Language of document :

Beroep ingesteld op 30 april 2014 – Fels-Werke/Commissie

(Zaak T-281/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Fels-Werke GmbH (Goslar, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Arhold, N. Wimmer, F. Wesche, L. Petersen en T. Woltering, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 18 december 2013 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in de zaak betreffende steunmaatregel SA.33995 (2013/C) (ex 2013/NN) – Steun voor hernieuwbare elektriciteit en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Eerste middel: schending van de artikelen 107, lid 1, VWEU en 108 VWEU door de onjuiste kwalificatie van de bijzondere vereffeningsregeling

Verzoekster stelt dat het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in strijd is met de artikelen 107, lid 1, VWEU en 108 VWEU en met artikel 13 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag1 , omdat de bij het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet inzake prioriteit voor hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) voorziene EEG-heffing niet met staatsmiddelen is bekostigd en de verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen niet inhoudt dat wordt afgezien van staatsmiddelen.

Zij betoogt in dit verband dat de Commissie heeft getoetst aan de hand van nieuwe afbakeningscriteria die onverenigbaar zijn met de tot nog toe in de rechtspraak ontwikkelde beginselen. Meer bepaald heeft zij in het geheel geen rekening gehouden met het volgens vaste rechtspraak voor de kwalificatie als staatsmiddel noodzakelijke criterium dat de overheidsinstanties concrete beschikkingsbevoegdheid moeten hebben. Voor haar volstond het dat de wetgever invloed had gehad op betalingsstromen tussen privaatrechtelijke personen en regelgevende instanties toezicht hebben gehouden op de naleving van de bij wet gestelde voorwaarden door deze privaatrechtelijke personen.

Voorts is de Commissie gebonden aan haar besluit om de EEG 2000 niet als staatsteun te kwalificeren, omdat geen overdracht van staatsmiddelen had plaatsgevonden, en heeft zij er dus een onjuiste rechtsopvatting op na gehouden door de EEG 2012 als een nieuwe, onrechtmatige steunmaatregel te kwalificeren.

Daarenboven is de toetsing door de Commissie ontoereikend geweest, waardoor zij niet heeft onderkend dat de uitzonderingen voor energie-intensieve ondernemingen naar het doel, de aard c.q. de opzet van de EEG 2012 gerechtvaardigd zijn en daarom geen selectief voordeel hebben kunnen opleveren.

Tweede middel: schending van artikel 108, lid 1, VWEU en de artikelen 18 en 19 van verordening nr. 659/1999 door het verzuim om een voorstel voor dienstige maatregelen te doen

Verzoekster betoogt in dit verband dat de Commissie voor de toetsing van de EEG 2012 hoe dan ook de procedure voor bestaande steun op grond van artikel 108, lid 1, VWEU en de artikelen 17-19 van verordening nr. 659/1999 had moeten inleiden en Duitsland een voorstel voor dienstige maatregelen had moeten doen voordat de formele onderzoeksprocedure werd ingeleid, in plaats van de marktdeelnemers door de kwalificatie van de EEG 2012 als nieuwe, niet-aangemelde steun aan aanzienlijke economische risico’s bloot te stellen.

Derde middel: schending van het recht om te worden gehoord

Verzoekster verwijt de Commissie bovendien dat zij haar in ieder geval had moeten horen alvorens een besluit met dergelijke belastende rechtsgevolgen vast te stellen.

Vierde middel: ontoereikende motivering

Tot slot voert verzoekster aan dat het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure op wezenlijke punten ontoereikend is gemotiveerd.

____________

____________

1 Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).