ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)
10 juni 1999 (1)
Arbitragebeding Verplichting tot betaling Wanprestatie
In zaak T-10/98,
E-Quattro Snc, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Laveno-Mombello
(Italië), vertegenwoordigd door G. Marchesini, advocaat bij de Corte di Cassazione,
domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat
aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. L. Iglesias
Buhigues, juridisch adviseur, en B. Doherty, lid van haar juridische dienst, als
gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat te Vicenza, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische
dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
betreffende een verzoek krachtens artikel 153 EA tot vergoeding van de schade die
verzoekster zou hebben geleden in het kader van een met de Gemeenschap
gesloten overeenkomst,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: A. Potocki, president, C. W. Bellamy en A. W. H. Meij,
rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 3 december 1998,
het navolgende
Arrest
Aan het beroep ten grondslag liggende feiten en procesverloop
- 1.
- Op 28 maart 1996 sloten verzoekster en de Europese Gemeenschap,
vertegenwoordigd door de Commissie, die op haar beurt was vertegenwoordigd
door de directeur van het Instituut voor milieuzaken van het Gemeenschappelijk
Centrum voor onderzoek te Ispra (hierna: GCO) een overeenkomst inzake
consultancydiensten voor technische en logistieke bijstand aan het Europees Bureau
voor chemische stoffen (hierna: EBC), dat een onderdeel is van dit Instituut.
- 2.
- Volgens artikel 9 is op de overeenkomst Italiaans recht van toepassing. Krachtens
artikel 10 van bijlage 2 bij de overeenkomst is het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van geschillen tussen
partijen.
- 3.
- De overeenkomst voorzag in twee fases. De prestaties van de eerste fase, dat wil
zeggen de periode van 28 maart 1996 tot en met 27 maart 1997, bestonden in het
verlenen van bijstand voor de voorbereiding van wetenschappelijke vergaderingen
en de oprichting van een wetenschappelijke databank (bijlage 1 bij de
overeenkomst).
- 4.
- De voor die prestaties vastgestelde vergoeding bedroeg 190 400 ECU (artikel 6.1
van de overeenkomst). In april en juli 1996 deed de Commissie overeenkomstig
artikel 7.1 van de overeenkomst twee betalingen voor een totaalbedrag van
133 280 ECU. Het saldo, te weten 30 % van de totale prijs, diende te worden
betaald na aanvaarding door het Instituut voor milieuzaken van het door
verzoekster opgestelde eindrapport. De factuur betreffende het saldo van
57 120 ECU voor de technische en logistieke bijstand is door verzoekster op
6 maart 1997 opgesteld en bij brief van 10 maart 1997 aan de Commissie
toegezonden. Betaling diende te geschieden binnen 60 dagen vanaf ontvangst van
het verzoek tot betaling (artikel 7.2 van de overeenkomst).
- 5.
- Bij brief van 18 maart 1997, ontvangen op 22 maart daaraanvolgend, deelde de
Commissie verzoekster mee, dat zij had besloten geen toestemming te geven voor
opening van de tweede fase van de overeenkomst.
- 6.
- Bij brief van 20 mei 1997 drong verzoekster aan op betaling van het saldo
betreffende de eerste fase van de overeenkomst.
- 7.
- Het directoraat-generaal Financiële controle van de Commissie verrichtte in het
kader van artikel 12 van de overeenkomst op 10 juni 1997 een controle in de
kantoren van verzoekster. Het directoraat-generaal stelde daarover op 23 juni 1997
een rapport op.
- 8.
- Het is in die omstandigheden dat verzoekster, bij ter griffie van het Hof op 16 juli
1997 ingeschreven akte, het onderhavige beroep heeft ingesteld, dat is ingeschreven
onder nummer C-257/97.
- 9.
- Bij beschikking van 9 december 1997 verwees het Hof, dat vaststelde dat het
kennelijk onbevoegd was om kennis te nemen van het bij hem aanhangige geschil,
de zaak overeenkomstig artikel 48 van 's Hofs Statuut-EA naar het Gerecht en
hield het de beslissing omtrent de kosten aan.
