Language of document : ECLI:EU:C:2015:462

VEREIN FÜR KONSUMENTENINFORMATION

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. CRUZ VILLALÓN

van 9 juli 2015 (1)

Zaak C‑326/14

Verein für Konsumenteninformation

tegen

A1 Telekom Austria AG

[verzoek van het Oberster Gerichtshof (Oostenrijk)
om een prejudiciële beslissing]

„Richtlijn 2002/22/EG – Gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Recht van abonnees om hun contract zonder boete op te zeggen – Recht van buitengewone opzegging – Prijswijzigingen uit hoofde van contractuele voorwaarden – Koppeling van prijzen aan een consumentenprijsindex – Verband met richtlijn 93/13/EEG”





1.        De voorliggende prejudiciële vraag is gesteld in het kader van een procedure die aanhangig is tussen een vereniging voor de bescherming van de consumentenrechten en een leverancier van telecommunicatiediensten. De vraag heeft betrekking op bepaalde contractuele voorwaarden op grond waarvan de prijzen van telecommunicatiediensten kunnen worden aangepast aan een consumptieprijsindex. De vraag die in het bijzonder ter discussie staat is of artikel 20, lid 2, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten (hierna te noemen: de „Universeledienstrichtlijn”)(2), abonnees het recht geeft om hun overeenkomst zonder boete op te zeggen wanneer zij op de hoogte worden gesteld van een dergelijke prijsaanpassing volgens de in de overeenkomst vastgelegde methode van indexering.

2.        De door het Oberster Gerichtshof gestelde prejudiciële vraag betreft weliswaar uitsluitend de Universeledienstrichtlijn, maar zowel de motivering van de verwijzingsbeschikking als de schriftelijke en mondelinge opmerkingen die in deze zaak zijn ingediend dwingen ons ertoe om eveneens rekening te houden met de bepalingen van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.(3)

3.        Deze zaak biedt het Hof voor de eerste maal de gelegenheid om zich uit te spreken over de vraag hoe een prijsindexeringsbeding zich verhoudt tot het recht van de consument op buitengewone opzegging. Het Hof heeft bij eerdere gelegenheden bepaalde contractuele bedingen tot prijsaanpassing onderzocht, maar de in die eerdere zaken aan de orde gestelde bedingen en problematiek zijn niet vergelijkbaar met die van de onderhavige procedure. In het arrest Invitel(4) ging het bijvoorbeeld om de uitlegging van richtlijn 93/13 in een zaak over een beding dat voorzag in de eenzijdige aanpassing van kosten die verbonden waren aan de verleende diensten, zonder de wijze van vaststelling van die kosten te beschrijven en zonder de redenen voor de aanpassing te vermelden. Het arrest RWE Vertrieb(5) betrof de vraag of een contractuele voorwaarde die een gasleverancier de mogelijkheid bood om de gasprijzen eenzijdig te wijzigen zonder precisering van reden, voorwaarden of omvang van de wijziging, verenigbaar was met de eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie die worden gesteld in de richtlijnen 93/13 en 2003/55/EG(6). In het arrest Schulz en Egbringhoff(7), waarin overigens uitsluitend de richtlijnen 2003/54/EG(8) en 2003/55 van toepassing werden verklaard, en niet richtlijn 93/13, ging het tot slot om de vraag of bedingen die de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging niet vermelden, maar wel waarborgen dat de aardgasleverancier zijn afnemers vooraf binnen een redelijke termijn van elke prijsverhoging op de hoogte brengt en dat de afnemers het recht hebben de overeenkomst op te zeggen indien zij de hun meegedeelde gewijzigde voorwaarden niet wensen te aanvaarden, voldoen aan de volgens die richtlijnen vereiste mate van transparantie.

I –    Toepasselijke bepalingen

A –    Unierecht

4.        Overweging 30 van de Universeledienstrichtlijn bepaalt het volgende: „Contracten vormen een belangrijk hulpmiddel voor gebruiker en consument om een minimumniveau van transparantie van de informatie en rechtszekerheid te waarborgen. De meeste aanbieders van diensten in een concurrerende omgeving sluiten contracten met hun klanten om redenen van commerciële wenselijkheid. Buiten de bepalingen van deze richtlijn zijn de voorschriften van bestaande communautaire wetgeving inzake consumentenbescherming met betrekking tot contracten, met name richtlijn 93/13/EEG [...] en richtlijn 97/7/EG [...] betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten [...], van toepassing op consumententransacties met betrekking tot elektronische netwerken en diensten. Met name voor consumenten moet een minimumniveau van rechtszekerheid gelden met betrekking tot hun contractuele relaties met hun directe aanbieder van telefoondiensten. Daartoe dienen de contractvoorwaarden en ‑bepalingen, de kwaliteit van de dienst, de voorwaarden voor beëindiging van de overeenkomst en de dienst, schadevergoedingsmaatregelen en geschillenbeslechting in hun contracten te worden vermeld. Indien andere leveranciers van diensten dan aanbieders van directe telefoondiensten overeenkomsten met consumenten sluiten, moet dezelfde informatie in die overeenkomsten zijn opgenomen. De maatregelen die transparantie inzake prijzen, tarieven en voorwaarden waarborgen, moeten de consumenten beter in staat stellen hun keuzen te optimaliseren en aldus ten volle te profiteren van de concurrentie.”

