Language of document : ECLI:EU:C:2017:757

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

12 oktober 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn 2010/64/EU – Artikel 3, lid 1 – Recht op vertolking en vertaling in strafprocedures – Vertaling van ‚essentiële processtukken’ – Begrip ‚essentiële processtukken’ – Strafbeschikking die na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven en waarbij de bestemmeling ervan een geldboete krijgt opgelegd wegens een kleinere inbreuk”

In zaak C‑278/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Aachen (rechter in tweede aanleg Aken, Duitsland) bij beslissing van 6 mei 2016, ingekomen bij het Hof op 19 mei 2016, in de strafzaak tegen

Frank Sleutjes,

in tegenwoordigheid van:

Staatsanwaltschaft Aachen,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, E. Levits, M. Berger en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Frank Sleutjes, vertegenwoordigd door C. Peters, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Hellmann en T. Henze als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door J. Vláčil en M. Smolek als gemachtigden,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en M. de Ree als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Troosters en S. Grünheid als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 mei 2017,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB 2010, L 280, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure die tegen Frank Sleutjes is ingesteld wegens het wederrechtelijk verlaten van de plaats van een ongeval.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        In de overwegingen 14, 17 en 30 van richtlijn 2010/64 heet het:

„(14)      Het recht op vertolking en vertaling ten behoeve van personen die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, is vastgelegd in artikel 6 van het [op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden], zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De bepalingen van deze richtlijn vergemakkelijken de toepassing van dit recht in de praktijk. Te dien einde strekt deze richtlijn ertoe het recht van een beklaagde of verdachte op vertolking en vertaling in strafprocedures te garanderen, met het oog op het verzekeren van zijn recht op een eerlijk proces.

[…]

(17)      Deze richtlijn dient kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.

[…]

(30)      Het garanderen van een eerlijk verloop van de procedure vereist dat essentiële processtukken, of ten minste de relevante onderdelen daaruit, ten behoeve van de verdachte of beklaagde vertaald worden overeenkomstig deze richtlijn. Bepaalde stukken moeten in dit opzicht altijd worden beschouwd als essentiële processtukken en moeten bijgevolg worden vertaald, zoals beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen. Het behoort de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toe om uit eigen beweging of op verzoek van de verdachte of beklaagde of van diens raadsman te besluiten welke andere processtukken essentieel zijn om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen en bijgevolg eveneens moeten worden vertaald.”

4        Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift „Voorwerp en werkingssfeer”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      Deze richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel.

2.      Het in lid 1 bedoelde recht geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.”

5        Artikel 3 van deze richtlijn, „Recht op vertaling van essentiële processtukken”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.

2.      De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.”

 Duits recht

 Gerichtsverfassungsgesetz

6        § 187 van het Gerichtsverfassungsgesetz (wet betreffende de rechterlijke organisatie; hierna: „GVG”) bepaalt in lid 1 dat voor een verdachte die het Duits niet machtig is, een tolk of vertaler moet worden opgeroepen voor zover dit vereist is om deze verdachte in staat te stellen zijn rechten in de strafprocedure uit te oefenen.

7        Voorts bepaalt lid 2 van deze § 187 dat het, teneinde te garanderen dat een verdachte die het Duits niet machtig is zijn recht van verdediging kan uitoefenen, in de regel nodig is dat een schriftelijke vertaling van bevelen tot vrijheidsbeneming, tenlasteleggingen, strafbeschikkingen en nog niet in kracht van gewijsde gegane uitspraken wordt gemaakt.

 Strafprozessordnung

8        § 37, lid 3, van de Strafprozessordnung (wetboek van strafvordering; hierna: „StPO”) bepaalt dat aan een verdachte die het Duits niet machtig is, enkel de „uitspraak” (Urteil) moet worden betekend, samen met een vertaling ervan in een taal die de verdachte begrijpt.

9        §§ 407 en volgende van de StPO bevatten regels omtrent strafbeschikkingen (Strafbefehle).

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10      Op 2 november 2015 heeft het Amtsgericht Düren (rechter in eerste aanleg Düren, Duitsland), op verzoek van de Staatsanwaltschaft Aachen (openbaar ministerie Aken, Duitsland), overeenkomstig de §§ 407 en volgende van de StPO een strafbeschikking tegen Sleutjes – een Nederlands staatsburger – uitgevaardigd, waarbij deze wegens het wederrechtelijk verlaten van de plaats van een ongeval een geldboete kreeg opgelegd.