- 10.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten
tot de mondelinge behandeling over te gaan. In het kader van de maatregelen tot
organisatie van de procesgang zijn partijen uitgenodigd om enkele vragen te
beantwoorden en bepaalde documenten over te leggen. Partijen hebben aan die
verzoeken voldaan.
- 11.
- Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht
gehoord ter terechtzitting van 3 december 1998.
- 12.
- Ter terechtzitting heeft verzoekster meegedeeld, dat zij haar vordering tot
veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft
geleden ten gevolge van de gestelde opzegging van de overeenkomst introk,
waarvan het Gerecht akte heeft genomen.
Conclusies van partijen
- 13.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft
geleden en nog steeds lijdt ten gevolge van het feit dat het saldo van de in
de factuur beschreven diensten nog steeds niet is betaald;
de Commissie eveneens te veroordelen tot betaling van de interesten sedert
de vervaldag van het saldo totdat dit wordt voldaan;
de Commissie te verwijzen in de kosten.
- 14.
- De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten.
Ten gronde
Argumenten van partijen
- 15.
- Verzoekster merkt op, dat de Commissie volgens de overeenkomst binnen twee
maanden na overlegging van een factuur tot betaling dient over te gaan. Deze
termijn mag enkel worden overschreden in geval van een betwisting inzake de in
de factuur bedoelde prestaties of wanneer de factuur en de documentatie
onvolledig zijn (artikel 7.2 van de overeenkomst).
- 16.
- In casu is de factuur opgesteld op 6 maart 1997. Op de dag waarop het
onderhavige beroep is ingesteld, was zij evenwel nog steeds niet betaald, hoewel er
geen sprake was van een betwisting als bedoeld in artikel 7.2 van de overeenkomst.
- 17.
- Aangezien de Commissie haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen en
geen formele verklaring voor de vastgestelde vertraging heeft gegeven, vordert
verzoekster vergoeding van de door haar geleden schade, zijnde het bedrag van de
onbetaalde factuur, vermeerderd met de interesten sedert het verstrijken van de
termijn van twee maanden na ontvangst van de factuur.
- 18.
- Verzoekster beklemtoont, dat haar geen schendingen in het stadium van de
voorbereiding van de overeenkomst kunnen worden verweten; zij had toen een
volledige en waarheidsgetrouwe documentatie overgelegd, zowel betreffende de
datum van haar oprichting, haar vermogenssituatie als het beroepsverleden van
haar bestuurders.
- 19.
- Wat de uitvoering van de overeenkomst betreft, betwist verzoekster niet dat de
oprichting van een databank, hetgeen een van de onderwerpen van de
overeenkomst was, niet is verwezenlijkt. Dit zou evenwel een gevolg zijn van het
uitdrukkelijk verzoek van de medecontractant. De wetenschappelijke opdrachten
waren op uitdrukkelijk verzoek van de ambtenaren van het EBC uitgesteld tot de
tweede fase van de overeenkomst. In wisselwerking daarmee was verzoekster belast
met administratieve taken die steeds meer beslag op haar tijd legden, zoals blijkt
uit een brief van de Commissie van 28 mei 1996, getiteld Nota aan het personeel
van het [EBC] Er is dus geen sprake van een gedeeltelijke niet-uitvoering van de
overeenkomst door verzoekster, maar van de uitvoering van andere taken op
verzoek van de medecontractant.
- 20.
- In die omstandigheden is volgens verzoekster de betaling van het saldo voor de
prestaties betreffende de eerste fase van de overeenkomst gerechtvaardigd en
legitiem, aangezien het saldo betrekking heeft op een vervangende activiteit die
verzoekster op uitdrukkelijk verzoek van de medecontractant heeft uitgevoerd.
