      Uit de punten 45, 62 en 70 hierboven blijkt dat de kamer van beroep krachtens verordening nr. 2868/95 moest vaststellen dat drie van de haar overgelegde documenten niet in aanmerking konden worden genomen en dat het op basis van een vierde document niet mogelijk was de beschermingsomvang van een van de door verzoekster aangevoerde merken te beoordelen.

 Tweede argument

88      In het kader van haar tweede argument verwijst verzoekster via hyperlinks naar twee verschillende documenten. Het eerste komt overeen met de Engelse „eindversie” van de richtsnoeren van het BHIM van „november 2007”. Het tweede document waarnaar verzoekster verwijst, is de geconsolideerde versie in het Engels van de richtsnoeren van het BHIM, het „Manual of Trade Mark Practice”. Dit document bevat niet alleen de „eindversie” van „november 2007” van de tekst van de richtsnoeren van het BHIM, maar ook de latere wijzigingen van deze richtsnoeren.

89      Verzoekster beweert dat het BHIM, indien het zijn eigen richtsnoeren had gevolgd, rekening had moeten houden met het bewijsmateriaal dat zij tijdens de oppositieprocedure had overgelegd.

90      Ten eerste wijzen die richtsnoeren volgens haar erop dat uittreksels uit officiële gegevensbestanden van een „nationaal bureau” als bewijs kunnen dienen van de ter onderbouwing van een oppositie aangevoerde rechten (bladzijden 32 en 35 van deel C.1 van de richtsnoeren; bladzijden 37 en 38 van het in punt 88 hierboven vermelde „Manual of Trade Mark Practice”).

91      Ten tweede kunnen alle partijen in een procedure voor het BHIM op basis van de richtsnoeren „andere documenten betreffende de oudere rechten, die de reeds overgelegde stukken aanvullen” overleggen (bladzijde 38 van het in punt 88 hierboven vermelde „Manual of Trade Mark Practice”). Het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de oudere rechten hoeven met andere woorden niet noodzakelijkerwijs te worden bewezen met één document.

92      Ten derde vereisen de richtsnoeren niet dat „alle elementen van de documenten waarmee de oudere rechten (de oudere merken) worden bewezen” in de proceduretaal van de oppositie worden vertaald. Zij vereisen in het bijzonder niet dat de „INID-codes” en de „nationale codes” worden vertaald of „toegelicht” (bladzijde 34 van deel C.1 van de richtsnoeren; bladzijde 41 van het in punt 88 hierboven vermelde „Manual of Trade Mark Practice”.

93      Ten vierde is het volgens de richtsnoeren helemaal niet verplicht om een versie in de proceduretaal „van de gegevens betreffende de oudere rechten in een zelfstandig document (dat wil zeggen een van het vertaalde document gescheiden document)” over te leggen (bladzijde 37 van deel C.1 van de richtsnoeren; bladzijde 44 van het in punt 88 hierboven vermelde „Manual of Trade Mark Practice”).

94      Dat argument moet echter worden afgewezen.

95      Het is juist dat de richtsnoeren van het BHIM, niettegenstaande het feit dat zij als zodanig geen voorrang kunnen hebben op de bepalingen van de verordeningen nrs. 207/2009 en 2868/95 (zie punt 29 hierboven), nuttig voor de Unierechter kunnen worden aangevoerd ter onderbouwing van een middel volgens hetwelk een algemeen rechtsbeginsel zoals het vertrouwensbeginsel is geschonden, mits zij in het bijzonder nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende inlichtingen verstrekken aan een burger en rekening houden met de bepalingen van de verordeningen nrs. 207/2009 en 2868/95.

