Language of document : ECLI:EU:C:2023:9

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

12 januari 2023 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78/EG – Artikel 3, lid 1, onder a) en c) – Voorwaarden voor toegang tot arbeid als zelfstandige – Werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden – Verbod van discriminatie op grond van seksuele geaardheid – Zelfstandig ondernemer die op basis van een dienstverleningsovereenkomst werkt – Beëindiging en niet-verlenging van een overeenkomst – Vrijheid om een contractpartij te kiezen”

In zaak C‑356/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Rejonowy dla m. st. Warszawy w Warszawie (rechter in eerste aanleg Warschau, Polen) bij beslissing van 16 maart 2021, ingekomen bij het Hof op 7 juni 2021, in de procedure

J. K.

tegen

TP S.A.,

in tegenwoordigheid van:

PTPA,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, M. L. Arastey Sahún (rapporteur), F. Biltgen, N. Wahl en J. Passer, rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: M. Siekierzyńska, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 31 mei 2022,

gelet op de opmerkingen van:

–        J.K., vertegenwoordigd door P. Knut, adwokat, M. R. Oyarzabal Arigita, abogada, en B. Van Vooren, advocaat,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna, E. Borawska-Kędzierska en A. Siwek-Ślusarek als gemachtigden,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door C. Pochet, L. Van den Broeck en M. Van Regemorter als gemachtigden,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en P. Huurnink als gemachtigden,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door C. Alves, P. Barros da Costa en A. Pimenta als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en A. Szmytkowska als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 september 2022,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, onder a) en c), alsmede artikel 17 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J.K. (hierna: „verzoeker”) en TP S.A. over een vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van de weigering van deze vennootschap om de met verzoeker gesloten dienstverleningsovereenkomst te verlengen om een reden die volgens verzoeker is gebaseerd op zijn seksuele geaardheid.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 9, 11 en 12 van richtlijn 2000/78 luiden als volgt:

„(9)      Arbeid en beroep zijn sleutelelementen voor het waarborgen van gelijke kansen voor eenieder en zij leveren een belangrijke bijdrage aan het volledig deelnemen van burgers aan het economische, culturele en sociale leven, alsook aan hun persoonlijke ontplooiing.

[...]

(11)      Discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid kan de verwezenlijking van de doelstellingen van het EG-Verdrag ondermijnen, in het bijzonder de verwezenlijking van een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, de verbetering van de levensstandaard en de kwaliteit van het bestaan, de vergroting van de economische en sociale cohesie en van de solidariteit, alsmede het vrij verkeer van personen.

(12)      Daartoe dient in de gehele Gemeenschap elke directe of indirecte discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid op de door deze richtlijn bestreken terreinen verboden te zijn. Dit verbod op discriminatie geldt ook voor onderdanen van derde landen, maar is niet van toepassing op verschillen in behandeling op grond van nationaliteit en laat de bepalingen inzake inreis en verblijf en toegang tot arbeid en beroep van onderdanen van derde landen onverlet.”

4        Artikel 1 van deze richtlijn, met als opschrift „Doel”, bepaalt:

„Deze richtlijn heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.”

5        Artikel 2 van die richtlijn, met als opschrift „Het begrip discriminatie”, bepaalt in lid 5:

„Deze richtlijn laat de nationale wettelijke bepalingen onverlet die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.”

6        Artikel 3 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt in lid 1, onder a) en c):

„Binnen de grenzen van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, is deze richtlijn zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot:

a)      de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen;

[...]

c)      werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning”.

7        Artikel 17 van richtlijn 2000/78, met als opschrift „Sancties”, bepaalt:

„De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties, die ook het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 2 december 2003 in kennis van die bepalingen en stellen haar zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop.”

 Pools recht

8        Artikel 4 van de ustawa o wdrożeniu niektórych przepisów Unii Europejskiej w zakresie równego traktowania (wet tot omzetting in nationaal recht van een aantal bepalingen van Unierecht inzake gelijke behandeling) van 3 december 2010 (Dz. U. nr. 254, volgnr. 1700) in zijn geconsolideerde versie (Dz. U. 2016, volgnr. 1219) (hierna: „wet inzake gelijke behandeling”) bepaalt:

„Deze wet is van toepassing op:

[...]