5.        Overweging 49 van de Universeledienstrichtlijn bepaalt dat deze richtlijn „[...] elementen van consumentenbescherming verplicht [moet stellen], waaronder duidelijke contractvoorwaarden en geschillenbeslechting, alsmede transparantie van tarieven voor consumenten [...]”.

6.        Artikel 1 van de Universeledienstrichtlijn omschrijft het doel en de werkingssfeer van de richtlijn en luidt als volgt:

„1.      Binnen het kader van richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) heeft deze richtlijn betrekking op het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten aan eindgebruikers. Doel van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat door middel van daadwerkelijke mededinging en keuzevrijheid in de gehele Gemeenschap diensten van hoge kwaliteit tegen een betaalbare prijs algemeen beschikbaar zijn, en maatregelen vast te stellen voor situaties waarin de markt niet op bevredigende wijze in de behoeften van eindgebruikers voorziet. De richtlijn bevat tevens bepalingen betreffende bepaalde aspecten van eindapparatuur, onder meer bepalingen bedoeld om de toegang van eindgebruikers met een handicap te vergemakkelijken.

2.      Deze richtlijn regelt de rechten van eindgebruikers en dienovereenkomstig de plichten van ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken en ‑diensten aanbieden. Ter zake van het leveren van de universele dienst op open en concurrerende markten wordt in deze richtlijn het minimumpakket van diensten van gespecificeerde kwaliteit vastgelegd waartoe alle eindgebruikers toegang hebben tegen een in het licht van de specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs en zonder concurrentieverstoring te veroorzaken. Deze richtlijn voorziet voorts in verplichtingen inzake het leveren van bepaalde verplichte diensten.

[...]

4.      De bepalingen in deze richtlijn betreffende de rechten van eindgebruikers gelden onverminderd de communautaire voorschriften inzake consumentenbescherming, met name de richtlijnen 93/13/EEG en 97/7/EG, en de nationale voorschriften die met het Gemeenschapsrecht in overeenstemming zijn.”

7.        Hoofdstuk IV van de Universeledienstrichtlijn is gewijd aan de bescherming van de rechten en belangen van eindgebruikers. Met het oog hierop bepaalt artikel 20 van deze richtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat de consumenten en andere hierom verzoekende eindgebruikers die zich abonneren op diensten waarbij een aansluiting tot het openbare communicatienetwerk en/of openbare elektronischecommunicatiediensten worden aangeboden, recht hebben op een contract met een onderneming of ondernemingen die dergelijke aansluiting en/of diensten aanbieden. In het contract worden ten minste de volgende elementen in een heldere, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm gespecificeerd:

[...]

d)      bijzonderheden van prijzen en tarieven, de middelen voor het verkrijgen van actuele informatie over alle geldende tarieven en onderhoudskosten, aangeboden betalingsmethoden en verschillen qua kosten als gevolg van de betalingsmethode;

[...]

2.      De lidstaten zorgen ervoor dat abonnees zonder boete hun contract kunnen opzeggen wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de voorwaarden die worden voorgesteld door de onderneming die de elektronischecommunicatienetwerken en/of ‑diensten verstrekt. De abonnees worden tijdig en ten minste één maand vooraf naar behoren op de hoogte gesteld van dergelijke wijzigingen en worden tegelijkertijd op de hoogte gesteld van hun recht om zonder boete hun contract op te zeggen indien zij de nieuwe voorwaarden niet aanvaarden. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties het formaat van dergelijke kennisgevingen kunnen specificeren.”

8.        Volgens overweging 27 van richtlijn 2009/136 tot wijziging van de Universeledienstrichtlijn heeft „[h]et recht van abonnees om zich zonder boete uit hun contract terug te kunnen trekken, [...] betrekking op wijzigingen van de contractuele voorwaarden die door de leveranciers van de elektronischecommunicatienetwerken en /of ‑diensten worden opgelegd”.

9.        In artikel 3 van richtlijn 93/13 wordt bepaald:

„1.      Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

[...]

3.      De bijlage bevat een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.”

10.      Punt 1 van de bijlage bij richtlijn 93/13 noemt in de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn bedoelde lijst onder meer bedingen die tot doel of tot gevolg hebben:

„[...]

j)      de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen;

[...]

l)      te bepalen dat de prijs van de goederen wordt vastgesteld op het ogenblik van levering, dan wel de verkoper van de goederen of de dienstverrichter het recht te verlenen zijn prijs te verhogen, zonder dat de consument in beide gevallen het overeenkomstige recht heeft om de overeenkomst op te zeggen, indien de eindprijs te hoog is ten opzichte van de bij het sluiten van de overeenkomst bedongen prijs;

[...]”.