Verzoekster verwijst dienaangaande naar een handgeschreven nota die volgens haar
het verslag vormt van een vergadering van 27 januari 1997, waaraan het hoofd van
de administratieve eenheid EBC had deelgenomen en waarin het
samenwerkingsprogramma voor de volgende maanden werd vastgesteld.
- 21.
- Volgens verzoekster is derhalve de enige vraag die kan rijzen, de vraag of de
feitelijke verrichte administratieve prestaties economisch gezien gelijkwaardig zijn
aan de oorspronkelijk in de overeenkomst omschreven prestaties op het gebied van
de informatisering.
- 22.
- De Commissie betoogt, dat zij op een aantal onregelmatigheden in verband met
de betrokken overeenkomst heeft gewezen. Verzoekster heeft een aantal van de
in de overeenkomst omschreven prestaties niet verricht, en, anders dan zij beweert,
is er geen wijziging van de overeenkomst overeengekomen. In die omstandigheden
was het optreden van de Commissie wettig en dient verzoeksters beroep te worden
verworpen.
Beoordeling door het Gerecht
- 23.
- Volgens artikel 13 van de door partijen op 28 maart 1996 ondertekende
overeenkomst, maken de bijlagen daarbij deel uit van de overeenkomst.
- 24.
- Bijlage 1 bij de overeenkomst somt de prestaties op die verzoekster gedurende de
eerste fase van de overeenkomst diende te verrichten.
- 25.
- Naast de bijstand aan het Instituut voor milieuzaken voor de organisatie van
ongeveer 55 vergaderingen binnen of buiten Ispra (artikel 3, sub a, van bijlage 1
bij de overeenkomst), was voorzien in de oprichting van een wetenschappelijke
databank.
- 26.
- In de kostenraming die verzoekster in het kader van de gunningsprocedure voor
de opdracht had uitgewerkt, was voor de oprichting van deze databank
44 300 ECU begroot, waarboven op nog de kosten van gespecialiseerd personeel
kwamen.
- 27.
- Verzoekster heeft in haar schriftelijke stukken niet betwist, dat deze databank niet
is opgericht. Evenmin heeft zij tijdens de mondelinge behandeling gesteld, dat dit
wel zou zijn gebeurd.
- 28.
- Wel heeft verzoekster ter terechtzitting een door een personeelslid van het GCO
ondertekend document overgelegd, getiteld eindrapport, dat onder punt 2 een
aantal verklaringen betreffende het wetenschappelijk computersysteem bevat, en
met name de volgende zin: Het systeem is verbeterd en is thans volledig
operationeel.
- 29.
- Verzoekster heeft ter terechtzitting evenwel toegegeven, dat de databank waarover
in punt 2 van het eindrapport wordt gesproken, niet de in artikel 3, sub b, van
bijlage 1 bij de overeenkomst bedoelde databank is, maar een bestand van namen
en adressen, dat is samengesteld in het kader van de organisatie van de in artikel 3,
sub a, van bijlage 1 bij de overeenkomst bedoelde vergaderingen.
- 30.
- Aldus staat vast, dat de geïnformatiseerde databank bedoeld in de overeenkomst
van 28 maart 1996, niet is opgericht.
- 31.
- Het Gerecht onderstreept overigens, dat over het bestand van namen en adressen
waarnaar verzoekster verwijst, wordt gesproken in de laatste alinea van punt 1 van
het eindrapport. Punt 2 van dat document daarentegen handelt specifiek over het
wetenschappelijk geïnformatiseerd systeem. De vermelding dat dit systeem
operationeel is, lijkt bijgevolg onjuist. Verzoekster heeft ter terechtzitting overigens
meegedeeld, dat indien deze verklaringen over de databank niet in het door haar
opgestelde eindrapport voorkwamen, het voor haar moeilijk was geweest betaling
van het saldo te verkrijgen.
- 32.
