Language of document : ECLI:EU:T:2016:721

Zaak T248/13

(gedeeltelijke publicatie)

Mohammed Al-Ghabra

tegen

Europese Commissie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qa’ida-netwerk en de Taliban – Verordening (EG) nr. 881/2002 – Bevriezing van de tegoeden en economische middelen van een persoon die is geplaatst op een lijst die door een orgaan van de Verenigde Naties is opgesteld – Plaatsing van de naam van deze persoon op de lijst in bijlage I bij verordening nr. 881/2002 – Beroep tot nietigverklaring – Redelijke termijn – Verplichting om de aangevoerde redenen te verifiëren en de gegrondheid ervan te onderbouwen – Rechterlijke toetsing”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 13 december 2016

1.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Handeling met beperkende maatregelen ten aanzien van een persoon of entiteit – Handeling die is gepubliceerd en aan de adressaten is meegedeeld – Datum van mededeling van de handeling

(Art. 263, zesde alinea, VWEU)

2.      Gerechtelijke procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Strikte toepassing van de Unieregels

3.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban – Bevriezing van tegoeden en economische middelen – Procedure tot heroverweging van de plaatsing van de naam van de betrokkene op de lijst in bijlage I bij verordening nr. 881/2002 – Inachtneming van een redelijke termijn – Schending – Gevolgen

(Verordening nr. 881/2002 van de Raad)

4.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban – Verplichting om de individuele en specifieke redenen voor de genomen besluiten mee te delen – Rechterlijke toetsing

(Verordening nr. 881/2002 van de Raad)

5.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Evenredigheid – Evenredigheid van een maatregel tot bevriezing van tegoeden en economische middelen

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 39, 40)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 43)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 52, 53, 62‑65)

4.      De eerbiediging van de rechten van verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming, alsook de inachtneming van het beginsel van behoorlijk bestuur, vereisen enerzijds dat de bevoegde autoriteit van de Unie aan de betrokken persoon mededeling doet van de door het Sanctiecomité verstrekte uiteenzetting van redenen waarop het besluit tot plaatsing of handhaving van de naam van die persoon op de lijst van personen van wie de tegoeden en andere financiële middelen moeten worden bevroren, is gebaseerd, dat zij hem de mogelijkheid biedt zijn opmerkingen dienaangaande naar behoren kenbaar te maken en dat zij zorgvuldig en onpartijdig onderzoekt of de aangevoerde redenen gegrond zijn in het licht van de gemaakte opmerkingen en de mogelijk door die persoon overgelegde bewijzen à décharge.

De eerbiediging van die rechten en dat beginsel betekent anderzijds dat de Unierechter in geval van betwisting voor de rechter met name toetst of de redenen in de door het Sanctiecomité verstrekte uiteenzetting voldoende nauwkeurig en concreet zijn, en zo ja, of de feiten achter de betreffende reden juist zijn in het licht van de meegedeelde elementen.

Daarentegen biedt de omstandigheid dat de bevoegde autoriteit van de Unie aan de betrokken persoon en, later, aan de Unierechter geen toegang verleent tot de informatie of het bewijs waarover enkel het Sanctiecomité of het betrokken lid van de Verenigde Naties (VN) beschikt met betrekking tot de uiteenzetting van de redenen waarop het betrokken besluit berust, op zich geen grond om schending van die rechten of dat beginsel vast te stellen.

In een dergelijke situatie beschikt de Unierechter, die de materiële gegrondheid van de redenen in de door het Sanctiecomité verstrekte uiteenzetting moet toetsen, rekening houdend met de opmerkingen en de eventueel door de betrokken persoon overgelegde bewijzen à décharge en het antwoord van de bevoegde autoriteit van de Unie op die opmerkingen, echter niet over bijkomende informatie of bijkomend bewijs. Indien hij niet kan vaststellen dat deze redenen gegrond zijn, kan het bestreden besluit tot plaatsing bijgevolg niet daarop worden gebaseerd.

(zie punten 70‑72)

5.      De bevriezing van de tegoeden en de financiële en andere economische middelen van de personen van wie de Veiligheidsraad of het Sanctiecomité heeft vastgesteld dat zij banden met Usama bin Laden, het Al Qa’ida-netwerk en de Taliban hebben, kan op zich niet als ongeschikt of onevenredig worden aangemerkt, gelet op het voor de internationale gemeenschap zo fundamentele doel van algemeen belang dat erin bestaat de bedreigingen van de internationale vrede en veiligheid door terroristische handelingen met alle middelen te bestrijden overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties. Niettemin moet men zich ervan vergewissen dat bij de vaststelling van die maatregelen de procedurele rechten van de betrokkenen, en met name hun rechten van de verdediging, zijn geëerbiedigd.

Wanneer het Sanctiecomité in het kader van de relevante resoluties van de Veiligheidsraad beslist om de naam van een persoon op zijn geconsolideerde lijst te plaatsen, moet de bevoegde autoriteit van de Unie dan, om namens de lidstaten gevolg te geven aan dat besluit, beslissen de betrokken naam op basis van de door dat comité verstrekte uiteenzetting van de redenen te plaatsen of te handhaven op de lijst van personen en entiteiten van wie de tegoeden en andere middelen moeten worden bevroren. In die context zijn de enige verplichtingen die op de bevoegde autoriteit van de Unie rusten, die in verband met de eerbiediging van de rechten van de verdediging, het zorgvuldig en onpartijdig onderzoek van de gegrondheid van de aangevoerde redenen en de motivering, waarin de specifieke en concrete individuele redenen worden aangegeven waarom de bevoegde autoriteiten menen dat de betrokkene voorwerp van beperkende maatregelen moet zijn.

(zie punten 187, 188)