Language of document : ECLI:EU:C:2003:489

ARREST VAN HET HOF

23 september 2003 (1)

„Niet-nakoming - Niet-omzetting met betrekking tot Gibraltar van de richtlijnen 67/548/EEG en 87/18/EEG (gevaarlijke chemische stoffen); 93/12/EEG (vloeibare brandstoffen); 79/113/EEG, 84/533/EEG, 84/534/EEG, 84/535/EEG, 84/536/EEG, 84/537/EEG, 84/538/EEG, 86/594/EEG en 86/662/EEG (geluidsemissies); 94/62/EG (verpakkingsafval) en 97/35/EG (doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu)”

In zaak C-30/01,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. B. Wainwright als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënt,

tegen

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door D. Wyatt, QC, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door met betrekking tot Gibraltar niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan:

-    richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 196, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/69/EG van de Commissie van 5 december 1997 (PB L 343, blz. 19);

-    richtlijn 87/18/EEG van de Raad van 18 december 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (PB 1987, L 15, blz. 29);

-    richtlijn 93/12/EEG van de Raad van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB L 74, blz. 81), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 (PB L 350, blz. 58);

-    richtlijn 79/113/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald (PB L 33, blz. 15), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/405/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 9);

-    richtlijn 84/533/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van motorcompressoren (PB L 300, blz. 123), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/406/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 11);

-    richtlijn 84/534/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van torenkranen (PB L 300, blz. 130), zoals gewijzigd bij richtlijn 87/405/EEG van de Raad van 25 juni 1987 (PB L 220, blz. 60);

-    richtlijn 84/535/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van aggregaten voor laswerk (PB L 300, blz. 142), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/407/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 16);

-    richtlijn 84/536/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van energieaggregaten (PB L 300, blz. 149), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/408/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 18);

-    richtlijn 84/537/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van met de hand bediende betonbrekers en trilhamers voor sloopwerk (PB L 300, blz.156), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/409/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 20);

-    richtlijn 84/538/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines (PB L 300, blz.171), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/181/EEG van de Raad van 22 maart 1988 (PB L 81, blz. 71);

-    richtlijn 86/594/EEG van de Raad van 1 december 1986 betreffende het door huishoudelijke apparaten voortgebrachte luchtgeluid (PB L 344, blz. 24);

-    richtlijn 86/662/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de beperking van geluidsemissies van hydraulische graafmachines, kabelgraafmachines, dozers, laders en graaflaadmachines (PB L 384, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 (PB L 168, blz. 14);

-    richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365, blz. 10), en

-    richtlijn 97/35/EG van de Commissie van 18 juni 1997 houdende tweede aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/220/EEG van de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (PB L 169, blz. 72),

althans de Commissie niet in kennis te stellen van de vaststelling van dergelijke bepalingen, de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J.-P. Puissochet, M. Wathelet en R. Schintgen, kamerpresidenten, C. Gulmann, D. A. O. Edward, A. La Pergola, P. Jann, V. Skouris, F. Macken, N. Colneric (rapporteur), S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,


griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 januari 2003,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 24 februari 2001, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door met betrekking tot Gibraltar niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan:

-    richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 196, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/69/EG van de Commissie van 5 december 1997 (PB L 343, blz. 19);

-    richtlijn 87/18/EEG van de Raad van 18 december 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (PB 1987, L 15, blz. 29);

-    richtlijn 93/12/EEG van de Raad van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB L 74, blz. 81), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 (PB L 350, blz. 58);

-    richtlijn 79/113/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald (PB L 33, blz. 15), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/405/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 9);

-    richtlijn 84/533/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van motorcompressoren (PB L 300, blz. 123), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/406/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 11);

-    richtlijn 84/534/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van torenkranen (PB L 300, blz. 130), zoals gewijzigd bij richtlijn 87/405/EEG van de Raad van 25 juni 1987 (PB L 220, blz. 60);

-    richtlijn 84/535/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van aggregaten voor laswerk (PB L 300, blz. 142), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/407/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 16);

-    richtlijn 84/536/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van energieaggregaten (PB L 300, blz. 149), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/408/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 18);

-    richtlijn 84/537/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van met de hand bediende betonbrekers en trilhamers voor sloopwerk (PB L 300, blz.156), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/409/EEG van de Commissie van 11 juli 1985 (PB L 233, blz. 20);

-    richtlijn 84/538/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines (PB L 300, blz.171), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/181/EEG van de Raad van 22 maart 1988 (PB L 81, blz. 71);

-    richtlijn 86/594/EEG van de Raad van 1 december 1986 betreffende het door huishoudelijke apparaten voortgebrachte luchtgeluid (PB L 344, blz. 24);

-    richtlijn 86/662/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de beperking van geluidsemissies van hydraulische graafmachines, kabelgraafmachines, dozers, laders en graaflaadmachines (PB L 384, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 (PB L 168, blz. 14);