2)      de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van een economische of beroepsactiviteit, met name ook in het kader van een arbeidsverhouding of van een werk krachtens een civielrechtelijke overeenkomst;

[...]”

9        Artikel 5 van deze wet bepaalt:

„Deze wet is niet van toepassing op:

[...]

3)      de [vrije] keuze van een contractpartij, voor zover deze niet is gebaseerd op geslacht, ras, etnische afstamming of nationaliteit;

[...]”

10      Artikel 8, lid 1, punt 2, van deze wet bepaalt:

„Elke vorm van discriminatie van natuurlijke personen op grond van geslacht, ras, etnische afstamming, nationaliteit, godsdienst, overtuiging, wereldbeschouwing, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid is verboden met betrekking tot:

[...]

2)      de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van een economische of beroepsactiviteit, met name ook in het kader van een arbeidsverhouding of van een werk krachtens een civielrechtelijke overeenkomst.”

11      Artikel 13 van die wet bepaalt:

„1.      Eenieder die slachtoffer is van een schending van het beginsel van gelijke behandeling heeft recht op schadevergoeding.

2.      In zaken betreffende schending van het beginsel van gelijke behandeling zijn de bepalingen van [de ustawa – Kodeks cywilny (burgerlijk wetboek) van 23 april 1964] [...] van toepassing.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

12      Tussen 2010 en 2017 heeft verzoeker in het kader van zijn economische activiteit als zelfstandige een aantal opeenvolgende kortlopende dienstverleningsovereenkomsten gesloten met TP, een onderneming die een nationale publieke televisieomroep in Polen exploiteert, met als enige aandeelhouder het ministerie van Financiën.

13      Op basis van deze overeenkomsten heeft verzoeker diensten van een week verricht binnen de afdeling redactie en reclame van omroep 1 van TP, gedurende welke hij audiovisuele montages, trailers of feuilletons heeft ontwikkeld voor promotieprogramma’s van TP. W. S., directeur van de afdeling redactie en reclame van deze omroep 1 en directe leidinggevende van verzoeker, heeft diensten toegewezen aan verzoeker en aan een andere journalist die dezelfde werkzaamheden verrichtte, zodat deze elk maandelijks gedurende twee dienstperioden van een week werkten.

14      Vanaf augustus 2017 was binnen TP een reorganisatie ophanden, waarbij de werkzaamheden van verzoeker moesten worden overgedragen aan een nieuwe eenheid, te weten het bureau voor grafisch ontwerp, redactie en reclame.

15      Tijdens een werkvergadering die eind oktober 2017 werd gehouden, is aangegeven dat verzoeker bij de medewerkers hoorde die de doorlichting voor die reorganisatie met succes hadden doorstaan.

16      Op 20 november 2017 hebben verzoeker en TP een nieuwe dienstverleningsovereenkomst gesloten voor een periode van één maand.

17      Op 29 november 2017 heeft verzoeker zijn werkschema voor december 2017 ontvangen, waarin werd voorzien in twee dienstperioden van een week, die op respectievelijk 7 en 21 december 2017 begonnen.

18      Op 4 december 2017 heeft verzoeker samen met zijn partner een videoclip voor een kerstliedje openbaargemaakt op hun YouTubekanaal ter bevordering van de tolerantie voor partners van hetzelfde geslacht. In deze videoclip, met als titel „Pokochaj nas w święta” („Houd van ons met Kerstmis”), werd getoond hoe partners van hetzelfde geslacht Kerstmis vieren.

19      Op 6 december 2017 heeft verzoeker van W. S. een e-mail ontvangen waarin zijn op 7 december 2017 beginnende dienstperiode van een week werd geannuleerd.

20      Op 20 december 2017 heeft W. S. verzoeker meegedeeld dat hij niet langer was ingepland voor de dienstperiode van een week die op 21 december 2017 zou beginnen.

21      Verzoeker heeft in december 2017 dus geen diensten verricht en vervolgens is tussen hem en TP geen nieuwe dienstverleningsovereenkomst gesloten.

