ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
1 juli 1999 (1)
Merk Uitputting van recht van merkhouder Toestemming van houder
In zaak C-173/98,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG (ex artikel 177) van
het Hof van Beroep te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen
Sebago Inc.,
Ancienne Maison Dubois et Fils SA
en
G-B Unic NV,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 7, lid 1, van de Eerste
richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing
van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, P. Jann, J. C. Moitinho de
Almeida, C. Gulmann (rapporteur) en D. A. O. Edward, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
G-B Unic NV, vertegenwoordigd door R. Byl, advocaat te Brussel,
de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger,
onderdirecteur internationaal economisch recht en gemeenschapsrecht bij
de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en
A. de Bourgoing, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
K. Banks, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Sebago Inc. en Ancienne Maison Dubois
et Fils SA, vertegenwoordigd door B. Strowel, advocaat te Brussel, G-B Unic NV,
vertegenwoordigd door R. Byl, en de Commissie, vertegenwoordigd door K. Banks,
ter terechtzitting van 28 januari 1999,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 maart
1999,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Bij arrest van 30 april 1998, ingekomen bij het Hof op 11 mei daaraanvolgend,
heeft het Hof van Beroep te Brussel krachtens artikel 234 EG (ex artikel 177)
prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 7 van de Eerste richtlijn
89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het
merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1; hierna: richtlijn), zoals gewijzigd
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei
1992 (PB 1994, L 1, blz. 3; hierna: EER-overeenkomst).
- 2.
- Die vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschappen Sebago Inc.
(hierna: Sebago) en Ancienne Maison Dubois et Fils SA (hierna: Maison
Dubois) enerzijds, en G-B Unic NV (hierna: G-B Unic) anderzijds, over de
verkoop door laatstgenoemde van producten, voorzien van een merk waarvan
Sebago houdster is, zonder dat deze daarin had toegestemd.
- 3.
- Artikel 7 van de richtlijn, onder het opschrift Uitputting van het aan het merk
verbonden recht, luidt als volgt:
1. Het aan het merk verbonden recht staat de houder niet toe het gebruik
daarvan te verbieden voor producten die onder dit merk door de houder of met
zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen
zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de producten, met name
wanneer de toestand van de producten, nadat zij in de handel zijn gebracht,
gewijzigd of verslechterd is.
- 4.
- Overeenkomstig artikel 65, lid 2, gelezen in samenhang met bijlage XVII, punt 4,
van de EER-overeenkomst, is artikel 7, lid 1, van de richtlijn voor de toepassing
van deze overeenkomst aldus gewijzigd, dat de uitdrukking in de Gemeenschap
is vervangen door de woorden in een overeenkomstsluitende partij.
- 5.
- Sebago, een vennootschap naar Amerikaans recht, is houdster van twee Benelux-merken Docksides en drie Benelux-merken Sebago. Deze merken zijn met
name ingeschreven voor schoenen. Maison Dubois is de exclusieve distributeur voor
de Benelux van de schoenen met de merken van Sebago.
- 6.
- In haar brochure Veertiendaagse Maxi-GB, nr. 10 van 1996, waarin de prijzen
van 29 mei tot en met 11 juni 1996 werden bekendgemaakt, maakte G-B Unic
reclame voor de verkoop in haar supermarkten Maxi-GB van schoenen Docksides
Sebago. Het ging om 2 561 paar schoenen, vervaardigd in El Salvador en
aangekocht bij een in parallelinvoer gespecialiseerde vennootschap naar Belgisch
recht. De volledige voorraad is verkocht in de zomer van 1996.
- 7.
- Sebago en Maison Dubois betwisten niet, dat de door G-B Unic verkochte
schoenen authentieke producten waren. Zij stellen evenwel, dat aangezien zij geen
toestemming hadden gegeven voor de verkoop van deze schoenen in de
Gemeenschap, G-B Unic niet het recht had deze op dit grondgebied te verkopen.
- 8.
- In deze omstandigheden betoogden Sebago en Maison Dubois voor de Belgische
rechter, dat G-B Unic inbreuk had gemaakt op het merkrecht van Sebago door
deze producten zonder hun toestemming in de Gemeenschap te verkopen. Zij
beriepen zich op artikel 13 A, sub 8, van de Eenvormige Beneluxwet op de
merken, zoals gewijzigd bij het Benelux-protocol van 2 december 1992 (hierna:
Eenvormige wet), waarvan de bewoordingen aansluiten bij die van artikel 7, lid 1,
van de richtlijn.