-    richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365, blz. 10), en

-    richtlijn 97/35/EG van de Commissie van 18 juni 1997 houdende tweede aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/220/EEG van de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (PB L 169, blz. 72),

althans de Commissie niet in kennis te stellen van de vaststelling van deze bepalingen, de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2.
    Bij beschikking van de president van het Hof van 22 juni 2001 is het Koninkrijk Spanje toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

Rechtskader

Algemene bepalingen van gemeenschapsrecht

3.
    De artikelen 2 EG en 3, lid 1, EG bepalen het volgende:

„Artikel 2

De Gemeenschap heeft tot taak, door het instellen van een gemeenschappelijke markt en een economische en monetaire unie en door de uitvoering van het gemeenschappelijk beleid of de gemeenschappelijke activiteiten, bedoeld in de artikelen 3 en 4, het bevorderen van een harmonische, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, de gelijkheid van mannen en vrouwen, een duurzame en niet-inflatoire groei, een hoge graad van concurrentievermogen en convergentie van economische prestaties, een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, een verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan, de economische en sociale samenhang en de solidariteit tussen de lidstaten.

Artikel 3

1.    Teneinde de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken, omvat het optreden van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin dit Verdrag voorziet:

a)    het verbod tussen de lidstaten op douanerechten en kwantitatieve beperkingen bij in- en uitvoer van goederen alsmede van alle overige maatregelen van gelijke werking,

b)    een gemeenschappelijke handelspolitiek,

c)    een interne markt, gekenmerkt door de afschaffing tussen de lidstaten van hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal,

[...]”

4.
    Artikel 14, lid 2, EG luidt:

„De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van dit Verdrag.”

5.
    Titel I van het derde deel van het EG-Verdrag draagt het opschrift „Het vrije verkeer van goederen”. Deze titel opent met de algemene bepalingen van de artikelen 23 EG en 24 EG en bevat twee hoofdstukken over respectievelijk „De douane-unie” (artikelen 25 EG-27 EG) en het „Verbod op kwantitatieve beperkingen tussen de lidstaten” (artikelen 28 EG-31 EG).

6.
    Artikel 23 EG bepaalt het volgende:

„1.    De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer en welke zowel het verbod medebrengt van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de lidstaten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.

2.    De bepalingen van artikel 25 en van hoofdstuk 2 van deze titel zijn van toepassing op de producten welke van oorsprong zijn uit de lidstaten alsook op de producten uit derde landen welke zich in de lidstaten in het vrije verkeer bevinden.”

7.
    Artikel 24 EG luidt:

„Als zich bevindend in het vrije verkeer in een lidstaat worden beschouwd: de producten uit derde landen waarvoor in genoemde staat de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan en waarvoor geen gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten en heffingen is verleend.”

8.
    Artikel 25 EG, waarnaar artikel 23, lid 2, EG verwijst, verbiedt in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking tussen de lidstaten.

9.
    De artikelen 94 EG en 95, lid 1, EG bepalen het volgende:

„Artikel 94

De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt.

Artikel 95

In afwijking van artikel 94 en tenzij in dit Verdrag anders is bepaald, zijn de volgende bepalingen van toepassing voor de verwezenlijking van de doeleinden van artikel 14. De Raad stelt volgens de procedure van artikel 251 en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen vast inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.”

10.
    Artikel 299, lid 4, EG luidt als volgt:

„De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd.”

De bepalingen van de Akte betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende Gibraltar

11.
    De artikelen 28, 29 en 30 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de aanpassing der Verdragen (PB 1972, L 73, blz. 14; hierna: „Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk”), bepalen het volgende:

„Artikel 28

De besluiten van de instellingen van de Gemeenschap die betrekking hebben op de producten van bijlage II van het EEG-Verdrag en op de producten die bij invoer in de Gemeenschap aan een bijzondere regeling zijn onderworpen als gevolg van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, alsmede de besluiten inzake de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de omzetbelasting zijn niet van toepassing op Gibraltar, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen anders besluit.

Artikel 29

Ten aanzien van de besluiten genoemd in de lijst die voorkomt in bijlage I van deze akte vinden de aanpassingen plaats die in die bijlage worden omschreven.

Artikel 30

De ingevolge de toetreding noodzakelijke aanpassingen van de in de lijst die voorkomt in bijlage II van deze akte genoemde besluiten, worden verricht overeenkomstig de in die bijlage vervatte richtsnoeren en volgens de procedure en op de wijze bepaald in artikel 153.”

12.
    Punt 4 van bijlage I, deel I, „Douanewetgeving”, bij de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk bepaalt:

„Verordening (EEG) nr. 1496/68 van de Raad van 27 september 1968 [betreffende de vaststelling van het douanegebied van de Gemeenschap] PB nr. L 238/1 van 28 september 1968

Artikel 1 wordt als volgt gelezen:

.Het douanegebied van de Gemeenschap omvat de volgende gebieden:

-    [...]