22      Verzoeker heeft beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Sąd Rejonowy dla m. st. Warszawy w Warszawie (rechter in eerste aanleg Warschau, Polen), strekkende tot veroordeling van TP tot betaling van een bedrag van 47 924,92 Poolse zloty (PLN) (ongeveer 10 130 EUR), vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente, als schadevergoeding en als vergoeding van de immateriële schade wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling in de vorm van directe discriminatie op grond van seksuele geaardheid met betrekking tot de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van een economische activiteit in het kader van een civielrechtelijke overeenkomst.

23      Ter ondersteuning van dat beroep voert verzoeker aan dat hij het slachtoffer is geweest van een dergelijke discriminatie en dat de openbaarmaking van de in punt 18 van het onderhavige arrest vermelde video waarschijnlijk de oorzaak was van het feit dat de in punt 17 van het onderhavige arrest bedoelde dienstperioden werden geannuleerd en zijn samenwerking met TP werd stopgezet.

24      Volgens TP moet het beroep worden verworpen. Zij betoogt met name dat de wet de verlenging van de met verzoeker gesloten dienstverleningsovereenkomst niet garandeert.

25      Bij de verwijzende rechter is twijfel gerezen over de vraag of artikel 5, punt 3, van de wet inzake gelijke behandeling verenigbaar is met het Unierecht, aangezien deze bepaling de vrije keuze van een contractpartij uitsluit van de werkingssfeer van deze wet, en derhalve van de door richtlijn 2000/78 verleende bescherming tegen discriminatie, enkel voor zover deze keuze niet is gebaseerd op geslacht, ras, etnische afstamming of nationaliteit.

26      Deze rechter vraagt zich af of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie valt binnen de werkingssfeer van artikel 3, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2000/78, dat bescherming biedt tegen discriminatie – op grond van onder meer seksuele geaardheid – met betrekking tot de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, alsook met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden.

27      In de eerste plaats vraagt die rechter zich met name af of de zelfstandige activiteit van verzoeker kan worden aangemerkt als „arbeid als zelfstandige” in de zin van dat artikel 3, lid 1, onder a).

28      In de tweede plaats vraagt hij zich af of deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij tot doel heeft om eveneens in een situatie als in het hoofdgeding bescherming te bieden tegen discriminatie die is gebaseerd op het criterium van seksuele geaardheid, aangezien het niet-sluiten van een overeenkomst met een zelfstandige enkel op grond van zijn seksuele geaardheid een beperking van de voorwaarden voor toegang tot arbeid als zelfstandige blijkt te zijn.

29      In deze omstandigheden heeft de Sąd Rejonowy dla m. st. Warszawy w Warszawie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 3, lid 1, onder a) en c), van richtlijn [2000/78] aldus worden uitgelegd dat de vrije keuze van een contractpartij, voor zover deze niet is gebaseerd op geslacht, ras, etnische afstamming of nationaliteit, van de werkingssfeer van deze richtlijn mag worden uitgesloten en dat bijgevolg tevens de toepassing van de sancties waarin het nationale recht krachtens artikel 17 van deze richtlijn voorziet mag worden uitgesloten, wanneer de discriminatie bestaat in de weigering tot het sluiten van een civielrechtelijke overeenkomst volgens welke werk dient te worden verricht door een natuurlijke persoon als zelfstandige en deze weigering is gebaseerd op de seksuele geaardheid van de potentiële contractpartij?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

30      Om te beginnen zij opgemerkt dat de verwijzende rechter met de verwijzing in de gestelde vraag naar artikel 17 van richtlijn 2000/78 enkel wil benadrukken dat, ingeval artikel 3, lid 1, onder a) en c), van deze richtlijn in het hoofdgeding van toepassing is, dat artikel 17 en bijgevolg ook de sancties waarin het nationale recht ter uitvoering daarvan voorziet, ook van toepassing zullen zijn. In zoverre noopt deze vraag niet tot een specifieke uitlegging van artikel 17.

31      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter namelijk in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2000/78 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die ertoe leidt dat de op de seksuele geaardheid van een persoon gebaseerde weigering om met die persoon een overeenkomst te sluiten of te verlengen voor het verrichten van bepaalde prestaties door deze persoon in het kader van de uitoefening van arbeid als zelfstandige, op grond van de vrije keuze van de contractpartij wordt uitgesloten van de krachtens deze richtlijn te verlenen bescherming tegen discriminatie.