- 9.
- In zijn verwijzingsarrest wijst het Hof van Beroep te Brussel erop, dat de door
partijen in het hoofdgeding gegeven uitlegging van artikel 13 A, lid 8, van de
Eenvormige wet op twee wezenlijke punten verschilt: het ene betreft de vraag of
in deze bepaling het beginsel van de internationale uitputting is neergelegd
(standpunt van G-B Unic) dan wel alleen dat van de communautaire uitputting
(standpunt van Sebago), en het andere betreft de vraag onder welke voorwaarden
de merkhouder kan worden geacht zijn toestemming te hebben gegeven.
- 10.
- Aangaande het tweede punt, stelt G-B Unic, dat aan de toestemmingsvoorwaarde
van artikel 13 A, lid 8, van de Eenvormige wet is voldaan wanneer soortgelijke
producten van hetzelfde merk met de toestemming van de merkhouder in de
Gemeenschap rechtmatig in de handel zijn gebracht. Volgens Sebago daarentegen
is haar toestemming vereist voor elke nauwkeurig bepaalde partij goederen, dat wil
zeggen voor elke door een bepaalde importeur op een bepaald tijdstip ingevoerde
partij. Zij kan dus slechts worden geacht haar toestemming te hebben gegeven,
indien G-B Unic kan aantonen dat zij de betrokken schoenen heeft gekocht van
een verkoper die deel uitmaakte van het door Sebago in de Gemeenschap
opgezette distributienet of van een wederverkoper die weliswaar niet tot dit net
behoort, maar deze schoenen in de Gemeenschap rechtmatig heeft gekocht.
- 11.
- Ook stelde G-B Unic voor de nationale rechter, dat nu reeds vaststond, dat Sebago
impliciet had ingestemd met de verkoop van de litigieuze schoenen in de
Gemeenschap, doordat zij haar Salvadoraanse licentiehouder geen verbod had
opgelegd om deze producten naar de Gemeenschap uit te voeren. Het Hof van
Beroep te Brussel stelde evenwel uitdrukkelijk vast, dat niet is aangetoond dat een
licentie is verleend, waarvan het bestaan door Sebago werd betwist, en dat in deze
omstandigheden het enkele feit dat de Salvadoraanse fabrikant de betrokken
producten naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd, geen grond opleverde om als
vaststaand te aanvaarden, dat Sebago toestemming had verleend voor de verkoop
van die producten in de Gemeenschap.
- 12.
- In deze omstandigheden heeft het Hof van Beroep te Brussel besloten de
behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen
te stellen:
Moet artikel 7, lid 1, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van
21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten,
aldus worden uitgelegd, dat het aan het merk verbonden recht de houder ervan
toestaat zich te verzetten tegen het gebruik van zijn merk voor authentieke
producten die in de Europese Economische Gemeenschap (uitgebreid met
Noorwegen, IJsland en Liechtenstein, ingevolge de Overeenkomst van 2 mei 1992
betreffende de Europese Economische Ruimte) niet in de handel zijn gebracht
door de houder of met zijn toestemming, wanneer:
de van het merk voorziene producten rechtstreeks afkomstig zijn uit een
land buiten de Europese Gemeenschap of de Europese Economische
Ruimte,
de van het merk voorziene producten afkomstig zijn uit een land van de
Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte waar zij
zonder de toestemming van de merkhouder of zijn vertegenwoordiger
transiteren,
de producten zijn gekocht in een land van de Europese Gemeenschap of de
Europese Economische Ruimte waar zij voor het eerst in de handel zijn
gebracht zonder de toestemming van de merkhouder of zijn
vertegenwoordiger,
van het merk voorziene producten die identiek zijn met authentieke
producten van hetzelfde merk, doch direct of indirect parallel zijn ingevoerd
uit landen buiten de Europese Gemeenschap of de Europese Economische
Ruimte, in de Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in de
handel worden gebracht of vroeger reeds in de handel zijn gebracht door
de merkhouder of met zijn toestemming,
van het merk voorziene producten die soortgelijk zijn aan authentieke
producten van hetzelfde merk, doch direct of indirect parallel zijn ingevoerd
uit landen buiten de Europese Gemeenschap of de Europese Economische
Ruimte, in de Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in de
handel worden gebracht of vroeger reeds in de handel zijn gebracht door
de merkhouder of met zijn toestemming?