-    het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, alsmede de Kanaal-eilanden en het eiland Man.’”

13.
    Verordening nr. 1496/68 is ingetrokken bij verordening (EEG) nr. 2151/84 van de Raad van 23 juli 1984 betreffende het douanegebied van de Gemeenschap (PB L 197, blz. 1), die op haar beurt is ingetrokken bij verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1). Artikel 3 van deze laatste verordening geeft een definitie van het douanegebied van de Gemeenschap en bevat een bepaling die identiek is aan die welke in het vorige punt van dit arrest is aangehaald.

14.
    Deel VIII van bijlage I bij de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, met het opschrift „Handelspolitiek”, heeft de lijst van landen in bijlage II bij verordening (EEG) nr. 1025/70 van de Raad van 25 mei 1970 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit derde landen (PB L 124, blz. 6), zoals gewijzigd bij de verordeningen (EEG) nrs. 1984/70 van de Raad van 29 september 1970 (PB L 218, blz. 1), 724/71 van de Raad van 30 maart 1971 (PB L 80, blz. 3), 1080/71 van de Raad van 25 mei 1971 (PB L 116, blz. 8), 1429/71 van de Raad van 2 juli 1971 (PB L 151, blz. 8), en 2384/71 van de Raad van 8 november 1971 (PB L 249, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1025/70”), vervangen door een nieuwe lijst en Gibraltar daarvan uitgesloten.

15.
    Deel VI van bijlage II bij de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, eveneens met het opschrift „Handelspolitiek”, bepaalt met betrekking tot verordening nr. 1025/70 het volgende:

„Het probleem in verband met de schrapping van Gibraltar uit bijlage II dient zodanig te worden opgelost dat wordt verzekerd dat Gibraltar met betrekking tot de regeling voor de vrijmaking van de invoer in de Gemeenschap in dezelfde situatie wordt geplaatst als die waarin het vóór de toetreding verkeerde.”

De bepalingen van de Akte van toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek

16.
    Artikel 25 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen (PB 1985, L 302, blz. 23; hierna: „Akte van toetreding van Spanje en Portugal”) bepaalt:

„1.    De Verdragen en de besluiten van de Instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn van toepassing op de Canarische Eilanden en op Ceuta en Melilla, onder voorbehoud van de in de leden 2 en 3 en in de andere bepalingen van de onderhavige akte bedoelde afwijkingen.

2.    De voorwaarden waaronder de bepalingen van het EEG-Verdrag en het EGKS-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen, alsmede de besluiten van de Instellingen van de Gemeenschap betreffende de douanewetgeving en de handelspolitiek van toepassing zijn op de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla, zijn neergelegd in Protocol nr 2.

3.    Onverminderd de specifieke bepalingen van artikel 155, zijn de besluiten van de Instellingen van de Europese Gemeenschappen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid niet van toepassing op de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla.

[...]”

17.
    Protocol nr. 2 betreffende de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla, dat als bijlage bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal is gevoegd (hierna: „protocol nr. 2”), bepaalt het volgende:

„Artikel 1

1.    De producten van oorsprong uit de Canarische Eilanden of Ceuta en Melilla, alsmede de producten van herkomst uit derde landen die op de Canarische Eilanden of in Ceuta en Melilla worden ingevoerd in het kader van de regelingen die aldaar op die producten van toepassing zijn, worden bij het in het vrije verkeer brengen op het douanegebied van de Gemeenschap niet beschouwd als goederen die voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 9 en 10 van het EEG-Verdrag, noch als goederen in het vrije verkeer in de zin van het EGKS-Verdrag.

2.    Het douanegebied van de Gemeenschap omvat niet de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla.

3.    Behoudens andersluidende bepalingen in dit Protocol, zijn de besluiten van de Instellingen van de Gemeenschap op het gebied van de douanewetgeving voor het handelsverkeer met derde landen onder dezelfde voorwaarden van toepassing op het handelsverkeer tussen het douanegebied van de Gemeenschap enerzijds en de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla anderzijds.

4.    Behoudens andersluidende bepalingen in dit Protocol zijn de autonome of conventionele besluiten van de Instellingen van de Gemeenschap betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek welke rechtstreeks verband houden met de invoer of de uitvoer van goederen, niet van toepassing op de Canarische Eilanden en op Ceuta en Melilla.

5.    Behoudens andersluidende bepalingen in de Toetredingsakte, met inbegrip van dit Protocol, past de Gemeenschap in haar handelsverkeer met de Canarische Eilanden en met Ceuta en Melilla voor de producten die onder bijlage II van het EEG-Verdrag vallen, de algemene regeling toe welke zij toepast ten aanzien van derde landen.