32      Aldus rijst de vraag of een situatie als die in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 valt.

 Artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78

33      Volgens artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 is deze richtlijn „binnen de grenzen van de aan de [Unie] verleende bevoegdheden [...] zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot [...] de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen”.

34      In dit verband moet worden vastgesteld dat deze richtlijn voor de definitie van het begrip „voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep”, dat in die bepaling is opgenomen, niet naar het recht van de lidstaten verwijst. Uit de vereisten van zowel eenvormige toepassing van het Unierecht als het gelijkheidsbeginsel volgt echter dat de bewoordingen van een bepaling van het Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze dienen te worden uitgelegd (arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat (C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      Die richtlijn bevat voorts zelf geen definitie van de bewoordingen „voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep”, zodat deze moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin ze worden gebruikt en de door de regeling waarvan ze deel uitmaken beoogde doelstellingen (arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat, C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat uit het feit dat de begrippen „arbeid in loondienst”, „arbeid als zelfstandige” en „beroep” naast elkaar zijn gebruikt, blijkt dat artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 de voorwaarden voor toegang tot eender welke beroepswerkzaamheid bestrijkt, ongeacht de aard en de kenmerken ervan, en dat deze voorwaarden derhalve binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Deze begrippen moeten namelijk ruim worden opgevat, zoals blijkt uit een vergelijking van de verschillende taalversies van deze bepaling en het gebruik daarin van algemene uitdrukkingen, zoals, ten eerste, het begrip „activité non salariée”, „actividad por cuenta propia”, „selvstændig erhvervsvirksomhed”, „selbständiger Erwerbstätigkeit”, „self-employment”, „arbeid [...] als zelfstandige” en „pracy na własny rachunek” en, ten tweede, het begrip „travail”, „ejercicio profesional”, „erhvervsmæssig beskæftigelse”, „unselbständiger Erwerbstätigkeit”, „occupation”, „beroep” en „zatrudnienia”, respectievelijk in het Frans, Spaans, Deens, Duits, Engels, Nederlands en Pools (zie in die zin arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat, C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 27).

37      Naast het feit dat deze bepaling uitdrukkelijk betrekking heeft op arbeid als zelfstandige, volgt voorts uit de begrippen „arbeid in loondienst” en „beroep”, in de gebruikelijke betekenis ervan, dat de Uniewetgever de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 niet heeft willen beperken tot de door een „werknemer” in de zin van artikel 45 VWEU vervulde functies (zie in die zin arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat, C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      De tekst van artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 bevestigt dat de werkingssfeer van die richtlijn niet is beperkt tot de voorwaarden voor toegang tot functies die worden uitgeoefend door „werknemers” in de zin van artikel 45 VWEU, aangezien deze richtlijn volgens die tekst van toepassing is „[op alle personen,] zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties [...] ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie” (zie in die zin arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat, C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 29).

39      De tekstuele uitlegging van artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 wordt bevestigd door de doelstellingen van deze richtlijn, waaruit volgt dat het begrip „voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep”, dat de werkingssfeer van deze richtlijn afbakent, niet restrictief mag worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat, C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat richtlijn 2000/78 is vastgesteld op grond van artikel 13 EG, dat na wijziging artikel 19, lid 1, VWEU is geworden, dat de Unie de bevoegdheid verleent om passende maatregelen te nemen om discriminatie op grond van onder meer seksuele geaardheid te bestrijden (arrest van 23 april 2020, Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI, C‑507/18, EU:C:2020:289, punt 35).

41      Overeenkomstig artikel 1 van richtlijn 2000/78, en zoals uit zowel de titel en de considerans als de inhoud en de strekking van deze richtlijn blijkt, heeft deze richtlijn tot doel met betrekking tot „arbeid en beroep” een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van onder meer seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden, door eenieder een doeltreffende bescherming tegen discriminatie op onder meer deze grond te bieden (arrest van 23 april 2020, Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI, C‑507/18, EU:C:2020:289, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      In het bijzonder wordt in overweging 9 van deze richtlijn benadrukt dat arbeid en beroep sleutelelementen zijn voor het waarborgen van gelijke kansen voor eenieder en een belangrijke bijdrage leveren aan het volledig deelnemen van burgers aan het economische, culturele en sociale leven, alsook aan hun persoonlijke ontplooiing. In dezelfde zin wordt in overweging 11 erop gewezen dat discriminatie op grond van onder meer seksuele geaardheid de verwezenlijking van de doelstellingen van het VWEU kan ondermijnen, in het bijzonder de verwezenlijking van een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, de verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan, de vergroting van de economische en sociale cohesie en van de solidariteit, alsmede het vrij verkeer van personen (arrest van 23 april 2020, Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI, C‑507/18, EU:C:2020:289, punt 37).

