Language of document : ECLI:EU:T:2015:142

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

3 maart 2015 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Staatssteun – Staatssteun die door een Nederlandse gemeente aan een betaaldvoetbalorganisatie is verstrekt – Besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU – Steunmaatregel die op de datum van het besluit reeds volledig tot uitvoering is gebracht – Ontvankelijkheid – Handeling waartegen kan worden opgekomen”

In zaak T‑251/13,

Gemeente Nijmegen (Nederland), vertegenwoordigd door H. Janssen en S. van der Heul, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Noë en B. Stromsky als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2013) 1152 final van de Commissie van 6 maart 2013 – Vermeende steun gemeenten aan de Nederlandse profvoetbalclubs Vitesse, NEC, Willem II, MVV, PSV en FC Den Bosch in de periode 2008‑2011 [steunmaatregel SA.33584 (2013/C) (ex 2011/NN)],

geeft

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Prek, president, I. Labucka (rapporteur) en V. Kreuschitz, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Naar aanleiding van diverse klachten dat verschillende Nederlandse gemeenten staatssteun hadden verleend aan in financiële moeilijkheden verkerende profvoetbalclubs, heeft de Europese Commissie op 27 mei 2011 en 6 juli 2011 het Koninkrijk der Nederlanden om inlichtingen verzocht. Op respectievelijk 26 en 28 juli 2011 en 1 september 2011 ontving zij antwoorden op haar vragen.

2        Een van de aan de orde zijnde steunmaatregelen betreft de op 28 september 2010 gerealiseerde afkoop door verzoekster, de Gemeente Nijmegen, van een recht op verwerving (hierna: „afkooptransactie”) van het multifunctionele sportcomplex „De Eendracht”. Dit recht was aan betaaldvoetbalorganisatie Nijmegen Eendracht Combinatie (NEC) verleend in een tussen verzoekster en NEC aangegane huurovereenkomst met betrekking tot dat complex.

3        Bij besluit C(2013) 1152 final van 6 maart 2013 – Vermeende steun gemeenten aan de Nederlandse profvoetbalclubs Vitesse, NEC, Willem II, MVV, PSV en FC Den Bosch in de periode 2008‑2011 [steunmaatregel SA.33584 (2013/C) (ex 2011/NN)] (hierna: „bestreden besluit”) heeft de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1) de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU ingeleid ten aanzien van met name de afkooptransactie.

4        Na een eerste beoordeling vond de Commissie in het bestreden besluit vooralsnog dat de afkooptransactie staatssteun vormde in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU (zie punten 45‑50 van het bestreden besluit) en dat sprake was van ernstige twijfel over de verenigbaarheid van deze transactie met de interne markt.

 Procedure en conclusies van partijen

5        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 mei 2013, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

6        Bij op 7 augustus 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

7        Verzoekster heeft op 26 september 2013 haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid kenbaar gemaakt.

8        Op 26 mei 2014 heeft het Gerecht partijen verzocht hun opmerkingen in te dienen over de gevolgen die het arrest van 21 november 2013, Deutsche Lufthansa (C‑284/12, Jurispr., EU:C:2013:755), en de beschikking van 4 april 2014, Flughafen Lübeck (C‑27/13, EU:C:2014:240), voor de onderhavige zaak hebben. De partijen hebben binnen de gestelde termijn geantwoord.

9        Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren „voor zover het besluit betrekking heeft op de vermeende steun [...] aan NEC”;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

10      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–      het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–      verzoekster te verwijzen in de kosten.

11      In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid verzoekt verzoekster het Gerecht:

–      de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

–      de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

12      Volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens artikel 114, lid 3, geschiedt de verdere behandeling mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist.

13      In het onderhavige geval acht het Gerecht zich voldoende voorgelicht door de inhoud van de stukken en behoeft niet tot mondelinge behandeling te worden overgegaan.

 Argumenten van partijen

14      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid betoogt de Commissie om te beginnen dat het bestreden besluit een voorlopige of zuiver voorbereidende maatregel betreft en dat haar definitieve standpunt over de aan de orde zijnde staatssteun pas wordt vastgelegd in het aan het einde van de formele onderzoeksprocedure genomen besluit.

15      Voorts wijst de Commissie erop dat het bestreden besluit in het onderhavige geval betrekking heeft op een maatregel die geheel tot uitvoering is gebracht, zodat anders dan bij een maatregel die nog tot uitvoering wordt gebracht, van de lidstaten niet wordt verlangd dat zij de toepassing van het besluit opschorten.