Artikel 2

1.    Onder voorbehoud van de artikelen 3 en 4 van dit Protocol, geldt voor de producten van oorsprong uit de Canarische Eilanden en uit Ceuta en Melilla, wanneer zij op het douanegebied van de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht, een vrijstelling van douanerechten onder de voorwaarden neergelegd in de leden 2 en 3.

[...]

Artikel 6

1.    Voor producten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap geldt bij invoer op de Canarische Eilanden of in Ceuta en Melilla vrijstelling van douanerechten en van heffingen van gelijke werking, onder de voorwaarden neergelegd in de leden 2 en 3.

[...]”

De betrokken richtlijnen

18.
    De onderhavige zaak heeft betrekking op richtlijnen van de Raad die zijn vastgesteld krachtens artikel 100 EG-Verdrag (thans artikel 94 EG) dan wel artikel 100 A EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 95 EG) en op richtlijnen van de Commissie die zijn vastgesteld uit hoofde van de uitvoerende bevoegdheid die haar door een op genoemde artikelen gebaseerde basisrichtlijn is toegekend (hierna: „betrokken richtlijnen”). Deze richtlijnen omvatten diverse terreinen: chemische producten, normen voor brandstoffen, geluid, verpakkingsafval en genetisch gemodificeerde organismen. Geen van betrokken richtlijnen bevat een uitdrukkelijke bepaling waarbij Gibraltar van de toepassing ervan wordt uitgesloten.

De precontentieuze procedure

19.
    Van oordeel dat het Verenigd Koninkrijk de betrokken richtlijnen met betrekking tot Gibraltar niet had omgezet, heeft de Commissie de niet-nakomingsprocedure van artikel 226 EG ingeleid. Na het Verenigd Koninkrijk te hebben aangemaand zijn opmerkingen te maken, heeft de Commissie op 28 juli 2000 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij deze lidstaat verzocht, binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan de nodige maatregelen te nemen om aan dit advies te voldoen.

20.
    Het Verenigd Koninkrijk heeft opgemerkt dat de betrokken richtlijnen in Gibraltar niet hoefden te worden omgezet, omdat zij de opheffing beogen van de belemmeringen van het goederenverkeer binnen de gemeenschappelijke markt.

21.
    In deze omstandigheden heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

Het beroep

Argumenten van partijen

22.
    De Commissie, ondersteund door het Koninkrijk Spanje, leidt uit het feit dat Gibraltar een kroonkolonie is waarvan het Verenigd Koninkrijk de buitenlandse zaken behartigt, af dat de bepalingen van het Verdrag krachtens artikel 299, lid 4, EG op dit grondgebied van toepassing zijn. Zij is, evenals de Spaanse regering, van mening dat wil er een uitzondering kunnen worden gemaakt op de regel dat het gemeenschapsrecht op Gibraltar van toepassing is, er sprake moet zijn van een uitdrukkelijke uitsluiting of afwijking van deze regel.

23.
    De Commissie herinnert eraan dat krachtens de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, een aantal bepalingen van het Verdrag niet op Gibraltar van toepassing zijn. Deze in de artikelen 28, 29 en 30 van deze akte voorziene afwijkingen zien niet op de wetgeving die door de Gemeenschappen is vastgesteld krachtens de artikelen 94 EG of 95 EG, betreffende de aanpassing van de wetgevingen.

24.
    Volgens de Commissie, ondersteund door het Koninkrijk Spanje, zijn in de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk enkel de volgende afwijkingen opgenomen:

-    de besluiten met betrekking tot landbouwproducten en ter zake van de harmonisatie van de wetgevingen betreffende de omzetbelasting zijn op Gibraltar niet van toepassing krachtens artikel 28 van deze Toetredingsakte, voorzover deze een aanpassing van de Verdragen vormt;

-    Gibraltar is krachtens artikel 29 van genoemde Toetredingsakte en punt 4 van bijlage I, deel I, daarbij, uitgesloten van de bepaling met betrekking tot het douanegebied van de Gemeenschap, zoals gedefinieerd in verordening nr. 1496/68;

-    de in verordening nr. 1025/70 voorziene bepalingen met betrekking tot de handelspolitiek zijn krachtens artikel 30 van deze Toetredingsakte en bijlage II, deel VI, daarbij niet van toepassing op Gibraltar, welke maatregel is uitgevaardigd als een aanpassing van de handelingen van de instellingen.

25.
    De Commissie herinnert er bovendien aan dat de betrokken richtlijnen geen afwijkingen bevatten met betrekking tot hun toepasselijkheid op Gibraltar.

26.
    Volgens een algemeen beginsel dienen uitzonderingen op het gemeenschapsrecht strikt te worden uitgelegd. In het algemeen vindt het onttrekken van een grondgebied aan de toepasselijkheid van het gemeenschapsrecht plaats door een uitdrukkelijke uitsluiting in hetzij het Verdrag, hetzij een bepaling van afgeleid recht.