11      Deze strafbeschikking bevatte een rechtsmiddelenvoorlichting. Daarin werd uiteengezet dat de beschikking onherroepelijk en uitvoerbaar zou worden indien Sleutjes niet binnen twee weken na de betekening ervan, in het Duits verzet zou aantekenen bij het Amtsgericht Düren, hetzij schriftelijk, hetzij bij een ter griffie van die rechterlijke instantie afgelegde en aldaar geregistreerde verklaring.

12      Op 12 november 2015 is de litigieuze strafbeschikking aan Sleutjes betekend. Bij deze beschikking, die in het Duits was opgesteld, was een Nederlandse vertaling gevoegd, zij het enkel van de informatie over de rechtsmiddelen.

13      Op 24 en 26 november 2015 heeft Sleutjes e-mails gestuurd naar het Amtsgericht Düren, waarin hij – in het Nederlands – zijn standpunt heeft uiteengezet over de tegen hem uitgevaardigde strafbeschikking. Bij brief van 1 december 2015 heeft deze rechterlijke instantie de verdachte meegedeeld dat ieder aan deze instantie gericht schrijven in het Duits moet zijn gesteld.

14      Tegelijk heeft de raadsman van Sleutjes op 1 december 2015 per fax verzet aangetekend en heeft hij verzocht om herstel in de vorige toestand. Bij beschikking van 28 januari 2016 heeft de voornoemde rechterlijke instantie dit verzet niet-ontvankelijk verklaard op grond dat het te laat was aangetekend, en heeft zij het verzoek om herstel in de vorige toestand afgewezen.

15      Sleutjes heeft een onmiddellijk beroep tegen deze beschikking ingesteld, dat thans aanhangig is bij de verwijzende rechter, te weten het Landgericht Aachen.

16      Die rechter is van oordeel dat de twee e-mails van Sleutjes van 24 en 26 november 2015 het Amtsgericht Düren weliswaar binnen de verzetstermijn hebben bereikt, maar dat zij geen geldig verzet opleveren. Gesteld al dat de e-mails voldoen aan het in het Duitse recht neergelegde formele vereiste dat het verzet schriftelijk moet worden aangetekend, zijn zij immers hoe dan ook niet in het Duits opgesteld. Om die reden kan Sleutjes’ verzet dus onmogelijk ontvankelijk worden geacht. Hij was er namelijk in het Nederlands van op de hoogte gesteld dat hij een dergelijk bezwaar in het Duits moest indienen.

17      Evenwel herinnert de verwijzende rechter er ten eerste aan dat wanneer een verdachte het Duits niet machtig is, hem volgens § 37, lid 3, StPO de „uitspraak” moet worden betekend samen met een vertaling ervan in een taal die hij begrijpt. Ten tweede brengt hij in herinnering dat volgens § 187, lid 2, GVG in de regel een schriftelijke vertaling van onder meer strafbeschikkingen en nog niet in kracht van gewijsde gegane uitspraken moet worden gemaakt.

18      In die context vraagt de verwijzende rechter zich af of het begrip „uitspraak” (Urteil) in de zin van § 37, lid 3, StPO, uitgelegd in het licht van artikel 3 van richtlijn 2010/64, ook strafbeschikkingen (Strafbefehle) moet omvatten. Indien dit het geval is, dan was de betekening van de tegen Sleutjes uitgevaardigde strafbeschikking nietig, omdat daarbij geen integrale Nederlandse vertaling was gevoegd. De verzetstermijn is in dat geval zelfs nog niet ingegaan.

19      In deze omstandigheden heeft het Landgericht Aachen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 3 van [richtlijn 2010/64] aldus worden uitgelegd dat het begrip ,uitspraak’ (Urteil) in § 37, lid 3, StPO mede ziet op strafbeschikkingen (Strafbefehle) in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

20      Alvorens wordt geantwoord op de prejudiciële vraag, moet worden opgemerkt dat de Duitse regering zich in haar opmerkingen op het standpunt stelt dat de verdachte op grond van de toepasselijke nationale voorschriften recht heeft op vertaling van de strafbeschikking en het daartegen aangetekende verzet, zodat de beslechting van het hoofdgeding niet afhangt van het antwoord op de gestelde vraag en deze dus niet relevant is. De verwijzende rechter legt die nationale voorschriften evenwel anders uit.