16      De Commissie merkt tevens op dat ook de nationale rechter de opschorting van de toepassing van de betrokken steunmaatregel niet kan gelasten wanneer de steun al is verleend.

17      Met betrekking tot de gevolgen die het arrest Deutsche Lufthansa, punt 8 supra (EU:C:2013:755), en de beschikking Flughafen Lübeck, punt 8 supra (EU:C:2014:240) voor de onderhavige zaak hebben, stelt de Commissie in wezen dat die uitspraken geen beslissende invloed hebben. Zij wijst erop dat volgens de rechtspraak onderscheid moet worden gemaakt tussen steunmaatregelen waarvan de tenuitvoerlegging is voltooid, zoals de afkooptransactie, en steunmaatregelen die ten uitvoer worden gebracht. Verder meent de Commissie ook dat het beroep slechts ontvankelijk is indien bij de nationale rechter een procedure tot staking van de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel en tot terugvordering van de reeds gedane betaling aanhangig is en roept zij in herinnering dat voor de ontvanger van de steun steeds de mogelijkheid openstaat om op te komen tegen een besluit, zoals het bestreden besluit, door middel van een prejudiciële vraag.

18      Ten slotte betoogt de Commissie dat het ontvankelijk achten van het beroep onverenigbaar zou zijn met het stelsel van bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie en de rechter van de Europese Unie en met het stelsel van rechtsmiddelen van het Verdrag, alsook met de vereisten van een goede procesgang en een regelmatig verloop van de administratieve procedure voor de Commissie, doordat de rechter van de Unie vragen zou moeten beoordelen waarover de Commissie nog niet de gelegenheid heeft gehad zich uit te spreken. De inhoudelijke behandeling van een dergelijk beroep zou dus tot gevolg hebben dat op de discussie ten gronde zou worden vooruitgelopen en dat de verschillende fasen van de administratieve en de gerechtelijke procedure door elkaar zouden gaan lopen.

19      Verzoekster meent om te beginnen dat, anders dan de Commissie stelt, uit de rechtspraak van het Gerecht niet kan worden opgemaakt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen maatregelen die al zijn uitgevoerd en maatregelen die nog uitgevoerd worden.

20      Volgens verzoekster kan niet worden uitgesloten dat een besluit zoals het bestreden besluit rechtsgevolgen teweeg kan brengen, waardoor een tegen het besluit ingesteld beroep ontvankelijk is.

21      Voorts voert verzoekster aan dat de nationale rechter gebonden is aan het standpunt dat de Commissie inneemt in het bestreden besluit. Zodra de Commissie heeft besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden, is de nationale rechter volgens verzoekster bevoegd en onder omstandigheden verplicht te bevelen dat de aan de orde zijnde steun voorlopig wordt teruggevorderd. Indien de Commissie en de nationale rechter het niet eens zijn met elkaar, mag de nationale rechter een verzoek tot terugvordering van de steun pas afwijzen nadat hij krachtens artikel 267 VWEU een prejudiciële vraag aan het Hof heeft voorgelegd.

22      Met betrekking tot de gevolgen die het arrest Deutsche Lufthansa, punt 8 supra (EU:C:2013:755), en de beschikking Flughafen Lübeck, punt 8 supra (EU:C:2014:240) voor de onderhavige zaak hebben, stelt verzoekster dat blijkens de rechtspraak een besluit zoals het bestreden besluit een onvoorwaardelijk bindend effect heeft dat meebrengt dat nationale rechterlijke instanties verplicht zijn om aan te nemen dat een inbreuk op de standstillverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU heeft plaatsgevonden en om passende maatregelen te nemen in de bij hen aanhangige procedures. Volgens verzoekster is het de nationale rechter niet meer toegestaan om in een bij hem aanhangig geschil zelf te beoordelen of de maatregel ten aanzien waarvan de Commissie heeft besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden staatssteun vormt of niet, ook al zijn de in het besluit van de Commissie geformuleerde bevindingen voorlopig.

23      Verzoekster betoogt ook dat aan het bestreden besluit negatieve gevolgen zijn verbonden, gelet op de ernstige twijfel over de rechtmatigheid van de aan de orde zijnde maatregel. Zij stelt dat de mogelijkheid dat het bestreden besluit kan worden aangevoerd voor de nationale rechter en het feit dat er gevolgen kunnen zijn voor de commerciële relaties van NEC, rechtsgevolgen van dat besluit zijn die losstaan van de verplichting tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de aan de orde zijnde maatregel.

