Language of document :

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London - Verenigd Koninkrijk) – Secretary of State for the Home Department/Rozanne Banger

(Zaak C-89/17)1

(Prejudiciële verwijzing – EU-burgerschap – Artikel 21 VWEU – Recht van Unieburgers op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de Unie – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder b) – Partner met wie de Unieburger een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft – Terugkeer naar de lidstaat waarvan de Unieburger de nationaliteit bezit – Aanvraag van een verblijfsvergunning – Nauwkeurig onderzoek van de persoonlijke situatie van de aanvrager – Artikelen 15 en 31 – Effectieve rechtsbescherming – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Secretary of State for the Home Department

Verwerende partij: Rozanne Banger

Dictum

Artikel 21, lid 1, VWEU dient aldus te worden uitgelegd dat het de lidstaat waarvan een Unieburger de nationaliteit bezit, de verplichting oplegt om de afgifte van een verblijfsvergunning te vergemakkelijken voor de uit een derde land afkomstige niet-geregistreerde partner met wie deze Unieburger een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft, wanneer deze laatste, nadat hij – overeenkomstig de voorwaarden van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG – zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend om in een andere lidstaat te werken, met zijn partner naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit terugkeert om er te verblijven.

Artikel 21, lid 1, VWEU dient aldus te worden uitgelegd dat een besluit om geen verblijfsvergunning af te geven aan een uit een derde land afkomstige niet-geregistreerde partner van een burger van de Unie die, nadat hij overeenkomstig de voorwaarden van richtlijn 2004/38 zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend om in een andere lidstaat te werken, met zijn partner naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit terugkeert om er te verblijven, moet zijn gebaseerd op een grondig onderzoek van de persoonlijke situatie van de aanvrager en moet zijn gemotiveerd.

Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38 dient aldus te worden uitgelegd dat de in deze bepaling bedoelde onderdanen van derde landen over een beroepsmogelijkheid moeten beschikken teneinde een op hen betrekking hebbend besluit tot weigering van een verblijfsvergunning te kunnen betwisten, en dat de nationale rechter na de uitoefening van dit beroep moet kunnen nagaan of het weigeringsbesluit op een voldoende solide feitelijke grondslag is gebaseerd en of het aan de procedurele waarborgen voldoet. De op de bevoegde nationale autoriteiten rustende verplichting om de persoonlijke situatie van de aanvrager nauwkeurig te onderzoeken en een eventuele weigering van toegang of verblijf te motiveren, maakt deel uit van deze waarborgen.

____________

1 PB C 129 van 24.4.2017.