96      De in punt 88 hierboven bedoelde „eindversie” van de richtsnoeren van het BHIM volgt echter uit besluit EX-07‑6 van de voorzitter van het BHIM van 29 november 2007, waarbij de richtsnoeren betreffende de procedures voor het BHIM zijn vastgesteld, dat is gepubliceerd in het „online publicatieblad van december 2007” van het BHIM. Blijkens het dossier van de procedure voor het BHIM, in het bijzonder een brief van verzoekster van 20 juli 2007, zijn de documenten waarmee verzoekster het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van haar oudere rechten beoogde te bewijzen, vóór 29 november 2007 overgelegd aan de oppositieafdeling van het BHIM. Bovendien toont verzoekster niet aan dat de bepalingen van de „eindversie” van de richtsnoeren van het BHIM waarnaar zij verwijst, vóór 29 november 2007 van toepassing waren. Die bepalingen konden bij haar dan ook geen verwachtingen wekken over de toelaatbaarheid van voormelde documenten.

97      Hoe dan ook moet in de eerste plaats worden benadrukt dat verzoeksters betoog gedeeltelijk berust op een onjuiste uitlegging van de bestreden beslissing. Anders dan verzoekster beweert (zie punt 90 hierboven), heeft de kamer van beroep immers nooit gesteld dat uittreksels uit gegevensbestanden van een nationale instantie niet konden worden ingediend ter onderbouwing van een oppositie. Evenzo heeft de kamer van beroep, anders dan verzoekster beweert (zie punt 91 hierboven), op geen enkel moment in haar redenering te kennen gegeven dat het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een recht of merk moesten worden bewezen met één document.

98      Ten tweede volgt uit bladzijde 31 van de Engelse versie van deel C.1 van de richtsnoeren van het BHIM, waarop verzoekster zich beroept, dat punt C.II van dit deel, met het opschrift „Bewijs van het bestaan en de geldigheid van oudere rechten”, luidt:

„Het bewijs [van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de door de opposant aangevoerde oudere rechten] moet worden overgelegd in de proceduretaal of vergezeld gaan van een vertaling.”

99      Volgens de bladzijden 36 en 37 van de Engelse versie van deel C.1 van de richtsnoeren van het BHIM, waarop verzoekster zich beroept, bepaalt punt C.II.2 van dit deel, met het opschrift „Vertalingen van het bewijs van merkinschrijvingen”:

„[...H]et door de opposant overgelegde bewijsmateriaal [...] en elk ander overgelegd document of certificaat [...] moeten worden gesteld in de proceduretaal of vergezeld gaan van een vertaling [...]

Regel 98, lid 1, bepaalt dat de vertaling een getrouwe weergave is van de opbouw en de inhoud van het originele document. In beginsel moet het gehele document worden vertaald, in de juiste volgorde.

In het bijzonder wordt een vertaling die enkel de door de opposant ‚wezenlijk’ geachte gedeelten betreft, of de gedeelten die de aanvrager ‚niet wordt geacht te begrijpen’, niet aanvaard [...]

De vertaling moet op zichzelf staan en mag geen verzameling van uittreksels uit andere documenten zijn [...]

Het B[HIM] verlangt echter niet dat de opschriften van de informatie in het certificaat (zoals ‚datum van de aanvraag’, ‚aanspraak op kleur(en)’) worden vertaald, mits deze door nationale standaardcodes of INID-codes worden aangeduid.

De opposant hoeft geen vertaling in de proceduretaal te verstrekken van de toelichting op de INID-codes of de nationale codes.

De irrelevante administratieve vermeldingen of de elementen die irrelevant zijn voor de zaak, hoeven niet te worden vertaald [...]

Het B[HIM] aanvaardt eenvoudige vertalingen door wie ook. [...] Het B[HIM] aanvaardt zelfs handgeschreven aantekeningen op de afschriften van de originele certificaten die de betekenis van de verschillende elementen in de proceduretaal geven, uiteraard op voorwaarde dat die toevoegingen volledig en leesbaar zijn [...]”.

100    Nu verzoekster betoogt, zoals in punt 92 hierboven in herinnering is gebracht, dat de richtsnoeren van het BHIM niet vereisen dat „alle elementen van de documenten waarmee de oudere rechten (oudere merken) worden bewezen” in de proceduretaal van de oppositie worden vertaald, blijkt dat zij de in de vorige punten in herinnering gebrachte bepalingen onjuist heeft opgevat. Die bepalingen vereisen namelijk in beginsel dat de opposant het volledige in een andere taal dan de proceduretaal overgelegde bewijsmateriaal vertaalt en voorzien slechts in een uitzondering op die verplichting voor „irrelevante administratieve vermeldingen”, „elementen die irrelevant zijn voor de zaak” en „de toelichting op de INID-codes of de nationale codes”. Overigens heeft het argument dat die richtsnoeren niet verlangen dat de „INID-codes” en de „nationale codes” worden vertaald of „toegelicht”, geen belang in het kader van het onderhavige geding, aangezien de kamer van beroep geen dergelijk vereiste heeft geformuleerd.

