Language of document :

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 20 mei 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Schleswig-Holsteinische Verwaltungsgericht - Duitsland) – L.R./Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-8/20)1

[Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Richtlijn 2013/32/EU – Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming – Verzoek om internationale bescherming – Niet-ontvankelijkheidsgronden – Artikel 2, onder q) – Begrip „volgend verzoek” – Artikel 33, lid 2, onder d) – Afwijzing door een lidstaat van een verzoek om internationale bescherming wegens de niet-ontvankelijkheid ervan omdat een vorig verzoek van de betrokkene is afgewezen in een derde land dat met de Europese Unie een overeenkomst heeft gesloten betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat is ingediend in een van de staten die partij zijn bij die overeenkomst – Definitieve beslissing van het Koninkrijk Noorwegen]

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Schleswig-Holsteinisches Verwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: L.R.

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

Artikel 33, lid 2, onder d), van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, gelezen in samenhang met artikel 2, onder q), ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 2, onder b), van die richtlijn niet-ontvankelijk kan worden verklaard wanneer dat verzoek in de betrokken lidstaat is ingediend door een onderdaan van een derde land of een staatloze die eerder een verzoek tot toekenning van de vluchtelingenstatus had ingediend in een derde land dat verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend uitvoert krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend – Verklaringen, en wiens verzoek door dat derde land is afgewezen.

____________

1 PB C 87 van 16.3.2020.