Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen Sad Sofia-grad (Bulgarije) op 26 mei 2011 - Kremikovtsi AD / Ministar na ikonomikata, energetikata i turizma i zamestnik-ministar na ikonomikata, energetikata i turizma

(Zaak C-262/11)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen Sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kremikovtsi AD

Verwerende partij: Ministar na ikonomikata, energetikata i turizma i zamestnik-ministar na ikonomikata, energetikata i turizma

Prejudiciële vragen

1.    Zijn de bepalingen van de Europa-Overeenkomst, in het bijzonder de besluiten van de Associatieraad EU-Bulgarije, van toepassing op staatssteun die vóór de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie is verleend overeenkomstig de bepalingen van de Europa-Overeenkomst en in het bijzonder overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2, wanneer de beoordeling van de onverenigbaarheid van de op deze wijze verleende staatssteun na de datum van de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie plaatsvindt? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst de volgende vraag:

a)    Moet artikel 3, tweede alinea, van het aanvullend Protocol bij de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europa-Overeenkomst aldus worden uitgelegd dat enkel de Europese Commissie kan beslissen of het herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen als bedoeld in artikel 2 van het aanvullend Protocol volledig zijn uitgevoerd en voldoen aan de vereisten van artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europa-Overeenkomst? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is beantwoording van de navolgende vraag noodzakelijk:

b)    Moet artikel 3, derde alinea, van het aanvullend Protocol bij de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europa-Overeenkomst aldus worden uitgelegd dat de bevoegde nationale autoriteit van de Republiek Bulgarije gerechtigd is tot vaststelling van een besluit tot terugvordering van staatssteun die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europa-Overeenkomst? Indien het Hof van Justitie deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is beantwoording van de navolgende vraag noodzakelijk:

2.    Moet de bepaling van punt 1 van het de mededingingsregels betreffende deel van bijlage V van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, aldus worden uitgelegd dat de litigieuze staatssteun "nieuwe steun" is in de zin van punt 1, tweede alinea, van deze bijlage? Zo ja, moeten dan de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU (oude artikelen 87 EG en 88 EG) inzake staatssteun alsook de bepalingen van verordening nr. 659/19991 op dergelijke "nieuwe steun" worden toegepast?

a)    Wanneer het antwoord hierop ontkennend luidt, moet de navolgende vraag worden beantwoord: Moeten de bepalingen van punt 1 in bijlage V bij de Toetredingsakte aldus worden uitgelegd dat de bevoegde nationale autoriteiten pas kunnen overgaan tot terugvordering van staatssteun als die in het hoofdgeding, wanneer de Commissie de onverenigbaarheid van de betrokken staatssteun met de interne markt bij beschikking heeft vastgesteld?

b)    Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet de aan de Varhoven administrativen sad (hooggerechtshof in bestuurszaken) overgelegde beschikking van de Commissie van 15 december 2009 als negatieve beschikking met betrekking tot onrechtmatige steun in de zin van artikel 14 van verordening nr. 659/1999 worden begrepen?

____________

1 - PB L 83, blz. 1.