Language of document : ECLI:EU:T:2008:40

Zaak T‑351/05

Provincia di Imperia

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Europees Sociaal Fonds – Communautaire financiële bijstand op gebied van innovatieve acties in kader van artikel 6 van verordening (EG) nr. 1784/1999 – Oproep tot indienen van voorstellen – Afwijzing van voorstel”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang

(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang

(Art. 253 EG; verordening nr. 1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6)

3.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

1.      Een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring is slechts ontvankelijk wanneer de verzoeker doet blijken van een belang bij nietigverklaring van de bestreden handeling. Dit belang moet reëel en daadwerkelijk zijn en moet worden beoordeeld naar de dag waarop het beroep is ingesteld. Van dit belang is slechts sprake indien de uitslag van het beroep in het voordeel kan zijn van de partij die het heeft ingesteld.

Hoewel nietigverklaring van een besluit van de Commissie houdende afwijzing van een voorstel dat was ingediend in antwoord op een oproep tot het indienen van voorstellen op het gebied van innovatieve acties in het kader van artikel 6 van verordening nr. 1784/1999 betreffende het Europees Sociaal Fonds, in geen geval ertoe kan leiden dat de verzoeker recht heeft op toekenning van een subsidie door de Commissie op grond van zijn aanvraag tot financiële bijstand die in het kader van de tweede ronde voor de indiening van aanvragen werd ingediend, neemt dit niet weg dat de verzoeker bij een dergelijke nietigverklaring een extra kans op een dergelijke subsidie zou hebben. Bij nietigverklaring zou de Commissie immers verplicht zijn verzoekers voorstel opnieuw in overweging te nemen en daarbij rekening te houden met de beoordeling van het Gerecht. De verzoeker zou dus zijn voorstel niet moeten wijzigen noch up-to-date brengen, anders dan wanneer hij opnieuw een aanvraag moet indienen in het kader van de derde ronde voor de indiening van aanvragen.

(cf. punten 32‑33)

2.      De door artikel 253 EG vereiste motivering moet de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is evenwel niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, in de motivering worden gespecificeerd. Bij de vraag of de motivering van een besluit aan de eisen van artikel 253 EG voldoet, moet immers niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

Het summiere karakter van de motivering van het besluit van de Commissie tot afwijzing van een subsidieaanvraag in het kader van artikel 6 van verordening nr. 1784/1999 betreffende het Europees Sociaal Fonds is een onvermijdelijk gevolg van de geautomatiseerde verwerking van vele honderden subsidieaanvragen, waarover de Commissie binnen korte tijd dient te beslissen. Indien zij ieder individueel besluit van een uitvoeriger motivering vergezeld zou doen gaan, zou afbreuk worden gedaan aan de rationele en efficiënte toekenning van financiële bijstand uit het Europees Sociaal Fonds.

Bij de beoordeling van de nakoming van de motiveringsplicht moet rekening worden gehouden met de informatie waarover de verzoeker op het tijdstip van het instellen van zijn beroep beschikt. Wanneer een verzoeker de betrokken instelling nadere toelichtingen over een besluit vraagt alvorens beroep in te stellen, en deze toelichtingen krijgt, kan hij het Gerecht niet verzoeken hiermee geen rekening te houden bij de beoordeling of de motivering afdoende is, met dien verstande evenwel dat de instelling haar aanvankelijke motivering niet door een volledig nieuwe mag vervangen.

(cf. punten 52‑55)

3.      Volgens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, alsook volgens artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, moet het inleidend verzoekschrift onder meer een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Het moet duidelijk laten uitkomen, op welke middelen het beroep is gebaseerd, en de blote opsomming daarvan voldoet niet aan de vereisten van het Statuut van het Hof en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

(cf. punt 87)