Language of document :

Beroep ingesteld op 28 november 2023 – Asociația Inițiativa pentru Justiție/Commissie

(Zaak T-1126/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Asociația Inițiativa pentru Justiție (Constanţa, Roemenië (vertegenwoordigers: V.-D. Oanea, advocaat, en C. Zatschler, SC)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

besluit (EU) 2023/1786 van de Commissie van 15 september 2023 tot intrekking van beschikking 2006/928/EG tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie1 nietig te verklaren, en

de Commissie te verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Eerste middel: de Commissie heeft kennelijke beoordelingsfouten begaan en heeft het recht onjuist toegepast doordat zij tot de slotsom is gekomen dat de ijkpunten waren gehaald die waren vastgesteld in beschikking 2006/928/EG tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (hierna: „mechanisme voor samenwerking en toetsing”).

Tweede middel: de Commissie is tekortgeschoten in de motiveringsplicht die geldt krachtens artikel 296 VWEU, artikel 41 van het Handvest en algemene beginselen van het Unierecht.

Derde middel: de Commissie heeft de artikelen 2 en 49 VEU geschonden en heeft niet voldaan aan essentiële procedurele vereisten, doordat zij niet de instemming van het Parlement en de Raad heeft verkregen alvorens de toepassing van het mechanisme voor samenwerking en toetsing stop te zetten en dat mechanisme af te schaffen.

Het mechanisme voor samenwerking en toetsing was zowel politiek als juridisch noodzakelijk om Roemenië toe te staan een lidstaat van de Europese Unie te worden ofschoon dat land niet voldeed aan de criteria van Kopenhagen en niet volledig voldeed aan artikel 49 VEU, dat als conditio sine qua non voor toetreding de volledige naleving van artikel 2 VEU vereist.

De totstandbrenging van het mechanisme voor samenwerking en toetsing was dus geen discretionaire eenzijdige beslissing van de Commissie en, om te zorgen voor een parallellisme met de voorwaarden voor de invoering van dat mechanisme, was ook voor de intrekking ervan op zijn minst de instemming van het Parlement en Raad vereist. Zonder dat hoeft te worden uitgemaakt of de bij artikel 49 VEU voorgeschreven meerderheden (eenparigheid van stemmen in de Raad en een gewone meerderheid in het Parlement) vereist zouden zijn geweest, kan worden geconstateerd dat de Commissie van geen van beide instellingen toestemming heeft gevraagd of verkregen.

Bovendien heeft de Commissie het toezicht in het kader van het mechanisme voor samenwerking en toetsing stopgezet zonder feedback van de andere twee instellingen af te wachten, waardoor zij de andere instellingen voor een voldongen feit stelde en zichzelf de mogelijkheid ontnam om over te gaan tot de beoordelingen die zij diende te verrichten bij een later voorstel om dat mechanisme af te schaffen.

____________

1 PB 2023, L 229, blz. 94.