43      Richtlijn 2000/78 is derhalve geen handeling van afgeleid Unierecht zoals die welke met name zijn gebaseerd op artikel 153, lid 2, VWEU en die slechts de werknemers als zwakste partij in een arbeidsverhouding beogen te beschermen, maar zij heeft als doel het wegnemen, om redenen van sociaal en algemeen belang, van alle op discriminatiegronden gebaseerde belemmeringen voor de toegang tot bestaansmiddelen en het vermogen om door arbeid een bijdrage te leveren aan de samenleving, ongeacht de rechtsvorm waarin die arbeid wordt verricht (arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat, C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Richtlijn 2000/78 strekt er dus weliswaar toe een breed scala aan beroepsactiviteiten te bestrijken, daaronder begrepen die welke door zelfstandigen worden verricht om in hun levensonderhoud te voorzien, maar dat neemt niet weg dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de activiteiten die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen en de activiteiten die bestaan in het louter leveren van goederen of verrichten van diensten aan een of meer afnemers, die niet onder die werkingssfeer vallen.

45      Opdat beroepsactiviteiten binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 vallen, moeten deze activiteiten derhalve reëel zijn en worden uitgeoefend in het kader van een rechtsbetrekking die door een zekere stabiliteit wordt gekenmerkt.

46      Hoewel het in casu aan de verwijzende rechter staat om te beoordelen of de door verzoeker uitgeoefende activiteit aan deze criteria voldoet, moet ten eerste worden opgemerkt dat verzoeker blijkens het dossier waarover het Hof beschikt, op basis van opeenvolgende, kortlopende dienstverleningsovereenkomsten die zijn gesloten in het kader van zijn economische activiteit als zelfstandige, persoonlijk audiovisuele montages, trailers of feuilletons heeft ontwikkeld voor de afdeling redactie en reclame van omroep 1 van TP. Ten tweede volgt eveneens uit dit dossier dat verzoeker bij de uitoefening van deze activiteit afhankelijk was van de door W. S. toebedeelde diensten van een week, en dat hij onlangs nog de doorlichting had doorstaan in het kader van een reorganisatie van TP.

47      Aangezien, zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, de door verzoeker uitgeoefende activiteit een reële en daadwerkelijke beroepsactiviteit vormt die persoonlijk en op regelmatige wijze ten gunste van dezelfde afnemer wordt uitgeoefend en op basis waarvan hij, geheel of gedeeltelijk, toegang heeft tot bestaansmiddelen, hangt de vraag of de voorwaarden voor toegang tot een dergelijke activiteit onder artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 vallen, niet af van de kwalificatie van deze activiteit als „arbeid als werknemer” of „arbeid als zelfstandige”, aangezien de werkingssfeer van deze bepaling en derhalve de werkingssfeer van deze richtlijn ruim moet worden opgevat, zoals in punt 36 van het onderhavige arrest is opgemerkt.

48      Wat in de tweede plaats de vraag betreft of het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, onder het begrip „voorwaarden voor toegang” tot arbeid als zelfstandige in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 valt, heeft de Poolse regering in haar schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting betoogd dat verzoeker zijn recht op toegang tot arbeid als zelfstandige reeds volledig had uitgeoefend voordat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienstverleningsovereenkomst werd gesloten en dat hij dit recht ongehinderd kon blijven uitoefenen, ook ten gunste van andere afnemers dan TP, aangezien TP niet in staat is om dit recht te beperken, dat betrekking heeft op de beslissing zelf om dergelijke arbeid te verrichten.

49      In dit verband zij eraan herinnerd dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de uitdrukking „voorwaarden voor toegang” tot arbeid als zelfstandige in de omgangstaal betrekking heeft op omstandigheden of feiten waarvan het bestaan moet worden vastgesteld opdat een persoon bepaalde arbeid als zelfstandige kan verrichten (zie naar analogie arrest van 23 april 2020, Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI, C‑507/18, EU:C:2020:289, punt 33).