101    Ten derde bepaalt punt C.II.2 van deel C.1 van de richtsnoeren van het BHIM in de door verzoekster aangevoerde versie, zoals in punt 99 hierboven in herinnering is gebracht, aan het eind dat het BHIM „eenvoudige vertalingen door wie ook” aanvaardt en „zelfs handgeschreven aantekeningen op de afschriften van de originele certificaten die de betekenis van de verschillende elementen in de proceduretaal geven, uiteraard op voorwaarde dat die toevoegingen volledig en leesbaar zijn”.

102    Zoals uit punt 93 hierboven volgt, wijzen die bepalingen er volgens verzoekster op dat het BHIM bereid is rekening te houden met vertalingen die niet worden ingediend in de vorm van een „zelfstandig” document, dat wil zeggen een van het origineel gescheiden document. Door drie van de documenten die zij tijdens de oppositieprocedure had overgelegd buiten beschouwing te laten omdat zij niet vergezeld gingen van een vertaling in een van het origineel onderscheiden document, heeft de kamer van beroep volgens verzoekster dus geen rekening gehouden met de richtsnoeren van het BHIM en zo het vertrouwensbeginsel geschonden.

103    Vastgesteld moet echter worden dat gesteld al dat de richtsnoeren van toepassing waren vóór 29 november 2007, dit is de datum waarop het in punt 96 hierboven bedoelde besluit van de voorzitter van het BHIM is vastgesteld, de in punt 101 hierboven vermelde bepalingen van punt C.II.2 van deel C.1 van de richtsnoeren van het BHIM bij verzoekster geen gegronde verwachtingen kunnen hebben gewekt in de zin van de in punt 83 hierboven aangehaalde rechtspraak.

104    Weliswaar kunnen zij, afzonderlijk beschouwd, op de door verzoekster gesuggereerde wijze worden uitgelegd (zie punt 102 hierboven), maar zij kunnen ook anders worden uitgelegd, overeenkomstig de bewoordingen en de doelstellingen van verordening nr. 2868/95. Volgens die uitlegging staat het BHIM, wanneer een in een andere taal dan de proceduretaal gesteld origineel document wordt overgelegd, toe dat daarin aantekeningen worden gemaakt om het lezen en controleren van de in een apart document ingediende vertaling ervan te vergemakkelijken. Die uitlegging is overigens de enige die verenigbaar is met de andere wenken in de richtsnoeren van het BHIM. Die wenken doen namelijk vermoeden dat de vertaling van het bewijs in een apart document moet worden ingediend. Zoals in de punten 98 en 99 hierboven in herinnering is gebracht, staat in de punten C.II en C.II.2 van deel C.1 van die richtsnoeren dat de in regel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 2868/95 bedoelde informatie en bewijzen moeten worden overgelegd in de proceduretaal of „vergezeld” gaan van een vertaling. Bovendien heet het in punt C.II.2, dat overigens de bewoordingen van regel 98, lid 1, van verordening nr. 2868/95 overneemt, dat „de vertaling een getrouwe weergave [...] van de opbouw en de inhoud van het originele document” is. Tot slot is in ditzelfde punt toegevoegd dat „[d]e vertaling [...] op zichzelf [moet] staan en [...] geen verzameling van uittreksels uit andere documenten [mag] zijn”.