21      In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om – rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak – zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arresten van 6 september 2016, Petruhhin, C‑182/15, EU:C:2016:630, punt 19, en 8 december 2016, Eurosaneamientos e.a., C‑532/15 en C‑538/15, EU:C:2016:932, punt 27).

22      Hieruit vloeit voort dat er een vermoeden van relevantie rust op de vragen inzake de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, waarvan het Hof de juistheid niet behoeft na te gaan. Het Hof kan een verzoek van een nationale rechter enkel afwijzen wanneer de gevraagde uitlegging van het Unierecht kennelijk op generlei wijze verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is en voorts wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 8 december 2016, Eurosaneamientos e.a., C‑532/15 en C‑538/15, EU:C:2016:932, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      In casu blijkt evenwel niet duidelijk uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de situatie in kwestie onder een van deze hypothesen valt. Bovendien staat het niet aan het Hof om de uitlegging van het nationale recht door de verwijzende rechter in twijfel te trekken.

24      Bijgevolg moet de gestelde vraag worden beantwoord.

25      Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van richtlijn 2010/64 aldus moet worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een „essentieel processtuk” in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.

26      Ter beantwoording van deze vraag moet worden opgemerkt dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64 voorziet in het recht op vertolking en vertaling in met name strafprocedures. Voorts bepaalt artikel 1, lid 2, van deze richtlijn dat dit recht geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van – indien van toepassing – de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.

27      De situatie van iemand als Sleutjes, die tegen een krachtens §§ 407 en volgende van de StPO uitgevaardigde strafbeschikking waarvan hij de bestemmeling was, verzet heeft aangetekend waarvan de ontvankelijkheid in het kader van een beroepsprocedure wordt onderzocht, valt dus duidelijk binnen de werkingssfeer van richtlijn 2010/64, zodat hij moet kunnen gebruikmaken van het door deze richtlijn gewaarborgde recht op vertolking en vertaling (zie in die zin arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C‑216/14, EU:C:2015:686, punt 27).

28      Wat de vraag betreft of dit recht in casu betrekking heeft op deze strafbeschikking, moet in herinnering worden geroepen dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2010/64 verdachten of beklaagden die de taal van de betrokken strafprocedure niet verstaan, het recht toebedeelt om een schriftelijke vertaling te ontvangen van alle „essentiële processtukken”.

29      In de eerste plaats preciseert dit artikel in lid 2 dat de essentiële processtukken beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen omvatten.

30      Uit het aan het Hof overgelegde dossier en uit de punten 20 en 60 van het arrest van 15 oktober 2015, Covaci (C‑216/14, EU:C:2015:686), blijkt dat de strafbeschikking waarin het Duitse recht voorziet, is uitgevaardigd op basis van een vereenvoudigde procedure, volgens welke de betekening van die beschikking in wezen slechts plaatsvindt nadat de rechter zich over de gegrondheid van de beschuldiging heeft uitgesproken en deze betekening voor de verdachte de eerste gelegenheid vormt om over de tegen hem ingebrachte beschuldiging te worden geïnformeerd. Indien deze persoon tegen die beschikking geen verzet aantekent binnen twee weken vanaf de betekening ervan, gaat zij bovendien in kracht van gewijsde en worden de daarin opgelegde sancties uitvoerbaar.

31      Bijgevolg vertegenwoordigt een dergelijke strafbeschikking zowel een tenlastelegging als een vonnis in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/64.

32      In de tweede plaats volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zowel uit de overwegingen 14, 17 en 30 van deze richtlijn als uit de tekst van artikel 3 ervan, en in het bijzonder lid 1 van dit artikel, dat het daarbij gewaarborgde recht op vertaling is ingevoerd om de betrokkenen in staat te stellen hun rechten van verdediging uit te oefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen (arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C‑216/14, EU:C:2015:686, punt 43).

33      Wanneer een strafbeschikking als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aan iemand uitsluitend in de taal van de betrokken procedure wordt verstrekt, hoewel deze persoon die taal niet machtig is, dan is hij niet in staat om te begrijpen wat hem wordt verweten en kan hij zijn recht van de verdediging dus niet naar behoren uitoefenen indien hij niet beschikt over een vertaling van deze beschikking in een taal die hij beheerst.

34      Uit een en ander volgt dat op de gestelde vraag moet worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 2010/64 aldus moet worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een „essentieel processtuk” in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.

 Kosten

35      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3 van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures moet aldus worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een „essentieel processtuk” in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.