Language of document :

Zaak C337/15 P

Europese Ombudsman

tegen

Claire Staelen

„Hogere voorziening – Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie – Afhandeling door de Europese Ombudsman van een klacht over het beheer van een lijst van geschikte kandidaten na afloop van een algemeen vergelijkend onderzoek – Niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht – Begrip ‚voldoende gekwalificeerde schending’ van een regel van het Unierecht – Immateriële schade – Verlies van vertrouwen in het ambt van de Europese Ombudsman”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 april 2017

1.        Recht van de Europese Unie – Beginselen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Zorgvuldigheidsplicht – Omvang

2.        Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht – Niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht door de Europese Ombudsman in het kader van een onderzoek naar gevallen van wanbeheer – Vereiste van kennelijke en ernstige overschrijding door de Ombudsman van de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid – Beoordelingscriteria

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; besluit 94/262 van het Europees Parlement)

3.        Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht – Onjuiste opvatting door de Europese Ombudsman van de inhoud van een hem toegezonden document ter onderbouwing van de conclusies van een besluit tot afsluiting van een onderzoek – Daaronder begrepen

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; besluit 94/262 van het Europees Parlement)

4.        Niet-contractuele aansprakelijkheid – Schade – Vergoedbare schade – Immateriële schade veroorzaakt door een verlies aan vertrouwen in het ambt van de Europese Ombudsman – Daarvan uitgesloten

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; besluit 94/262 van het Europees Parlement)

1.      De zorgvuldigheidsplicht, die inherent is aan het beginsel van behoorlijk bestuur en algemeen van toepassing is op het handelen van een instantie van de Unie in haar betrekkingen met het publiek, vereist dat deze instantie met zorg en omzichtig handelt. Wanneer een administratie een onderzoek instelt, is zij gehouden dit onderzoek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te verrichten teneinde de bestaande twijfels weg te nemen en de situatie te verhelderen.

(zie punten 34, 114)

2.      Om vast te stellen dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht door de Ombudsman, dient te worden aangetoond dat deze, door niet met de vereiste zorg en omzichtigheid te handelen, kennelijk en ernstig de grenzen heeft miskend die in het kader van de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheden waarover hij beschikt, aan zijn beoordelingsbevoegdheid zijn gesteld. Hiertoe moet, gelet op die context, rekening worden gehouden met alle elementen die de betrokken situatie kenmerken, waaronder met name de vraag of het gebrek aan zorgvuldigheid van de Ombudsman bij diens onderzoek, overduidelijk is, of dat gebrek verschoonbaar is of niet, en voorts of de conclusies die deze aan dat onderzoek heeft verbonden, niet-passend en onredelijk zijn.

Een loutere schending van het zorgvuldigheidsbeginsel volstaat in dat opzicht niet om het bestaan aan te tonen van een voldoende gekwalificeerde schending waarvoor de Unie aansprakelijk kan worden gesteld. Alleen een voldoende gekwalificeerde schending, en niet om het even welke schending, van een regel van het Unierecht die particulieren beschermt, kan immers tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie leiden. Voorts kan, wanneer een instelling of een orgaan van de Unie over beoordelingsbevoegdheid beschikt, alleen een kennelijke en ernstige overschrijding door de betrokken instantie van de grenzen die aan die haar bevoegdheid zijn gesteld, een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht vormen. Dit geldt eveneens in het geval van een niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht door de Ombudsman, welke niet automatisch leidt tot een onrechtmatige gedraging die tot aansprakelijkheid van de Unie kan leiden, maar moet worden beoordeeld rekening houdend met het feit dat de Ombudsman bij de uitoefening van zijn functie slechts een inspanningsverplichting heeft en over een ruime beoordelingsmarge beschikt ten aanzien van ten eerste de gegrondheid van klachten en de daaraan te verbinden gevolgen, ten tweede de wijze waarop onderzoeken worden uitgevoerd en naspeuringen worden verricht en ten derde de analyse van de verzamelde gegevens en de daaraan te verbinden conclusies.

(zie punten 36‑38, 41)

3.      De Ombudsman beschikt weliswaar over een ruime beoordelingsmarge bij de uitoefening van zijn functie, met name ten aanzien van de gevolgen die hij aan bij hem ingediende klachten wil geven, en de wijze waarop hij deze onderzoekt, doch dit neemt niet weg dat hij slechts over een beperkte beoordelingsmarge beschikt of zelfs geen beoordelingsmarge heeft, wanneer hij verslag moet uitbrengen over de inhoud van een hem toegezonden document ter onderbouwing van de slotsom waartoe hij komt in het kader van een besluit om een onderzoek af te sluiten.

(zie punt 57)

4.      Op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie moet schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, reëel en zeker zijn. Dit is niet het geval wanneer schade bestaat in het eventuele verlies van vertrouwen in het ambt van de Ombudsman. Dergelijke schade, die het gevolg kan zijn van gedragingen van de Ombudsman in het kader van zijn onderzoeken, kan zonder onderscheid alle personen raken die het recht hebben om op enig moment een klacht bij hem in te dienen.

(zie punten 91, 94)