105    Bovendien komt de door verzoekster gesuggereerde uitlegging van de wenken van punt C.II.2 van deel C.1 van de richtsnoeren van het BHIM niet overeen met de informatie die het BHIM in casu aan verzoekster heeft verstrekt. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM volgt namelijk dat het BHIM bij een op 19 maart 2007 in het kader van de oppositieprocedure aan verzoekster gerichte brief ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat elke vertaling van een document dat niet in de proceduretaal was gesteld, „in de vorm van een apart document” moest worden ingediend en een weergave van de opbouw en de inhoud van het origineel moest zijn. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt ook dat verzoekster in een fax van 20 juli 2007 een „verzoek” van het BHIM van 19 maart 2007 heeft vermeld. Aangezien niet uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt dat het BHIM op 19 maart 2007 een andere dan de hiervoor bedoelde brief aan verzoekster heeft gezonden, wijst die vermelding erop dat verzoekster die brief daadwerkelijk heeft ontvangen. In die context had zij als voorzichtig en bezonnen marktdeelnemer moeten voorzien dat haar uitlegging van de richtsnoeren van het BHIM onjuist kon zijn en dat een van de instanties van het BHIM een met haar belangen strijdige maatregel kon nemen.

106    Bijgevolg kan verzoekster niet beweren dat de kamer van beroep het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door de door haar overgelegde uittreksels uit gegevensbestanden buiten beschouwing te laten omdat de vertaling ervan niet in een apart document was ingediend.

 Derde argument

107    Met haar derde argument betoogt verzoekster dat zij gelet op de beslissing van de oppositieafdeling ervan mocht uitgaan dat zij het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere Poolse woordmerk naar behoren had bewezen. Zij betoogt dus impliciet maar noodzakelijkerwijs dat de beslissing van de oppositieafdeling bij haar gegronde verwachtingen heeft gewekt in de zin van de in punt 83 hierboven aangehaalde rechtspraak.

108    Dat argument moet echter worden afgewezen.

109    Uit artikel 63, lid 1, van verordening nr. 2007/2009 volgt namelijk dat de kamer van beroep, na het onderzoek van het beroep ten gronde, op het beroep uitspraak doet en daarbij „de bevoegdheden [kan] uitoefenen van de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen”, dat wil zeggen, in casu, zelf de oppositie af‑ of toewijzen, en aldus de bestreden beslissing bevestigen of ongedaan maken. Met andere woorden dient de kamer van beroep dus, wanneer bij haar beroep is ingesteld, de oppositie opnieuw volledig ten gronde te onderzoeken, zowel rechtens als feitelijk (arrest Hof van 13 maart 2007, BHIM/Kaul, C‑29/05 P, Jurispr. blz. I‑2213, punten 56 en 57).

110    Bijgevolg kan een beslissing van een oppositieafdeling, zoals die welke in punt 11 hierboven bedoeld is, niet worden gelijkgesteld met een houding van het bestuur van de Unie die bij de opposant gegronde verwachtingen kan wekken.

 Vierde argument

111    Met haar vierde argument benadrukt verzoekster dat de kamer van beroep er vóór de vaststelling van de bestreden beslissing niet op had gewezen dat het door haar overgelegde bewijsmateriaal ontoereikend was. Zij beweert dat zij in die context, nu er geen twijfel bestond over de regelmatigheid van de beslissing van de oppositieafdeling, niet kon hebben „overwogen om nieuwe documenten betreffende haar oudere rechten over te leggen [...]”.

112    Dat argument moet echter worden afgewezen.

113    In de eerste plaats vormt de omstandigheid dat de kamer van beroep verzoekster niet heeft laten weten dat zij voornemens was op verschillende punten af te wijken van de beoordeling van de oppositieafdeling, om de in punt 109 hierboven vermelde redenen op zich geen schending van het vertrouwensbeginsel.

114    In de tweede plaats kan verzoekster hoe dan ook niet beweren dat zij geen reden had om nieuw bewijsmateriaal aan de kamer van beroep over te leggen. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt namelijk dat interveniënte voor de kamer van beroep onder meer heeft betoogd dat de bescherming van elk van de door verzoekster aangevoerde merken niet „voldoende bewezen” was.

115    Gelet op al het voorgaande moet het tweede middel worden afgewezen en het beroep dus ongegrond worden verklaard.

 Kosten

116    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Interkobo sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.

Czúcz

Labucka

Gratsias

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 juni 2012.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.