- De door verzoekster opgestelde kostenraming voorzag ook in de aanstelling van
twee informatica-ingenieurs voor de ontwikkeling van de databank en van een
wetenschappelijk adviseur voor een bedrag van 28 000 respectievelijk 12 000 ECU.
Verzoekster heeft aan het Gerecht onder meer twee tussen haarzelf en twee
natuurlijke personen gesloten dienstverleningsovereenkomsten overgelegd. Zij
betoogt dat deze overeenkomsten de aanstelling van de twee oorspronkelijk
voorziene informatica-ingenieurs betroffen. Zonder dat onderzocht dient te worden
of dit inderdaad zo is, volstaat het erop te wijzen, dat de informatica-ingenieurs tot
taak hadden de wetenschappelijke databank op te richten, die nu juist niet is
opgericht. De diensten die de twee betrokken personen hebben kunnen verlenen,
kunnen derhalve niet overeenstemmen met de oorspronkelijk overeengekomen
diensten, waarvoor een vergoeding van 28 000 ECU was vastgesteld.
- 33.
- Verzoekster stelt evenwel, dat de betrokken prestaties niet zijn verricht als gevolgvan het feit dat zij op verzoek van het GCO haar inspanningen heeft gericht op het
eerste deel van de contractuele prestaties, te weten de organisatie van de
vergaderingen, hetgeen meer werk bleek in te houden dan oorspronkelijk was
voorzien.
- 34.
- Dienaangaande zij opgemerkt, dat de overeenkomst of de bijlagen daarbij volgens
de bewoordingen van artikel 11 van bijlage 2 bij de overeenkomst slechts door een
aanvullende overeenkomst, ondertekend door een naar behoren gemachtigde
vertegenwoordiger van elk van beide partijen, konden worden gewijzigd of
aangevuld. De overeenkomst van 28 maart 1996 is gesloten in naam van de
Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, die op haar beurt voor de
ondertekening van de overeenkomst was vertegenwoordigd door de directeur van
het Instituut voor milieuzaken van het GCO.
- 35.
- Niets in het dossier rechtvaardigt de conclusie, dat de overeenkomst is gewijzigd
overeenkomstig de in artikel 11 van bijlage 2 vastgestelde voorwaarden.
- 36.
- Verzoekster heeft zich tijdens de schriftelijke procedure op twee stukken beroepen.
- 37.
- Het eerste stuk is een nota van het EBC van 28 mei 1996, gericht tot het personeel
van die dienst. Na de vermelding dat de overeenkomst met verzoekster was
ondertekend, herinnerde de opsteller van het stuk het personeel van het EBC aan
de interne procedures die zowel met betrekking tot de organisatie van de
vergaderingen als met betrekking tot de te volgen administratieve procedures
dienden te worden gevolgd. Dit document, dat nauwelijks twee maanden na sluiting
van de overeenkomst is opgesteld, bevat geen enkel element dat als een wijziging
van die overeenkomst kan worden aangemerkt.
- 38.
- Het tweede stuk is een handgeschreven nota, die volgens verzoekster het verslag
vormt van een vergadering van 27 januari 1997, waaraan het hoofd van de
administratieve eenheid EBC zou hebben deelgenomen en waarin het
samenwerkingsprogramma voor de volgende maanden zou zijn vastgesteld. Om te
beginnen blijkt niet dat dit document authentiek is: het is niet gedateerd, de
opsteller ervan is onbekend, en niets rechtvaardigt de conclusie dat het betrekking
heeft op een vergadering van 27 januari 1997, noch dat het hoofd van de
administratieve eenheid EBC daaraan zou hebben deelgenomen. In dit
handgeschreven document van enkele regels worden hoe dan ook slechts namen
en tijdvakken vermeld, zonder enige samenhangende zin. Op basis van dit
document kan niet worden geconcludeerd, dat de overeenkomst op geldige wijze
op een van deze wezenlijke punten is gewijzigd.
- 39.