24      Dienaangaande voert de Commissie aan dat dit feitelijke gevolgen zijn die niet kunnen worden aangemerkt als dwingende rechtsgevolgen die verzoeksters rechtssituatie substantieel wijzigen.

25      Volgens verzoekster heeft de twijfel over de rechtmatigheid van de aan de orde zijnde maatregel verder negatieve gevolgen voor de door de Gemeentewet voorgeschreven rechtmatigheidscontrole die wordt uitgevoerd door de accountant van de gemeente. Zo dient de accountant, indien hij in het kader van zijn controle rechtmatigheidsrisico’s signaleert waarover verzoekster geen uitleg kan geven, dit op te nemen in zijn rapport, hetgeen impliceert dat het bestreden besluit consequenties heeft voor verzoeksters situatie.

26      Ten slotte is verzoekster van mening dat de omstandigheid dat de Commissie voorlopig beoordeelt of in het onderhavige geval sprake is van staatssteun, niet afdoet aan de ontvankelijkheid van het beroep omdat het besluit zelfstandig rechtsgevolgen heeft of zal hebben. Het Gerecht moet naar haar mening een besluit tot het inleiden van de formele onderzoeksprocedure, zoals het bestreden besluit, in principe volledig toetsen. Deze toetsing blijft echter beperkt tot de vraag of de Commissie, op grond van de beschikbare informatie, terecht tot de voorlopige conclusie kon komen dat er sprake was van staatssteun, althans ernstige twijfels kon koesteren.

 Beoordeling door het Gerecht

27      Volgens vaste rechtspraak staat beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU open tegen alle handelingen van de instellingen, ongeacht hun aard of vorm, die beogen bindende rechtsgevolgen in het leven te roepen welke de verzoeker in zijn belangen raken doordat diens rechtspositie aanmerkelijk wordt gewijzigd (zie arrest van 17 juli 2008, Athinaïki Techniki/Commissie, C‑521/06 P, Jurispr., EU:C:2008:422, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Tegen handelingen of besluiten die tot stand komen in een uit verscheidene fasen bestaande procedure, met name na een interne procedure, kan slechts worden opgekomen wanneer het maatregelen betreft die aan het einde van die procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen; hiertoe behoren dus niet voorlopige maatregelen ter voorbereiding van het eindbesluit (zie arresten van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr., EU:C:1981:264, punt 10, en 18 december 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T‑10/92–T‑12/92 en T‑15/92, Jurispr., EU:T:1992:123, punt 28, en beschikking van 21 november 2005, Tramarin/Commissie, T‑426/04, Jurispr., EU:T:2005:405, punt 25).

29      Een besluit van de Commissie zoals het bestreden besluit, waarbij met betrekking tot staatssteun de formele onderzoeksprocedure wordt ingeleid, kan blijkens de rechtspraak een voor beroep vatbare handeling zijn aangezien het autonome rechtsgevolgen teweeg kan brengen (zie in die zin arresten van 9 oktober 2001, Italië/Commissie, C‑400/99, Jurispr., „arrest Tirrenia”, EU:C:2001:528, punten 62 en 69; 24 oktober 2013, Deutsche Post/Commissie, C‑77/12 P, EU:C:2013:695, punt 53, en 23 oktober 2002, Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, T‑346/99–T‑348/99, Jurispr., EU:T:2002:259, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak), namelijk indien het besluit een voldoende onmiddellijke en reële juridisch bindende werking heeft jegens de lidstaat waaraan het is gericht en jegens de begunstigde(n) van de betreffende steunmaatregel.

30      Dat is met name het geval voor de op de lidstaat rustende verplichting tot opschorting van de uitvoering van een steunmaatregel waarvan de uitvoering is gestart zonder dat de maatregel is aangemeld en die nog steeds tot uitvoering wordt gebracht op de datum van vaststelling van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure (zie in die zin arresten Tirrenia, punt 29 supra, EU:C:2001:528, punten 59 en 62, en Deutsche Post/Commissie, punt 29 supra, EU:C:2013:695, punt 52).