50      Benadrukt moet worden dat het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst een omstandigheid is waarvan het bestaan noodzakelijk kan zijn opdat een persoon als verzoeker zijn beroepsactiviteit daadwerkelijk kan uitoefenen. Bijgevolg kan het begrip „voorwaarden voor toegang” tot arbeid als zelfstandige in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 ook het sluiten van een overeenkomst als die in het hoofdgeding omvatten.

51      Uit het voorgaande volgt dat de weigering om een dienstverleningsovereenkomst te sluiten met een contractpartij die een economische activiteit uitoefent als zelfstandige, om redenen die verband houden met de seksuele geaardheid van die contractpartij, binnen de werkingssfeer van deze bepaling en derhalve binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.

 Artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78

52      Volgens artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78 is deze richtlijn van toepassing „met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning”.

53      In de eerste plaats dient te worden vastgesteld dat artikel 3, lid 1, onder c), van deze richtlijn, anders dan artikel 3, lid 1, onder a), ervan, niet uitdrukkelijk verwijst naar „arbeid als zelfstandige”, maar uitsluitend betrekking heeft op „werkgelegenheid” en „arbeidsvoorwaarden”.

54      Zoals volgt uit de in punt 43 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak van het Hof, beoogt richtlijn 2000/78 echter niet louter de werknemers als zwakste partij in een arbeidsverhouding te beschermen, maar zij heeft als doel het wegnemen, om redenen van sociaal en algemeen belang, van alle op discriminatiegronden gebaseerde belemmeringen voor de toegang tot bestaansmiddelen en het vermogen om door arbeid een bijdrage te leveren aan de samenleving, ongeacht de rechtsvorm waarin die arbeid wordt verricht.

55      Hieruit volgt dat de door richtlijn 2000/78 verleende bescherming niet kan afhangen van de formele kwalificatie van een arbeidsverhouding in het nationale recht of van de keuze bij iemands aanstelling tussen het ene of het andere type overeenkomst (zie naar analogie arrest van 11 november 2010, Danosa, C‑232/09, EU:C:2010:674, punt 69), aangezien de bewoordingen van deze richtlijn ruim moeten worden opgevat, zoals in punt 36 van het onderhavige arrest is opgemerkt.

56      Aangezien richtlijn 2000/78 krachtens artikel 3, lid 1, onder a), ervan zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing is met betrekking tot „de voorwaarden voor toegang tot arbeid [...] als zelfstandige”, zou het door deze richtlijn nagestreefde doel niet kunnen worden bereikt indien de door deze richtlijn geboden bescherming tegen elke vorm van discriminatie op een van de in artikel 1 ervan genoemde gronden, zoals met name de seksuele geaardheid, niet kan waarborgen dat het beginsel van gelijke behandeling wordt nageleefd na de toegang tot deze arbeid als zelfstandige, en derhalve met name wat de voorwaarden voor het verrichten en de beëindiging van deze arbeid betreft. Deze bescherming strekt zich derhalve uit tot de arbeidsverhouding in haar geheel.

57      Een dergelijke uitlegging beantwoordt aan het doel van richtlijn 2000/78, dat erin bestaat een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie in arbeid en beroep op grond van onder meer seksuele geaardheid, zodat de begrippen die in artikel 3 van deze richtlijn de werkingssfeer ervan afbakenen, niet restrictief mogen worden uitgelegd (zie naar analogie arrest van 2 juni 2022, HK/Danmark en HK/Privat, C‑587/20, EU:C:2022:419, punt 51).

58      Uit een teleologische uitlegging van artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78 volgt dus dat het daarin gebruikte begrip „werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden” in ruime zin betrekking heeft op de voorwaarden die van toepassing zijn op elke vorm van arbeid in loondienst en als zelfstandige, ongeacht de rechtsvorm waarin die arbeid wordt verricht.

59      In de tweede plaats rijst de vraag of het besluit van TP om de met verzoeker gesloten dienstverleningsovereenkomst niet na te komen en die overeenkomst niet te verlengen – om redenen die verband zouden houden met de seksuele geaardheid van de betrokkene – waardoor hun arbeidsverhouding werd beëindigd, onder het begrip „werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden” in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78 valt.

