Language of document : ECLI:EU:C:2019:220

Zaak C444/17

Préfet des Pyrénées-Orientales

tegen

Abdelaziz Arib e.a.

[verzoek van de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

 Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 maart 2019

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Grenstoezicht, asiel en immigratie – Verordening (EU) 2016/399 – Artikel 32 – Tijdelijke herinvoering door een lidstaat van het grenstoezicht aan zijn binnengrenzen – Illegale binnenkomst van een derdelander – Gelijkstelling van binnengrenzen met buitengrenzen – Richtlijn 2008/115/EG – Werkingssfeer – Artikel 2, lid 2, onder a)”

1.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Richtlijn 2008/115 – Personele werkingssfeer – Illegaal verblijvende derdelander die vlak bij een binnengrens is aangehouden – Daaronder begrepen – Tijdelijke herinvoering door een lidstaat van het grenstoezicht aan zijn binnengrenzen – Geen invloed

[Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, lid 1 en lid 2, onder a); verordening 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, 25, 32]

(zie punten 38, 39, 45‑47, 50‑52, 56, 59, 62, 66, 67 en dictum)

2.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Derdelander ten aanzien van wie een terugkeerprocedure in de zin van richtlijn 2008/115 is toegepast – Illegaal verblijvende derdelander zonder geldige reden om niet terug te keren – Derdelander die in strijd met een inreisverbod is teruggekomen – Gevangenneming – Toelaatbaarheid

(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad)

(zie punt 40)

3.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen – Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen – Begrippen binnengrenzen en buitengrenzen – Gelijkstelling in geval van herinvoering van de controles – Geen

(Verordening 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, 25, 32)

(zie punten 61 en 62)

Samenvatting

Een binnengrens van een lidstaat waaraan toezicht is heringevoerd, kan niet worden gelijkgesteld met een buitengrens in de zin van de terugkeerrichtlijn

In het arrest Arib e.a. (C‑444/17) van 19 maart 2019 heeft de Grote kamer van het Hof zich uitgesproken over de uitlegging van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/115(1), dat de lidstaten toestaat om in de twee in deze bepaling bedoelde situaties aan hun buitengrenzen vereenvoudigde terugkeerprocedures te blijven toepassen, zonder alle procedurele fasen te hoeven doorlopen waarin deze richtlijn voorziet, teneinde de bij de overschrijding van een dergelijke grens onderschepte derdelanders sneller te kunnen verwijderen. Het Hof heeft geoordeeld dat deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 32 van verordening 2016/399(2), niet van toepassing is op de situatie waarin een derdelander vlak bij een binnengrens is aangehouden en illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft, zelfs wanneer deze lidstaat krachtens artikel 25 van deze verordening het toezicht aan deze grens heeft heringevoerd wegens een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van deze lidstaat.

Na te hebben vastgesteld dat artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/115 de lidstaten niet de mogelijkheid biedt om illegaal verblijvende derdelanders wegens hun illegale binnenkomst via een binnengrens aan de werkingssfeer van deze richtlijn te onttrekken, heeft het Hof onderzocht of de omstandigheid dat een lidstaat overeenkomstig artikel 25 van verordening 2016/399 aan zijn binnengrenzen toezicht heeft heringevoerd, ertoe kan leiden dat de situatie van een derdelander die illegaal verblijft op het grondgebied van deze lidstaat en die in de buurt van een dergelijke binnengrens is aangehouden, valt onder artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/115.

Dienaangaande heeft het Hof ten eerste benadrukt dat de in deze bepaling bedoelde uitzondering als afwijking van de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 restrictief moet worden uitgelegd. Deze bepaling, waarvan de bewoordingen zelf in dit verband geheel ondubbelzinnig zijn, heeft betrekking op de situatie van een derdelander die zich bevindt aan een „buitengrens” van een lidstaat of vlak bij een dergelijke grens. Nergens wordt dus vermeld dat de situatie van een derdelander die zich bevindt aan een binnengrens waar op grond van artikel 25 van verordening 2016/399 toezicht is heringevoerd, of vlak bij deze binnengrens, zou kunnen worden gelijkgesteld met een dergelijke situatie, ook al werd op het moment waarop richtlijn 2008/115 werd vastgesteld, in de artikelen 23 en 28 van verordening nr. 562/2006(3) al bepaald dat de lidstaten, indien zich een ernstige bedreiging voor hun openbare orde of hun binnenlandse veiligheid voordeed, bij wijze van uitzondering toezicht aan hun binnengrenzen konden herinvoeren, en voorts dat de desbetreffende bepalingen van deze verordening over de buitengrenzen in een dergelijk geval mutatis mutandis van toepassing waren.

Wat ten tweede de met artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/115 nagestreefde doelstelling betreft, heeft het Hof geoordeeld dat er, gelet op deze doelstelling, geen onderscheid hoeft te worden gemaakt in de situatie van een illegaal verblijvende derdelander die vlak bij een binnengrens wordt aangehouden, naargelang het toezicht aan deze grens wel of niet is heringevoerd. Louter de herinvoering van toezicht aan de binnengrens van een lidstaat heeft namelijk niet tot gevolg dat een illegaal verblijvende derdelander die wordt aangehouden terwijl hij deze binnengrens overschrijdt of zich daar vlakbij bevindt, onmiddellijk naar een buitengrens kan worden gebracht en zo sneller of eenvoudiger uit het grondgebied van de Schengenzone kan worden verwijderd dan wanneer hij op dezelfde plaats was aangehouden bij een politiecontrole in de zin van artikel 23, onder a), van verordening 2016/399, zonder dat aan deze grenzen het toezicht was heringevoerd.

Ten derde heeft het Hof opgemerkt dat de noodzaak van een restrictieve uitlegging van de werkingssfeer van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/115 eveneens wordt gestaafd door een onderzoek van de context van deze bepaling, en meer in het bijzonder door een systematische lezing van verordening 2016/399. Volgens de bewoordingen van artikel 2 van deze verordening sluiten de begrippen „binnengrenzen” en „buitengrenzen” elkaar immers uit, en artikel 32 van deze verordening bepaalt slechts dat wanneer een lidstaat het toezicht aan de binnengrenzen herinvoert, alleen de desbetreffende bepalingen van deze verordening over de buitengrenzen van overeenkomstige toepassing zijn. Dat artikel 32 bepaalt daarentegen niet dat artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/115 in een dergelijk geval wordt toegepast.


1      Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).


2      Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB 2016, L 77, blz. 1).


3      Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB 2006, L 105, blz. 1).