31      Volgens de rechtspraak wijzigt een besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure ten aanzien van een maatregel die ten uitvoer wordt gebracht en die door de Commissie als nieuwe steun wordt aangemerkt, immers noodzakelijkerwijs de juridische strekking van de betrokken maatregel en de rechtssituatie van de ondernemingen die daarvan de begunstigden zijn, met name wat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel betreft. Zoals blijkt uit de rechtspraak en overigens wordt erkend door de Commissie, geldt deze conclusie niet alleen wanneer de maatregel die tot uitvoering wordt gebracht, door de autoriteiten van de betrokken lidstaat als bestaande steunmaatregel wordt beschouwd, maar ook wanneer die autoriteiten van mening zijn dat die maatregel geen staatssteun is (zie in die zin arresten Tirrenia, punt 29 supra, EU:C:2001:528, punten 57‑59; Deutsche Post/Commissie, punt 29 supra, EU:C:2013:695, punt 52, en Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, punt 29 supra, EU:T:2002:259, punten 33 en 34).

32      Ook is geoordeeld dat, wanneer de Commissie de formele onderzoeksprocedure heeft ingeleid ten aanzien van een maatregel die ten uitvoer wordt gebracht, de nationale rechterlijke instanties alle noodzakelijke maatregelen moeten nemen om aan de eventuele niet-nakoming van de verplichting tot opschorting van de uitvoering van die maatregel de desbetreffende consequenties te verbinden.

33      Daartoe kunnen de nationale rechterlijke instanties besluiten om de uitvoering van de maatregel die voorwerp van onderzoek is op te schorten en de terugvordering van de reeds verrichte betalingen te gelasten. Zij kunnen ook besluiten om voorlopige maatregelen te gelasten teneinde enerzijds de belangen van de betrokken partijen te beschermen en anderzijds het nuttige effect van het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure te behouden (arrest Deutsche Lufthansa, punt 8 supra, EU:C:2013:755, punten 42 en 43).

34      Tegen de achtergrond van deze overwegingen moet worden onderzocht of het bestreden besluit met betrekking tot de aan de orde zijnde maatregel een voldoende onmiddellijke en reële juridisch bindende werking heeft jegens de lidstaat waaraan het is gericht en jegens de begunstigde(n) van de maatregel die voorwerp van onderzoek is.

35      Wel moet in het onderhavige geval worden geconstateerd dat de afkooptransactie reeds volledig was verricht toen het bestreden besluit werd vastgesteld.

36      Voorts is kennelijk sprake van een niet aangemelde nieuwe steunmaatregel ten aanzien waarvan verzoekster nooit heeft gesteld dat het om een bestaande steunmaatregel ging en dat het bestreden besluit dus autonome rechtsgevolgen teweegbracht vanwege het enkele feit dat de Commissie ervoor heeft gekozen de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden (zie in die zin arrest van 30 juni 1992, Spanje/Commissie, C‑312/90, Jurispr., EU:C:1992:282, punten 20‑24).

37      Anders dan een besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure ten aanzien van een maatregel die nog tot uitvoering wordt gebracht, brengt een besluit van die aard met betrekking tot een maatregel die volledig tot uitvoering is gebracht, in beginsel geen autonome rechtsgevolgen teweeg omdat het geen voldoende onmiddellijke en reële juridisch bindende werking heeft jegens de lidstaat waaraan het is gericht en jegens de begunstigde(n) van de betrokken maatregel.

38      In de eerste plaats moet erop worden gewezen dat in het onderhavige geval vaststaat dat de uitvoering van de aan de orde zijnde maatregel niet kan worden opgeschort aangezien de maatregel volledig tot uitvoering was gebracht toen het bestreden besluit werd vastgesteld.

39      Wat de opschorting van de uitvoering van de aan de orde zijnde maatregel betreft, kan het bestreden besluit dus geen voldoende onmiddellijke en reële juridisch bindende werking hebben jegens de lidstaat en in het bijzonder de nationale rechter.

40      In de tweede plaats kan het bestreden besluit, gelet op de inhoud en strekking ervan, voor de betrokken lidstaat niet leiden tot de verplichting over te gaan tot terugvordering van de in het kader van de aan de orde zijnde maatregel verleende steun.

41      Om te beginnen volgt uit verordening nr. 659/1999 immers dat er voor de Commissie strikte voorwaarden gelden wanneer zij het voornemen heeft om de betrokken lidstaat te gelasten om de steun voorlopig terug te vorderen.

42      In artikel 11, lid 2, van verordening nr. 659/1999 worden als voorwaarden gesteld dat er geen twijfel mag bestaan omtrent de steunverlenende aard van de maatregel, dat er dringend moet worden opgetreden en dat er een ernstig gevaar bestaat dat een concurrent aanzienlijke en onherstelbare schade oploopt.