60      In dit verband betoogt de Poolse regering dat een zelfstandige in zijn betrekkingen met zijn contractpartij niet gebonden is door een arbeidsverhouding in het kader waarvan de ene partij de andere kan „ontslaan”.

61      Het begrip „ontslag” doelt in de regel inderdaad op de beëindiging van een arbeidsovereenkomst die is gesloten tussen een werknemer en zijn werkgever.

62      Zoals de advocaat-generaal in punt 102 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, is het begrip „ontslag” evenwel in artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78 enkel opgenomen als voorbeeld van het begrip „werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden” en heeft het met name betrekking op de eenzijdige beëindiging van alle in artikel 3, lid 1, onder a), vermelde werkzaamheden.

63      Er zij met name op gewezen dat, net als een werknemer die onvrijwillig zijn baan in loondienst kan verliezen met name wegens „ontslag”, een zelfstandige immers door toedoen van zijn contractpartij ertoe gedwongen kan zijn, zijn zelfstandige activiteit te beëindigen en zich daardoor in een kwetsbare positie kan bevinden die vergelijkbaar is met die van een ontslagen werknemer (zie in die zin arrest van 20 december 2017, Gusa, C‑442/16, EU:C:2017:1004, punt 43).

64      In casu heeft TP verzoekers diensten van een week, die respectievelijk op 7 en 21 december 2017 zouden beginnen, eenzijdig geannuleerd en er is geen nieuwe dienstverleningsovereenkomst gesloten tussen TP en verzoeker na de online openbaarmaking door laatstgenoemde van de in punt 18 van het onderhavige arrest bedoelde video.

65      Gelet op de in punt 63 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak van het Hof lijkt het feit dat verzoeker in december 2017 geen van de diensten op weekbasis heeft kunnen verrichten die in de door hem met TP gesloten dienstverleningsovereenkomst waren voorzien, derhalve een onvrijwillige beëindiging van de arbeid van een zelfstandige te vormen die kan worden gelijkgesteld met het ontslag van een werknemer, hetgeen de verwijzende rechter niettemin dient na te gaan.

66      In die omstandigheden en onder voorbehoud van de in punt 46 van het onderhavige arrest bedoelde beoordeling, valt het besluit van TP om die dienstverleningsovereenkomst niet te verlengen, volgens verzoeker wegens zijn seksuele geaardheid, waardoor een einde is gekomen aan de tussen hen bestaande arbeidsverhouding, binnen de werkingssfeer van artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78.

 Artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78

67      Het staat aan de verwijzende rechter om aan de hand van alle relevante omstandigheden van het bij hem aanhangige geding, in het bijzonder de wet inzake gelijke behandeling, waarvan de uitlegging uitsluitend tot zijn bevoegdheid behoort, vast te stellen of het feit dat de vrije keuze van de contractpartij niet binnen de werkingssfeer van deze wet valt – voor zover deze keuze niet is gebaseerd op geslacht, ras, etnische afstamming of nationaliteit, zoals bepaald in artikel 5, punt 3, van die wet – directe of indirecte discriminatie op grond van de seksuele geaardheid van verzoeker vormt.

68      Voor het geval dat deze rechter oordeelt dat er sprake is van een dergelijke discriminatie, dient nog worden opgemerkt dat deze discriminatie, zoals verzoeker en de Belgische regering betogen, niet kan worden gerechtvaardigd door een van de in artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78 genoemde gronden.

69      Volgens deze bepaling laat deze richtlijn de nationale wettelijke bepalingen onverlet die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

70      Bij het vaststellen van die bepaling heeft de Uniewetgever, op het vlak van arbeid en beroep, een geschil willen voorkomen en beslechten tussen het beginsel van gelijke behandeling en de noodzaak tot het waarborgen van de openbare orde, de veiligheid en de volksgezondheid, het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten en individuele vrijheden, die noodzakelijk zijn voor de werking van een democratische samenleving. De Uniewetgever heeft derhalve beslist dat, in bepaalde in artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78 opgesomde gevallen, de in die richtlijn neergelegde beginselen niet van toepassing zijn op bepalingen die verschillen in behandeling behelzen op grond van een van de in artikel 1 van die richtlijn bedoelde gronden, op voorwaarde echter dat die bepalingen noodzakelijk zijn voor het bereiken van de bovenvermelde doelstellingen (arrest van 7 november 2019, Cafaro, C‑396/18, EU:C:2019:929, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