- 13.
- Om te beginnen zij opgemerkt, dat het Hof in het arrest van 16 juli 1998,
Silhouette International Schmied (C-355/96, Jurispr. blz. I-4799), dat is gewezen na
de uitspraak van het verwijzingsarrest in de onderhavige zaak, voor recht heeft
verklaard, dat artikel 7, lid 1, van de richtlijn, zoals gewijzigd bij de EER-Overeenkomst, zich verzet tegen nationale bepalingen volgens welke het aan een
merk verbonden recht is uitgeput voor producten die onder dit merk door de
houder of met zijn toestemming buiten de Europese Economische Ruimte in de
handel zijn gebracht.
- 14.
- Volgens de partijen in het hoofdgeding en volgens de Franse regering en de
Commissie heeft het Hof op de eerste drie vragen een antwoord gegeven in het
arrest Silhouette International Schmied (reeds aangehaald), zodat alleen de laatste
twee vragen dienen te worden beantwoord.
- 15.
- Aangaande deze laatste vragen zijn Sebago en Maison Dubois alsook de Franse
regering en de Commissie van mening, dat de toestemming van de merkhouder
voor de verkoop in de Europese Economische Ruimte (hierna: EER) van een
partij goederen, de aan het merk verbonden rechten niet uitput voor de verkoop
van andere partijen van zijn producten, ook al zijn zij identiek.
- 16.
- Volgens G-B Unic daarentegen verlangt artikel 7 van de richtlijn niet dat de
toestemming betrekking heeft op de nauwkeurig bepaalde partij parallel ingevoerde
goederen. Zij baseert zich met name op de wezenlijke functie van het merk, die er
volgens de rechtspraak van het Hof in bestaat de consument de identiteit van de
oorsprong van het product te waarborgen, zodat de consument dit product zonder
mogelijke verwarring van producten van andere herkomst kan onderscheiden.
Haars inziens houdt deze functie evenwel niet in, dat de houder het recht kan
hebben de invoer van authentieke producten te verbieden. Volgens haar kan dus
niet worden gesteld, dat artikel 7 van de richtlijn enkel betrekking heeft op de
toestemming van de houder voor de verkoop van de ingevoerde exemplaren van
originele producten. Volgens G-B Unic is er dus toestemming in zin van artikel 7
van de richtlijn, zodra toestemming is gegeven voor het betrokken type producten.
- 17.
- Allereerst zij vastgesteld, dat de partijen in het hoofdgeding, de Franse regering en
de Commissie terecht hebben opgemerkt, dat de eerste drie prejudiciële vragen
door het Hof in het arrest Silhouette International Schmied (reeds aangehaald)
reeds zijn beantwoord. In de punten 18 en 26 van dit arrest verklaarde het Hof
namelijk, dat er volgens de tekst zelf van artikel 7 van de richtlijn slechts uitputting
van de aan het merk verbonden rechten is, wanneer de producten in de
Gemeenschap (in de EER sedert de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst)
in de handel zijn gebracht, en dat de richtlijn de lidstaten niet de mogelijkheid laat
om in hun nationaal recht de uitputting van de aan het merk verbonden rechten
vast te stellen voor producten die in derde landen in de handel zijn gebracht.
- 18.
- Vervolgens zij opgemerkt, dat de nationale rechter met zijn laatste twee vragen in
wezen wenst te vernemen, of er toestemming in de zin van artikel 7 van de richtlijn
is, wanneer de merkhouder heeft ingestemd met de verkoop in de EER van
producten die identiek of soortgelijk zijn aan die waarvoor de uitputting wordt
aangevoerd, dan wel of de toestemming betrekking moet hebben op elk exemplaar
van het product waarvoor de uitputting wordt aangevoerd.
- 19.