43      Dergelijke voorwaarden, die gelden voor de vaststelling van een afzonderlijk besluit dat een andere strekking heeft dan het bestreden besluit, wijzen erop dat er voor de lidstaat waaraan het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is gericht, geen reeds uit dat besluit voortvloeiende algemene verplichting bestaat om de onrechtmatig uitgekeerde steun terug te vorderen.

44      Voorts is het weliswaar zo dat de nationale rechter, wanneer bij hem een dergelijk verzoek aanhangig is, ertoe verplicht kan zijn de terugvordering van de betrokken steun te gelasten, ongeacht of de steunmaatregel al dan niet wordt uitgevoerd wanneer het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure wordt vastgesteld, maar dit heeft niet tot gevolg dat het betreffende besluit een voldoende onmiddellijke en reële juridisch bindende werking krijgt.

45      De op de nationale rechter rustende verplichting om vrijwaringsmaatregelen op te leggen in een geding met betrekking tot een mogelijke steunmaatregel bestaat immers slechts indien aan de voorwaarden die dergelijke maatregelen rechtvaardigen is voldaan, namelijk dat vaststaat dat de maatregel als staatssteun kan worden gekwalificeerd, de steunmaatregel op het punt staat te worden uitgevoerd of is uitgevoerd, en geen buitengewone omstandigheden zijn geconstateerd die zich tegen een terugvordering verzetten (zie in die zin arrest van 11 maart 2010, CELF en ministre de la Culture et de la Communication, C‑1/09, Jurispr., EU:C:2010:136, punt 36).

46      Verder moet erop worden gewezen dat er voor de nationale rechter geen absolute en onvoorwaardelijke verplichting bestaat om zich zonder meer aan te sluiten bij de voorlopige beoordeling van de Commissie. In het bijzonder is reeds geoordeeld dat de nationale rechter die twijfels heeft over de vraag of de betrokken maatregel staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt, of over de geldigheid of uitlegging van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, enerzijds de Commissie om verduidelijkingen kan verzoeken en anderzijds krachtens artikel 267, tweede en derde alinea, VWEU een prejudiciële vraag kan of moet voorleggen aan het Hof (arrest Deutsche Lufthansa, punt 8 supra, EU:C:2013:755, punt 44).

47      Ten slotte moet in elk geval worden vastgesteld dat in het onderhavige geval verzoekster geenszins kenbaar heeft gemaakt zich tot de nationale rechter te hebben gewend.

48      Met betrekking tot de terugvordering van de steun moet dus worden geoordeeld dat het bestreden besluit geen voldoende onmiddellijke en reële juridisch bindende werking heeft jegens de lidstaat en in het bijzonder de nationale rechter.

49      In de derde plaats kan niet worden aangenomen dat de vermeende wijziging van de commerciële relaties van NEC als gevolg van de onzekerheid over de rechtmatigheid van de aan de orde zijnde maatregel aan te merken is als een uit het bestreden besluit voortvloeiend zelfstandig rechtsgevolg.

50      Er kan immers geen duidelijk causaal verband tussen de twijfel over de rechtmatigheid van de aan de orde zijnde maatregel en de gevolgen voor verzoeksters rechtssituatie worden aangetoond.

51      Bovendien kunnen de commerciële onzekerheid en de perceptie die andere marktdeelnemers hebben van de situatie van de begunstigde van een steunmaatregel, zoals verzoekster in het onderhavige geval, niet worden beschouwd als bindende rechtsgevolgen aangezien het slechts gaat om louter feitelijke gevolgen en niet om rechtsgevolgen die met het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure worden beoogd (zie in die zin en naar analogie beschikking van 7 juli 1981, IBM/Commissie, 60/81 R en 190/81 R, Jurispr., EU:C:1981:165, punt 19, en arresten van 1 december 2005, Italië/Commissie, C‑301/03, Jurispr., EU:C:2005:727, punt 30, en 20 mei 2010, Duitsland/Commissie, T‑258/06, Jurispr., EU:T:2010:214, punt 151).

52      Verzoekster kan dus niet stellen dat het bestreden besluit dwingende rechtsgevolgen teweeg heeft gebracht die haar in haar belangen raken doordat haar rechtspositie aanmerkelijk wordt gewijzigd.

53      Hieruit volgt dat het bestreden besluit in het onderhavige geval niet kan worden aangemerkt als een handeling waartegen kan worden opgekomen.

54      Derhalve moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

55      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

HET GERECHT (Vierde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      De Gemeente Nijmegen wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 3 maart 2015.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      M. Prek


* Procestaal: Nederlands.