71      Dit artikel 2, lid 5, dat een afwijking vormt van het beginsel van het verbod van discriminatie, moet strikt worden uitgelegd (arrest van 7 november 2019, Cafaro, C‑396/18, EU:C:2019:929, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

72      In casu moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, te weten artikel 5, punt 3, van de wet inzake gelijke behandeling, een nationale wettelijke bepaling vormt in de zin van artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78.

73      In de tweede plaats lijkt dit artikel 5, punt 3, van de wet inzake gelijke behandeling a priori een doelstelling na te streven die strekt tot bescherming van de rechten en vrijheden van derden in de zin van artikel 2, lid 5, van die richtlijn, meer bepaald de bescherming van de contractvrijheid, door de vrije keuze van de contractpartij te garanderen, voor zover die keuze niet is gebaseerd op geslacht, ras, etnische afstamming of nationaliteit.

74      De bescherming die wordt verleend door artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met het opschrift „De vrijheid van ondernemerschap”, omvat immers de vrijheid om een economische activiteit of een handelsactiviteit uit te oefenen, de contractvrijheid en de vrije mededinging, en betreft met name de vrije partnerkeuze in het economische verkeer (arrest van 21 december 2021, Bank Melli Iran, C‑124/20, EU:C:2021:1035, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

75      De vrijheid van ondernemerschap heeft evenwel geen absolute gelding, maar moet in relatie tot haar maatschappelijke functie worden beschouwd (arrest van 22 januari 2013, Sky Österreich, C‑283/11, EU:C:2013:28, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

76      In casu volstaat het vast te stellen, zoals de advocaat-generaal in punt 111 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, dat het feit dat artikel 5, punt 3, van de wet inzake gelijke behandeling voorziet in een aantal uitzonderingen op de vrijheid om een contractpartij te kiezen, aantoont dat de Poolse wetgever zelf van mening was dat discriminatie niet noodzakelijk kon worden geacht om contractvrijheid in een democratische samenleving te waarborgen. Er is geen reden om aan te nemen dat dit anders is naargelang de betrokken discriminatie is gebaseerd op seksuele geaardheid dan wel op een van de andere in artikel 5, punt 3, van die wet uitdrukkelijk genoemde gronden.

77      Indien overigens zou worden aanvaard dat op grond van de contractvrijheid kan worden geweigerd om een overeenkomst te sluiten met een persoon vanwege zijn seksuele geaardheid, dan zou aan artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 elke nuttige werking worden ontnomen, aangezien die bepaling juist elke discriminatie op een dergelijke grond verbiedt wat de toegang tot arbeid als zelfstandige betreft.

78      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat artikel 5, punt 3, van de wet inzake gelijke behandeling in omstandigheden als die in het hoofdgeding geen rechtvaardiging kan vormen voor een uitsluiting van de door richtlijn 2000/78 verleende bescherming tegen discriminatie, wanneer die uitsluiting niet overeenkomstig artikel 2, lid 5, van deze richtlijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden in een democratische samenleving noodzakelijk is.

79      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2000/78 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die ertoe leidt dat de op de seksuele geaardheid van een persoon gebaseerde weigering om met die persoon een overeenkomst te sluiten of te verlengen voor het verrichten van bepaalde prestaties door deze persoon in het kader van de uitoefening van arbeid als zelfstandige, op grond van de vrije keuze van de contractpartij wordt uitgesloten van de krachtens deze richtlijn te verlenen bescherming tegen discriminatie.

 Kosten

80      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een nationale regeling die ertoe leidt dat de op de seksuele geaardheid van een persoon gebaseerde weigering om met die persoon een overeenkomst te sluiten of te verlengen voor het verrichten van bepaalde prestaties door deze persoon in het kader van de uitoefening van arbeid als zelfstandige, op grond van de vrije keuze van de contractpartij wordt uitgesloten van de krachtens deze richtlijn te verlenen bescherming tegen discriminatie.

ondertekeningen


*      Procestaal: Pools.