Language of document : ECLI:EU:F:2009:120

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Derde kamer)

23 september 2009

Zaak F‑22/05 RENV

Neophytos Neophytou

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Verwijzing naar Gerecht na vernietiging – Algemeen vergelijkend onderzoek – Niet-plaatsing op reservelijst – Jury – Aanstelling”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Neophytou vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van de jury om hem niet te plaatsen op de in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB C 285 A, blz. 3) bekendgemaakte reservelijst.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. De Commissie zal naast al haar eigen, met de procedures voor het Gerecht en het Gerecht van eerste aanleg verband houdende kosten de helft van verzoekers kosten in verband met die procedures dragen. Verzoeker zal de helft van zijn eigen, met de procedures voor het Gerecht en het Gerecht van eerste aanleg verband houdende kosten dragen.

Samenvatting

1.      Procedure – Beroep – Middel ontleend aan miskenning van werkingssfeer van wettelijke voorschriften – Vaststelling ambtshalve

2.      Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Definitie van bevoegdheden van raad van bestuur en van directeur van EPSO – Aanwijzing van juryleden van vergelijkend onderzoek – Bevoegdheid van directeur van EPSO

(Besluit 2002/621 van de secretarissen-generaal van het Europees Parlement, van de Raad en van de Commissie, de griffier van het Hof van Justitie, de secretarissen-generaal van de Rekenkamer, van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio’s, en de vertegenwoordiger van de Europese Ombudsman, art. 6 en 8)

3.      Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Aanwijzing van juryleden van vergelijkend onderzoek – Aanwijzing door directeur van EPSO – Inbreuk op bevoegdheid van tot aanstelling bevoegd gezag – Geen

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Vergelijkend onderzoek – Jury – Samenstelling

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 3, tweede alinea)

1.      Een middel ontleend aan de werkingssfeer van wettelijke voorschriften is van openbare orde en moet door de gemeenschapsrechter ambtshalve worden onderzocht. De gemeenschapsrechter zou immers zijn taak van met de wettigheidstoetsing belaste rechter miskennen indien hij, zelfs zonder betwisting van partijen op dit punt, niet erop zou wijzen dat het voor hem betwiste besluit is vastgesteld op basis van een norm die in casu geen toepassing kan vinden en vervolgens uitspraak zou moeten doen over het bij hem aanhangig geding door zelf toepassing te geven aan die norm. In dit verband moeten „wettelijke voorschriften” niet worden opgevat als wettelijke voorschriften in de formele zin van het woord, maar als elke algemene en onpersoonlijke bepaling die op het geding van toepassing is.

(cf. punten 56‑58)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 15 juli 1994, Browet e.a./Commissie, T‑576/93–T‑582/93, Jurispr. blz. II‑677, punt 35

Gerecht voor ambtenarenzaken: 21 februari 2008, Putterie-De-Beukelaer/Commissie, F‑31/07, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 51, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg, zaak T‑160/08 P

2.      De bevoegdheden van de raad van bestuur van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) worden niet omschreven door middel van een algemene bepaling, maar door de opsomming van alle taken die hem op rusten op grond van artikel 6 van besluit 2002/621 betreffende de organisatie en de werking van het EPSO. Deze noodzakelijkerwijs limitatieve opsomming kan niet ruim worden uitgelegd.

De bevoegdheden van de directeur van het EPSO worden daarentegen omschreven door middel van een algemene bepaling. Volgens artikel 8, lid 1, van besluit 2002/621 is de directeur immers verantwoordelijk voor de goede werking van het EPSO. Binnen het kader van de bevoegdheden van de raad van bestuur, handelt hij onder diens gezag. Hij zorgt voor het secretariaat van de raad van bestuur, legt verantwoording af bij de raad van bestuur over de uitvoering van zijn functie en dient de raad van bestuur van advies met het oog op de goede werking van het EPSO.

De bevoegdheden van de raad van bestuur hebben dus betrekking op de definitie van de werking en de organisatie van het EPSO, met het algemeen beleid en de begroting ervan, terwijl de directeur bevoegd is voor het dagelijks beheer van het EPSO.

Hieruit volgt dat aangezien de aanwijzing van de juryleden van een vergelijkend onderzoek niet kan worden ondergebracht bij een van de in artikel 6 van besluit 2002/621 voorziene bevoegdheden van de raad van bestuur, het besluit tot aanwijzing van die leden een taak is die moet worden geacht deel uit te maken van het dagelijks beheer van het EPSO en dus tot de taken van de directeur van het EPSO behoort.

(cf. punten 92‑97)

3.      Het feit dat de directeur van het Europees Bureau voor personeelsselectie, door medeondertekening van een door de diensten van het EPSO opgesteld document waarin de door de instellingen gedane voorstellen worden samengevat, de juryleden van een vergelijkend onderzoek heeft aangewezen, betekent niet dat het tot aanstelling bevoegd gezag niet daadwerkelijk zijn bevoegdheid heeft uitgeoefend. Wanneer dat gezag op voorstel beslist betekent het feit dat het in de zin van het hem gedane voorstel beslist op zich immers niet dat het niet zijn bevoegdheid uitoefent. Anders zou dat gezag de mogelijkheid worden ontnomen om een besluit in overeenstemming met het hem gedane voorstel te nemen. Voorts is de administratie, onder voorbehoud van eerbiediging van de in de toepasselijke teksten voorziene procedure, vrij ten aanzien van de praktische modaliteiten voor de vaststelling van een besluit en kan een besluit niet nietig worden verklaard, alleen op grond dat het is ontstaan door plaatsing, onder de inhoud ervan, van een datum gevolgd door de ondertekening van de persoon die bevoegd is voor de vaststelling ervan.

(cf. punten 107‑109)

4.      Artikel3, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut bepaalt dat „voor een algemeen vergelijkend onderzoek dat door twee of meer instellingen gezamenlijk wordt georganiseerd, de jury [bestaat] uit een voorzitter aangewezen door het tot aanstelling bevoegde gezag [TABG] [...], uit een aantal leden aangewezen door het [TABG] [...] op voorstel van de instellingen en uit een aantal leden in onderling overleg op paritaire basis aangewezen door de personeelscomités van de instellingen”. De uitdrukking „op paritaire basis” moet aldus worden opgevat dat deze verwijst naar de aanwijzing door het tot aanstelling bevoegd gezag en de personeelscomités van andere „leden” dan de voorzitter. Dit wordt bevestigd door de uitlegging van de bepaling in haar context. Deze bepaling moet immers worden gelezen in het licht van de eerste alinea van artikel 3 van bijlage III bij het Statuut, die met betrekking tot door één instelling georganiseerde vergelijkende onderzoeken bepaalt dat de jury bestaat uit een door het tot aanstelling bevoegd gezag aangewezen voorzitter en een aantal leden waarvan de helft door het tot aanstelling bevoegd gezag en de helft door het personeelscomité worden aangewezen.

Artikel 3, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut kan dus alleen aldus worden opgevat dat het bepaalt dat in geval van een algemeen vergelijkend onderzoek dat door twee of meer instellingen gezamenlijk wordt georganiseerd, de jury bestaat uit een door het tot aanstelling bevoegd gezag aangewezen voorzitter en een aantal leden waarvan de helft door dat gezag is aangewezen op voorstel van de instellingen en de helft door de personeelscomités van de instellingen in gezamenlijk overleg.

(cf. punten 112‑114 en 116)