27.
    Indien het Verenigd Koninkrijk de toepasselijkheid van de krachtens artikel 94 EG of 95 EG vastgestelde instrumenten met betrekking tot Gibraltar had willen uitsluiten, had dit in de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk uitdrukkelijk moeten worden bepaald.

28.
    De Commissie, ondersteund door het Koninkrijk Spanje, merkt bovendien op dat het hanteren van de rechtsgrondslag als enig criterium om vast te stellen of een richtlijn op Gibraltar moet worden toegepast, niet steeds logisch is als het om milieubescherming gaat.

29.
    Zij herinnert er onder andere aan dat zo het Hof het door het Verenigd Koninkrijk gemaakte onderscheid zou bevestigen, het grootste deel van de afvalwetgeving op Gibraltar van toepassing zou zijn, terwijl de specifieke regelgeving met betrekking tot verpakkingsafval, neergelegd in richtlijn 94/62, en met betrekking tot gebruikte batterijen, opgenomen in richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB L 78, blz. 38), niet van toepassing zouden zijn, aangezien deze twee richtlijnen zijn gebaseerd op artikel 100 A van het Verdrag.

30.
    Volgens de Spaanse regering kan het feit dat de regelgeving met betrekking tot het douanegebied van de Gemeenschap op Gibraltar niet van toepassing is, er niet toe leiden dat het beginsel van het vrije verkeer van goederen daar niet van toepassing is. Het deel uitmaken van dit gebied is immers slechts een zeer klein onderdeel van het vrije verkeer van goederen, dat naast een gemeenschappelijk douanetarief (artikel 26 EG) tevens het verbod van in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking tussen de lidstaten (artikelen 23, lid 1, EG en 25 EG) omvat en het verbod van kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking (artikelen 28 EG en 29 EG).

31.
    Het zou daarom heel goed mogelijk zijn dat een deel van het grondgebied van de Gemeenschap is uitgesloten van het douanegebied van de Gemeenschap, maar dat niettemin de invoering van douanerechten en heffingen van gelijke werking alsmede van kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in het handelsverkeer tussen dit deel van het grondgebied van de Gemeenschap en de rest daarvan verboden is.

32.
    De Spaanse regering noemt bij wijze van voorbeeld de Spaanse gebieden Ceuta en Melilla. Zij herinnert eraan dat de Verdragen krachtens artikel 25 van de Akte van toetreding van Spanje en Portugal op deze gebieden van toepassing zijn, behoudens de afwijkingen waarin deze akte voorziet. Artikel 1 van protocol nr. 2 bepaalt dat het douanegebied van de Gemeenschap Ceuta en Melilla niet omvat. Hoewel de algemene regeling met betrekking tot de buitenlandse handel van toepassing is op producten van oorsprong uit derde landen die deze gebieden en, daarna, het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen (artikel 1, lid 5, van protocol nr. 2), geldt ten aanzien van producten van oorsprong uit deze gebieden die dit douanegebied binnenkomen of producten van oorsprong uit de Gemeenschap die deze gebieden binnenkomen, niettemin een algehele vrijstelling van douanerechten en van heffingen van gelijke werking (artikelen 2, lid 1, en 6, lid 1, van protocol nr. 2).

33.
    De Spaanse regering merkt bovendien op dat het door de artikelen 14 EG, 94 EG, en 95 EG ingevoerde systeem de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten tot doel heeft met het oog op de totstandbrenging en de werking van de interne markt, en dat het doel en de werkingssfeer ervan veel ruimer zijn dan enkel het vrije verkeer van goederen, aangezien zij ook het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal omvatten. Wanneer de uitlegging van het Verenigd Koninkrijk, welke de interne markt met het vrije verkeer van goederen identificeert, zou worden aanvaard, zou dit tot de onjuiste conclusie leiden dat Gibraltar van de interne markt is uitgesloten en dat bijgevolg niet alleen de bepalingen met betrekking tot het vrije verkeer van goederen, maar ook de regels inzake het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal daarop niet van toepassing zijn.

34.
    De regering van het Verenigd Koninkrijk is van mening dat de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het vrije verkeer van goederen op Gibraltar niet van toepassing zijn en dat dit bijgevolg ook geldt voor de op artikel 94 EG of 95 EG gebaseerde richtlijnen die de opheffing van de belemmeringen in het goederenverkeer tussen de lidstaten beogen.

35.
    Volgens deze regering brengt de uitsluiting van Gibraltar van het douanegebied van de Gemeenschap met zich mee dat de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het vrije verkeer van goederen (artikelen 28 EG-30 EG) niet van toepassing zijn. Dit betekent noodzakelijkerwijze dat de harmonisatiemaatregelen, die rechtens van deze bepalingen afhangen, evenmin op Gibraltar van toepassing zijn. Het is daarom niet nodig in de betrokken richtlijnen een specifieke uitsluiting van Gibraltar op te nemen.

