Language of document :

Beroep ingesteld op 31 mei 2017 – Cathay Pacific Airways/Commissie

(Zaak T-343/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cathay Pacific Airways Ltd (Hongkong, China) (vertegenwoordigers: R. Kreisberger en N. Grubeck, barristers, M. Rees, solicitor, en E. Estellon, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de in artikel 1, leden 1 tot 4, van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 – Luchtvracht) opgenomen vaststellingen van een inbreuken nietig verklaren, voor zover deze vaststellingen verzoekster betreffen;

artikel 3 van het bestreden besluit nietig verklaren voor zover verzoekster daarin een geldboete van 57 120 000 EUR wordt opgelegd, of, subsidiair, het bedrag van de geldboete verlagen, en

de Commissie verwijzen in de door verzoekster voor dit beroep gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Commissie de feiten en/of het recht heeft geschonden en/of niet aan de relevante bewijsstandaard heeft voldaan, door verzoekster op te nemen in artikel 1, leden 1 en 4, van het dispositief van het bestreden besluit alsook door vast te stellen dat verzoekster heeft deelgenomen aan de vermeende enkele en voortdurende inbreuk.

Verzoekster voert aan dat er geen rechtsgrondslag is om haar de inbreuken binnen Europa aan te rekenen.

Verzoekster stelt voorts dat de beschikbare feiten niet toereikend zijn om haar de inbreuken binnen Europa aan te rekenen.

Verzoekster beweert voorts dat de Commissie haar verdedigingsrechten heeft geschonden door zich te baseren op nieuwe gronden.

Verzoekster voert tot slot aan dat de onrechtmatige opname van verzoekster in artikel 1, leden 1 en 4, fnuikend is voor de poging van de Commissie om verzoeksters deelname aan de vermeende enkele en voortdurende inbreuk te bewijzen.

Het tweede middel is eraan ontleend dat de Commissie artikel 25 van verordening 1/2003 alsmede de beginselen van rechtszekerheid, rechtvaardigheid en een goede rechtsbedeling heeft geschonden door een tweede tegen verzoekster gericht besluit vast te stellen, waarin haar nieuwe inbreuken worden aangerekend.

Het derde middel is eraan ontleend dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen dat verzoekster aansprakelijk is voor deelname aan de vermeende enkele en voortdurende inbreuk.

Volgens verzoekster heeft de Commissie nagelaten om specifiek op verzoeksters geval in te gaan en heeft zij met betrekking tot verzoekster niet het bewijs van de afzonderlijke onderdelen van de enkele voortdurende inbreuk geleverd.

Verzoekster stelt voorts dat de Commissie er niet in is geslaagd aan te tonen dat er sprake was van een alomvattend plan met een gemeenschappelijk doel.

Verzoekster beweert voorts dat de Commissie er niet in is geslaagd aan te tonen dat verzoekster heeft deelgenomen aan, of de vooropgezette bedoeling had om aan de enkele en voortdurende inbreuk deel te nemen aan.

Volgens verzoekster is tot slot nergens vastgesteld dat zij over de vereiste kennis beschikte.

Het vierde middel is eraan ontleend dat de Commissie haar vaststelling van verzoeksters deelname aan de vermeende enkele en voortdurende inbreuk ontoereikend heeft gemotiveerd.

Het vijfde middel is eraan ontleend dat de Commissie het bewijs voor verzoeksters deelname aan de vermeende enkele en voortdurende inbreuk ten onrechte heeft gebaseerd op werkzaamheden van verzoekster die door het recht van derde landen worden gereguleerd en hieromtrent een ontoereikende motivering heeft gegeven.

Volgens verzoekster heeft de Commissie niet voldaan aan de toepasselijke bewijslast aangaande verzoeksters werkzaamheden in Hongkong en/of heeft zij geen toereikende motivering gegeven.

Volgens verzoekster is de Commissie er verder niet in geslaagd de mededingingsbeperkende strekking van haar handelen in Hongkong vast te stellen.

Verzoekster stelt voorts dat het in Hongkong toepasselijke recht haar dwong om gezamenlijke aanvragen in te dienen.

Verzoekster voert tot slot aan dat de beginselen van interstatelijke hoffelijkheid en niet-inmenging zijn geschonden.

Het zesde middel is eraan ontleend dat de Commissie niet bevoegd was om artikel 101 VWEU toe te passen op inkomende vluchten, dat wil zeggen op luchtvrachtdiensten vanuit derde landen naar Europa.

Het zevende middel is eraan ontleend dat de Commissie het recht verkeerd heeft toegepast bij de berekening van de aan verzoekster opgelegde geldboete.

____________