- Ter terechtzitting heeft verzoekster twee aanvullende documenten overgelegd om
aan te tonen, dat partijen zouden zijn overeengekomen de oorspronkelijke
overeenkomst te wijzigen en bijgevolg de werkzaamheden in verband met de
oprichting van de databank uit te stellen.
- 40.
- Het eerste document is een nota van de Commissie van 5 augustus 1997. Daarin
staat vermeld, dat de technische bijlage bij de overeenkomst, die de door
verzoekster te verrichten prestaties definieert, mondeling is gewijzigd.
- 41.
- Het Gerecht merkt om te beginnen op, dat deze nota een intern document van de
Commissie is, dat is opgesteld in het kader van de voorbereiding van de memories
van verweerster in de onderhavige zaak. Uit ter terechtzitting ingewonnen
inlichtingen blijkt, dat verzoeksters raadsman van deze nota kennis heeft gekregen
in het kader van een tuchtprocedure die in verband met de overeenkomst van
28 maart 1996 tegen een aantal personeelsleden van het GCO is ingeleid, en
waarin hij ook de betrokken personeelsleden vertegenwoordigde. Hij heeft in het
kader van die tuchtprocedure een kopie van die interne nota gemaakt.
- 42.
- In ieder geval bevat deze nota geen wijziging van de overeenkomst overeenkomstig
de formele voorschriften van artikel 11 van bijlage 2 bij de overeenkomst.
- 43.
- Het tweede document is het document getiteld eindrapport.
- 44.
- Om te beginnen zij opgemerkt, dat verzoekster niet heeft kunnen aantonen hoe zij
dit document in haar bezit heeft gekregen. Ter terechtzitting kwam vast te staan,
dat dit document niet door het GCO aan verzoekster is overhandigd in het kader
van hun contractuele betrekkingen. Was dat het geval geweest, dan had verzoekster
dit document overigens reeds bij de indiening van het verzoekschrift kunnen
overleggen. In werkelijkheid blijkt dit document, dat is ondertekend door een
personeelslid van het GCO, evenals het hiervoor in punt 40 besproken document,
ter kennis van verzoeksters raadsman te zijn gebracht in het kader van een
tuchtprocedure die de Commissie in verband met de overeenkomst van 28 maart
1996 tegen een aantal personeelsleden van het GCO heeft ingeleid en waarin
verzoeksters raadsman ook de raadsman van de betrokken personeelsleden was.
- 45.
- Bovendien wordt in dit document niet verwezen naar een wijziging van de
bewoordingen van de overeenkomst. Het beschrijft weliswaar de taken die
verzoekster op het vlak van de organisatie van vergaderingen heeft verricht, maar
daaruit blijkt niet, dat dit meer inhield dan in de oorspronkelijke overeenkomst was
vastgesteld. In punt 2, betreffende de wetenschappelijke databank, bevestigt het
eindrapport daarentegen, dat verzoekster zich ervan bewust was dat zij, om betaling
van het saldo te verkrijgen, diende te verzekeren dat zij ook die werkzaamheden
had verricht, terwijl dat niet het geval was.
- 46.
- Derhalve staat geen enkel document toe, vast te stellen dat de overeenkomst
overeenkomstig de daarin voorgeschreven voorwaarden is gewijzigd.
- 47.
- De vordering strekkende tot veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de
schade die verzoekster zou hebben geleden ten gevolge van de vertraging bij de
betaling van het saldo van de prijs moet bijgevolg worden afgewezen. Derhalve
moet ook de vordering strekkende tot betaling van de interesten sedert de
vervaldag van het saldo, worden afgewezen.
Kosten
- 48.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien
verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de
Commissie in de kosten te worden verwezen.
- 49.
- Aangezien het Hof in zijn beschikking van 9 december 1997, reeds aangehaald, de
beslissing omtrent de kosten heeft aangehouden, geldt deze veroordeling mede voor
de kosten betreffende de procedure voor het Hof.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst verzoekster in de kosten.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 juni 1999.
De griffier
De president
H. Jung
A. Potocki