36.
    De regering van het Verenigd Koninkrijk verklaart daarentegen dat de andere richtlijnen met betrekking tot de interne markt, die niet door speciale bepalingen met betrekking tot Gibraltar zijn uitgesloten, met name die welke tot doel hebben de belemmeringen van het vrij verrichten van diensten op te heffen, op Gibraltar van toepassing zijn.

37.
    Meer in het bijzonder ontvouwt de regering van het Verenigd Koninkrijk verschillende argumenten die volgens haar tegen de toepassing van de betrokken richtlijnen op Gibraltar pleiten.

38.
    Tijdens de onderhandelingen over de bepalingen van de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Gibraltar zijn de handhaving van de status van vrijhaven van deze bezitting en, bijgevolg, de uitsluiting ervan van de gemeenschappelijke markt van goederen, zowel ter zake van de verdragsbepalingen over het vrije verkeer van goederen als ter zake van de bepalingen die de gemeenschappelijke handelspolitiek regelen, niet als een controversieel punt beschouwd. De handhaving van de status van Gibraltar is in dat verband veeleer als een technische dan als een politieke kwestie beschouwd, hetgeen een bron van onenigheid tijdens deze onderhandelingen vormde. De vastgestelde technische oplossing bestond in een reeks afwijkingen van het acquis communautaire met betrekking tot de toepasselijkheid van verdragsbepalingen en bepalingen van afgeleid recht ten aanzien van de werking van de gemeenschappelijke markt van goederen.

39.
    Zelfs indien Gibraltar niet meer de status van derde land zou hebben vanwege de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het EEG-Verdrag, dat derhalve, behoudens de bijzondere bepalingen van de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, op Gibraltar van toepassing is, zou zijn situatie wat betreft het goederenverkeer zowel met de lidstaten als met derde landen analoog blijven aan die van een derde land.

40.
    Ten tijde van de genoemde onderhandelingen bevatte bijlage II bij verordening nr. 1025/70 een lijst van derde landen en gebieden waarop deze verordening van toepassing was. Gibraltar kwam op deze lijst voor. De Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk heeft Gibraltar van deze lijst geschrapt en aldus bevestigd dat zijn status niet meer die van een derde land of een grondgebied is [bijlage I, deel VIII (Handelspolitiek), van genoemde akte].

41.
    Omdat Gibraltar niet langer de status van derde land genoot, voldeed volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk de uitvoer vanuit Gibraltar naar de lidstaten niet langer aan de voorwaarden voor toepassing van de liberaliseringsregeling voor de invoer in de Gemeenschap. De opstellers van de toetredingsbepalingen waren zich ervan bewust dat dit Gibraltar met betrekking tot de uitvoer van goederen naar deze staten na de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Gemeenschappen in een moeilijker positie kon brengen dan daarvoor. Dit is de reden waarom bijlage II, deel VI (Handelspolitiek), bij de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk de bepaling bevat die eist dat „Gibraltar met betrekking tot de regeling voor de vrijmaking van de invoer in de Gemeenschap in dezelfde situatie wordt geplaatst als die waarin het vóór de toetreding verkeerde”.

42.
    Uit deze bepalingen volgt dat hoewel Gibraltar niet meer als derde land op de lijst van bijlage II bij verordening nr. 1025/70 voorkomt, zijn positie met betrekking tot de toegang tot de markten van de lidstaten dezelfde blijft als vóór de toetreding.

43.
    De regering van het Verenigd Koninkrijk herinnert eraan dat artikel 24 EG bepaalt dat producten uit derde landen als zich bevindend in het vrije verkeer in een lidstaat worden beschouwd wanneer in genoemde staat de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan. Aangezien de artikelen 28 EG en 30 EG met betrekking tot de opheffing van kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking van toepassing zijn op goederen uit derde landen waarover rechten zijn betaald, en dergelijke rechten krachtens het gemeenschappelijk buitentarief verschuldigd zijn wanneer deze goederen het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, wordt het toepassingsgebied van deze artikelen, net als dat van de verdragsbepalingen met betrekking tot de opheffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking, door dit grondgebied gevormd.

44.
    Dezelfde regering merkt op dat bijvoorbeeld de toepassing op Gibraltar van een krachtens artikel 94 EG of 95 EG vastgestelde richtlijn inzake de verpakking en etikettering van goederen, een belemmering zou kunnen vormen voor de invoer in dit gebiedsdeel van goederen uit derde landen en inbreuk zou kunnen maken op de vrijheid die het als vrijhaven geniet om goederen uit derde landen in te voeren volgens de bepalingen en voorwaarden die door de bevoegde autoriteiten moeten worden vastgesteld.

