Language of document : ECLI:EU:C:2012:760

Zaak C‑262/11

Kremikovtzi AD

tegen

Ministar na ikonomikata, energetikata i turizma i zamestnik-ministar na ikonomikata, energetikata i turizma

(verzoek van de Administrativen sad Sofia-grad om een prejudiciële beslissing)

„Toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie – Associatieovereenkomst EG-Bulgarije – IJzer- en staalsector – Staatssteun voor herstructurering verleend vóór toetreding – Voorwaarden – Levensvatbaarheid van steunontvanger aan einde van herstructureringsperiode – Insolventverklaring van steunontvanger na toetreding – Respectieve bevoegdheden van nationale autoriteiten en de Europese Commissie – Nationaal besluit waarbij bestaan van publiekrechtelijke schuldvordering ter zake van onrechtmatig geworden steun wordt vastgesteld – Besluit EU-BG nr. 3/2006 – Bijlage V bij de Toetredingsakte – Steun die van toepassing is na toetreding – Verordening (EG) nr. 659/1999 – Bestaande steun”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 november 2012

1.        Steunmaatregelen van de staten – Bestaande steunmaatregelen en nieuwe steunmaatregelen – Toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie – Onderscheid naargelang specifieke regels van bijlage V bij de Toetredingsakte – Maatregelen die vóór toetreding in Bulgarije ten uitvoer zijn gelegd in het kader van herstructurering van ijzer‑ en staalindustrie – Rechtsgrond in geval van terugvordering van die steun

(Art. 87, lid 1, EG en 88, leden 1 en 3, EG; Toetredingsakte van 2005, bijlage V; aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Bulgarije)

2.        Steunmaatregelen van de staten – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer ratione temporis – Toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie – Toetredingsakte – Toepassing van bepalingen inzake staatssteun vanaf datum van toetreding en uitsluitend op situaties die zich vanaf deze datum voordoen

(Art. 87 EG en 88 EG; Toetredingsakte van 2005; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub b‑i en c)

1.        Titel 2 van bijlage V bij de Toetredingsakte van 2005 voorziet in een mechanisme voor de toetsing van steun die in Bulgarije ten uitvoer is gelegd vóór de toetreding van deze staat tot de Unie. Dit mechanisme strekt met name tot afbakening van de waaier van steun die bij de toetreding als „bestaande steun” in de zin van artikel 88, lid 1, EG kan worden aangemerkt. Volgens dit mechanisme gelden voor overheidsmaatregelen die vóór deze toetreding ten uitvoer zijn gelegd maar na deze toetreding nog steeds van toepassing zijn en voorts op het tijdstip van de toetreding voldoen aan de cumulatieve criteria van artikel 87, lid 1, EG, de specifieke regels van bijlage V bij de Toetredingsakte, hetzij als bestaande steun in de zin van artikel 88, lid 1, EG wanneer zij tot een van de drie in die bijlage genoemde categorieën behoren, hetzij als nieuwe steun voor de toepassing van artikel 88, lid 3, EG bij de toetreding wanneer zij niet tot een van deze drie categorieën behoren.

Derhalve kunnen vóór de datum van toetreding genomen staatssteunmaatregelen slechts aan deze specifieke regels van bijlage V bij de Toetredingsakte worden onderworpen, indien zij met name na deze toetreding nog steeds „van toepassing” zijn in de zin van deze bijlage. De uitdrukkingen „nog steeds van toepassing” en „nog toepasselijk” in bijlage V bij de Toetredingsakte moeten aldus worden uitgelegd dat zij in wezen betrekking hebben op vóór de toetreding tot de Unie ten uitvoer gelegde maatregelen die na deze toetreding nog steeds kunnen leiden tot uitgaven door de betrokken lidstaat of een verhoging van zijn financiële aansprakelijkheid, of op de begrotingsinkomsten van deze staat drukken.

In een situatie waarin de staatssteun vóór de toetreding van Bulgarije tot de Unie ten uitvoer is gelegd, kan deze steun na deze toetreding dus niet leiden tot uitgaven ten laste van of een grotere financiële aansprakelijkheid van de Bulgaarse overheidsorganen, of op de begrotingsinkomsten van deze staat drukken. Derhalve kan die staatssteun niet worden aangemerkt als „van toepassing” na de toetreding in de zin van bijlage V bij de Toetredingsakte. Bijgevolg kunnen deze maatregelen als „bestaande steun” noch als „bij de toetreding nieuwe steun” in de zin van deze bijlage worden aangemerkt.

De procedure tot terugvordering van dergelijke staatssteun die vóór de toetreding van Bulgarije aan een onderneming is verleend, moet daarentegen, indien niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 9, lid 4, van protocol nr. 2 bij de Europa-Overeenkomst waarbij de associatie tot stand wordt gebracht, volgens hetwelk Bulgarije steun mocht verlenen voor een herstructurering van haar ijzer‑ en staalindustrie op voorwaarde met name dat die steun ertoe zou leiden dat de steun ontvangende ondernemingen aan het einde van de herstructureringsperiode onder normale marktvoorwaarden levensvatbaar zouden zijn, gegrond zijn op artikel 3 van het aanvullend protocol bij deze Europa‑Overeenkomst. In dit verband kunnen de bevoegde nationale autoriteiten volgens de derde alinea van dat artikel een beschikking geven tot terugvordering van staatssteun die niet voldoet aan deze voorwaarden. Een beschikking van de Europese Commissie op grond van artikel 3, tweede alinea, van dat aanvullend protocol is geen voorafgaande voorwaarde voor de terugvordering door deze autoriteiten van zulke steun.

(cf. punten 40, 51‑53, 55, 58‑60, 71 en dictum)

2.        Uit artikel 2 van de Toetredingsakte van 2005 volgt dat de artikelen 87 EG tot en met 89 EG en verordening nr. 659/1999 betreffende de toepassing van artikel 88 EG in Bulgarije pas sinds de toetreding van deze staat tot de Unie op 1 januari 2007 toepasselijk zijn onder de voorwaarden waarin door de Toetredingsakte wordt voorzien.

Uit met name artikel 1, sub b‑i en c, van verordening nr. 659/1999 juncto artikel 2 van die Toetredingsakte is af te leiden dat de criteria van artikel 87, lid 1, EG als zodanig in Bulgarije pas vanaf deze toetreding rechtstreeks kunnen worden toegepast en uitsluitend op situaties die zich voordoen vanaf deze datum. Voorts kan bestaande steun in voorkomend geval alleen voor de toekomst onverenigbaar worden verklaard.

(cf. punten 50, 54)