- Dienaangaande zij vastgesteld, dat de tekst van artikel 7, lid 1, van de richtlijn deze
vraag niet rechtstreeks beantwoordt, wat evenwel niet wegneemt, dat de aan het
merk verbonden rechten slechts zijn uitgeput voor de exemplaren van het product
die met de toestemming van de houder op het in deze bepaling bedoelde
grondgebied in de handel zijn gebracht. Voor de exemplaren van dit product die
niet met zijn toestemming op dit grondgebied in de handel zijn gebracht, kan de
houder het gebruik van het merk steeds verbieden ingevolge het hem door de
richtlijn verleende recht.
- 20.
- Deze uitlegging van artikel 7, lid 1, is door het Hof reeds aanvaard. Het Hof heeft
namelijk reeds vastgesteld, dat deze bepaling ertoe strekt de verdere verhandeling
mogelijk te maken van een exemplaar van een van een merk voorzien product dat
met de toestemming van de merkhouder in de handel is gebracht, zonder dat deze
zich daartegen kan verzetten (zie arresten Hof van 4 november 1997, Parfums
Christian Dior, C-337/95, Jurispr. blz. I-6013, punten 37 en 38, en 23 februari 1999,
BMW, C-63/97, Jurispr. blz. I-0000, punt 57). Deze uitlegging wordt overigens
bevestigd door artikel 7, lid 2, van de richtlijn, dat verwijst naar de verdere
verhandeling van de producten, waaruit blijkt dat het uitputtingsbeginsel alleen
betrekking heeft op nauwkeurig bepaalde producten die voor het eerst in de handel
zijn gebracht met de toestemming van de merkhouder.
- 21.
- Ook zij eraan herinnerd, dat de gemeenschapswetgever met de vaststelling van
artikel 7 van de richtlijn, dat de uitputting van het aan het merk verbonden recht
beperkt tot de gevallen waarin de van het merk voorziene producten in de
Gemeenschap (in de EER sedert de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst)
in de handel zijn gebracht, heeft gepreciseerd dat het op de markt brengen buiten
dit grondgebied geen uitputting meebrengt van het recht van de merkhouder om
zich te verzetten tegen de invoer van deze producten zonder zijn toestemming en
aldus de eerste verhandeling van de van het merk voorziene producten in de
Gemeenschap (in de EER sedert de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst)
te controleren. Deze bescherming zou evenwel worden uitgehold, indien het recht
van de merkhouder zou zijn uitgeput in de zin van artikel 7 zodra hij heeft
ingestemd met het op de markt brengen op dit grondgebied van producten die
identiek zijn met of soortgelijk aan die waarvoor de uitputting wordt aangevoerd.
- 22.
- Mitsdien moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord, dat artikel 7, lid 1,
van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd,
dat de aan het merk verbonden rechten slechts zijn uitgeput, wanneer de
producten in de Gemeenschap (in de EER sedert de inwerkingtreding van
de EER-Overeenkomst) in de handel zijn gebracht, en dat deze bepaling de
lidstaten niet de mogelijkheid laat om in hun nationaal recht de uitputting
van de aan het merk verbonden rechten vast te stellen voor producten die
in derde landen in de handel zijn gebracht;
dat er slechts toestemming is in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn,
wanneer de toestemming betrekking heeft op elk exemplaar van het product
waarvoor de uitputting wordt aangevoerd.
Kosten
- 23.
- De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun
opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking
komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een
aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie
over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Hof van Beroep te Brussel bij arrest van 30 april
1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Artikel 7, lid 1, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december
1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd
bij de Overeenkomst van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische
Ruimte, moet aldus worden uitgelegd,
dat de aan het merk verbonden rechten slechts zijn uitgeput, wanneer de
producten in de Gemeenschap (in de Europese Economische Ruimte sedert
de inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte) in de handel zijn gebracht, en dat deze bepaling de
lidstaten niet de mogelijkheid laat om in hun nationaal recht de uitputting
van de aan het merk verbonden rechten vast te stellen voor producten die
in derde landen in de handel zijn gebracht;
dat er slechts toestemming is in de zin van artikel 7, lid 1, van deze
richtlijn, wanneer de toestemming betrekking heeft op elk exemplaar van
het product waarvoor de uitputting wordt aangevoerd.
Puissochet Jann
Moitinho de Almeida
Gulmann Edward
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 1 juli 1999.
De griffier
De president van de Vijfde kamer
R. Grass
J.-P. Puissochet