45.
    De regering van het Verenigd Koninkrijk erkent dat de krachtens artikel 94 EG of 95 EG vastgestelde besluiten van de instellingen tot opheffing van de belemmeringen van het goederenverkeer ook andere doelen kunnen nastreven, zoals de bescherming van consument, de volksgezondheid of het milieu. Niettemin zijn in het geval van besluiten die krachtens een van deze bepalingen op de juiste wijze zijn vastgesteld, de andere doelstellingen onderling aangepast voorzover dit noodzakelijk is voor de opheffing van de belemmeringen van het vrije verkeer van goederen en is het deze laatste doelstelling die de rechtvaardiging vormt voor het beroep op genoemde artikelen als rechtsgrondslag voor de betrokken besluiten.

46.
    Met betrekking tot de aan de rechtspositie van Ceuta en Melilla ontleende argumenten merkt de regering van het Verenigd Koninkrijk op dat de uitsluiting van deze steden van het douanegebied van de Gemeenschap zeker tot gevolg heeft dat de toepasselijkheid van de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het vrije verkeer van goederen wordt uitgesloten en dat protocol nr. 2 voorziet in de toepassing - in plaats van deze bepalingen - van een specifieke regeling met betrekking tot de goederenhandel tussen Ceuta en Melilla en de lidstaten, die haar kracht en gevolgen aan dit protocol zelf ontleent.

Beoordeling door het Hof

47.
    Krachtens artikel 299, lid 4, EG, is het Verdrag van toepassing op Gibraltar, omdat dit een kroonkolonie is waarvan het Verenigd Koninkrijk de buitenlandse zaken behartigt. Krachtens de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn een aantal bepalingen van het Verdrag echter niet van toepassing op Gibraltar. Dit grondgebied is met name uitgesloten van het douanegebied van de Gemeenschap, zoals vastgelegd in artikel 1 van verordening nr. 1496/68 en artikel 29 van genoemde akte, evenals in punt 4 van bijlage I, deel I, daarbij.

48.
    Teneinde de gegrondheid van het beroep van de Commissie te beoordelen, moet worden onderzocht of de betrokken richtlijnen, die de opheffing beogen van de belemmeringen van het goederenverkeer tussen de lidstaten en die op artikel 94 EG of 95 EG zijn gegrond, op Gibraltar van toepassing zijn.

49.
    Volgens artikel 23, lid 1, EG is de Gemeenschap gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer. Deze unie brengt zowel het verbod mede van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de lidstaten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.

50.
    Krachtens artikel 23, lid 2, EG, zijn de maatregelen ten behoeve van de liberalisatie van het handelsverkeer binnen de Gemeenschap op gelijke wijze van toepassing op producten van oorsprong uit de lidstaten en producten uit derde landen welke zich in de lidstaten in het vrije verkeer bevinden (zie arrest van 15 december 1976, Donckerwolcke en Schou, 41/76, Jurispr. blz. 1921, punt 15).

51.
    De douane-unie kent een gemeenschappelijk douanetarief dat de douanerechten die aan de buitengrenzen van de Gemeenschap op uit derde landen ingevoerde producten drukken, beoogt gelijk te maken, teneinde verleggingen van het handelsverkeer met deze landen en distorsies van het vrije verkeer van producten tussen de lidstaten of van de mededingingsvoorwaarden tussen de marktdeelnemers te voorkomen (arrest van 5 oktober 1995, Aprile, C-125/94, Jurispr. blz. I-2919, punt 32).

52.
    Het Verdrag heeft aan de regel van opheffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking een algemene strekking en werking willen toekennen ter verzekering van het vrije verkeer van goederen (arrest van 1 juli 1969, Brachfeld en Chougol, 2/69 en 3/69, Jurispr. blz. 211, punt 12).

53.
    De douane-unie impliceert noodzakelijkerwijs dat het vrije verkeer van goederen moet worden verzekerd tussen de lidstaten (arrest van 16 maart 1983, SIOT, 266/81, Jurispr. blz. 731, punt 16) en, meer algemeen, binnen de douane-unie (zie arrest van 9 augustus 1994, Lancry e.a., C-363/93 en C-407/93-C-411/93, Jurispr. blz. I-3957, punt 29).

54.
    Uit artikel 23 EG volgt dat wat het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap betreft, producten in het vrije verkeer definitief en volledig worden gelijkgesteld met producten van oorsprong uit de lidstaten. Deze gelijkstelling impliceert dat de bepalingen van artikel 28 EG, inzake de afschaffing van kwantitatieve beperkingen en alle maatregelen van gelijke werking, zonder onderscheid gelden voor producten van oorsprong uit de Gemeenschap en voor producten welke, ongeacht hun oorsprong, in een der lidstaten in het vrije verkeer zijn gebracht (zie arrest Donckerwolcke en Schou, reeds aangehaald, punten 17 en 18).

55.
    Producten van oorsprong uit Gibraltar zijn echter geen producten van oorsprong uit de Gemeenschap.

56.
    Volgens bijlage II, deel VI, bij de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk was immers overeengekomen, dat zou worden verzekerd dat „Gibraltar met betrekking tot de regeling voor de vrijmaking van de invoer in de Gemeenschap in dezelfde situatie wordt geplaatst als die waarin het vóór de toetreding verkeerde”. Deze bepaling zou overbodig zijn geweest wanneer goederen van oorsprong uit Gibraltar als afkomstig uit de Gemeenschap moesten worden beschouwd en bijgevolg de communautaire regeling voor het vrije verkeer daarop van toepassing was.

57.
    Evenzo worden in Gibraltar ingevoerde goederen niet geacht zich in een lidstaat in het vrije verkeer te bevinden in de zin van artikel 24 EG, omdat zij niet zijn onderworpen aan de douanerechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

58.
    In titel I van het derde deel van het Verdrag, betreffende het vrije verkeer van goederen bepaalt artikel 23, lid 2, EG dat artikel 25 EG, dat douanerechten en heffingen van gelijke werking verbiedt, alsook het gehele hoofdstuk 2 van deze titel, te weten het hoofdstuk dat is gewijd aan het verbod van kwantitatieve beperkingen tussen de lidstaten, van toepassing zijn op producten welke van oorsprong zijn uit de lidstaten of producten uit derde landen die zich in de lidstaten in het vrije verkeer bevinden. Omdat producten van oorsprong uit Gibraltar of die daar zijn ingevoerd geen van beide eigenschappen hebben, vallen zij dus niet onder de verdragsregels inzake het vrije verkeer van goederen, inzonderheid niet onder die welke kwantitatieve beperkingen tussen lidstaten verbieden.

59.
    Uit het voorgaande volgt dat de uitsluiting van Gibraltar van het douanegebied van de Gemeenschap met zich brengt dat daarop noch de regels van het Verdrag met betrekking tot het vrije verkeer van goederen van toepassing zijn noch die van afgeleid gemeenschapsrecht welke, met het oog op het vrije verkeer van goederen, de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten beogen te verzekeren overeenkomstig de artikelen 94 EG en 95 EG.

60.
    Aan deze uitlegging wordt geen afbreuk gedaan door de regeling voor Ceuta en Melilla, die een bepaling bevat welke er uitdrukkelijk in voorziet dat producten van oorsprong uit deze gebieden zijn vrijgesteld van douanerechten wanneer zij binnen het douanegebied van de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht. Deze regeling bevestigt juist de gegrondheid van genoemde uitlegging, volgens welke de uitsluiting van het douanegebied van de Gemeenschap met zich brengt dat de bepalingen van het Verdrag en van afgeleid recht betreffende het goederenverkeer niet van toepassing zijn, behoudens uitdrukkelijke andersluidende bepalingen.

61.
    Ten slotte wordt aan deze uitlegging evenmin afbreuk gedaan door het argument van de Commissie dat het paradoxaal zou zijn, wanneer in het algemeen de regels van gemeenschapsrecht op milieugebied op Gibraltar van toepassing zijn, doch niet wanneer dergelijke bepalingen op milieugebied zijn vervat in op de artikelen 94 EG en 95 EG gebaseerde richtlijnen.

62.
    Het is onomstreden dat het hoofddoel van de betrokken richtlijnen de opheffing van belemmeringen van het goederenverkeer tussen de lidstaten is. Zij zijn dus onlosmakelijk verbonden met het vrije verkeer van goederen, waarvan Gibraltar op de in punt 58 van dit arrest aangegeven gronden is uitgesloten.

63.
    Weliswaar kan de niet-toepasselijkheid van de betrokken richtlijnen op Gibraltar de samenhang van het gemeenschapsbeleid op andere gebieden, zoals de milieubescherming, in gevaar brengen wanneer de doelstellingen van dit beleid door deze richtlijnen zijdelings worden nagestreefd, maar deze omstandigheid kan er niet toe leiden dat het territoriale toepassingsgebied van deze richtlijnen wordt verlegd buiten de grenzen die het Verdrag en de Akte van toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk opleggen.

64.
    In deze omstandigheden moet het beroep van de Commissie ongegrond worden verklaard.

Kosten

65.
    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien zulks is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het Verenigd Koninkrijk in de kosten worden verwezen. Volgens artikel 69, lid 4, eerste alinea, van dit Reglement draagt het Koninkrijk Spanje, dat in het geding is tussengekomen, zijn eigen kosten.

HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.

3)    Verstaat dat het Koninkrijk Spanje zijn eigen kosten zal dragen.

Rodrigues Iglesias
Puissochet
Wathelet

Schintgen

Gulmann
Edward

La Pergola

Jann
Skouris

Macken

Colneric
von Bahr

Cunha Rodrigues

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 23 september 2003.

De griffier

De president

R. Grass

G. C. Rodríguez Iglesias


1: Procestaal: Engels.