11.      Met betrekking tot de draagwijdte van punt 1, onder j) en l), van de bijlage bij richtlijn 93/13 bepaalt punt 2 van de bijlage als volgt:

„[...]

b)      [...]

Punt j) staat evenmin in de weg aan bedingen waarbij de verkoper zich het recht voorbehoudt de voorwaarden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd eenzijdig te wijzigen, mits hij verplicht is de consument daarvan redelijke tijd vooraf in kennis te stellen en het de laatste vrijstaat de overeenkomst te ontbinden.

[...]

d)      Punt l) staat niet in de weg aan bedingen van prijsindexering, voor zover deze wettig zijn en de wijze waarop de prijs wordt aangepast hierin expliciet beschreven is.”

B –    Oostenrijks recht

12.      Artikelen 25 en 25 bis van afdeling III van de Telekommunikationsgesetz 2003 (Oostenrijkse wet inzake telecommunicatie)(9) luiden als volgt:

„Artikel 25

1.      Exploitanten van communicatienetwerken of ‑diensten stellen algemene voorwaarden op waarin ook de aangeboden diensten worden beschreven, en stellen de voor deze diensten geldende prijsbepalingen vast [...].

2.      Wijzigingen van de algemene voorwaarden en van de prijsbepalingen worden, voordat deze van toepassing worden, bij de toezichthoudende instantie gemeld en op geschikte wijze bekendgemaakt. In het geval van wijzigingen die niet uitsluitend gunstig zijn voor de abonnee, geldt een publicatie- en meldtermijn van twee maanden. Voor het overige blijven de bepalingen van het Konsumentenschutzgesetz [...] (Oostenrijkse wet inzake consumentenbescherming) (hierna: ‚KSchG’) en van het Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch (Oostenrijks Burgerlijk Wetboek) onverminderd van kracht.

3.      De wezenlijke inhoud van de niet uitsluitend gunstige wijzigingen wordt ten minste één maand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging schriftelijk aan de abonnee meegedeeld, bijvoorbeeld door een vermelding op een periodiek opgestelde factuur. Tegelijkertijd wordt de abonnee gewezen op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wijzigingen alsmede op het feit dat hij het recht heeft om de overeenkomst vóór deze inwerkingtreding zonder kosten op te zeggen. [...] Wijzigingen van de algemene voorwaarden en de prijsbepalingen door exploitanten van communicatienetwerken of ‑diensten die uitsluitend ten gevolge van een door de toezichthoudende instantie op grond van deze bepaling vastgestelde verordening noodzakelijk worden en niet uitsluitend gunstig zijn voor de gebruiker, geven de abonnee niet het recht om de overeenkomst zonder kosten op te zeggen [...].

[...]

5.      Prijsbepalingen bevatten ten minste:

[...]

2.      de vermelding van de middelen waarmee actuele informatie over alle toepasselijke tarieven en onderhoudskosten kan worden opgevraagd;

[...].”

13.      Artikel 6 van de Konsumentenschutzgesetz(10) bevat de volgende bepalingen:

„Artikel 6 – Ongeoorloofde contractuele voorwaarden.

I.      Voor de consument zijn met name die contractuele voorwaarden in de zin van artikel 879 ABGB (Oostenrijks burgerlijk wetboek) in ieder geval niet bindend volgens welke

[...]

5.      de ondernemer op zijn verzoek voor zijn prestatie een hogere vergoeding ontvangt dan overeengekomen bij het sluiten van de overeenkomst, tenzij de overeenkomst ook voorziet in een prijsverlaging bij het intreden van de overeengekomen voorwaarden voor een prijswijziging, de voor de prijswijziging relevante omstandigheden in de overeenkomst zijn bepaald en objectief gerechtvaardigd zijn en het intreden daarvan niet afhankelijk is van de wil van de ondernemer [...].”

14.      De nationale instantie „Statistik Austria” (Oostenrijks bureau voor de statistiek) werd opgericht bij artikel 22 en volgende van de Bundesstatistikgesetz 2000 (Oostenrijkse wet inzake statistiek).(11) Dit bureau heeft onder meer tot taak de opstelling van statistieken en publicaties en is verantwoordelijk voor de berekening van de consumentenprijsindex.

II – Feitelijke achtergrond en procedure in het hoofdgeding

15.      De Verein für Konsumenteninformation (vereniging voor consumenteninformatie) heeft een collectieve vordering tot staking ingesteld tegen A1 Telekom Austria AG en verzoekt daarbij om deze onderneming te verplichten om bepaalde bedingen uit haar algemene voorwaarden die voorzien in aanpassing van de prijzen van telecommunicatiediensten op basis van de ontwikkeling van een consumentenprijsindex niet meer te gebruiken in het handelsverkeer met consumenten en zich ook niet meer op dergelijke bedingen te beroepen.(12)

16.      In de uitspraak in eerste aanleg werden de vorderingen van eiseres volledig toegewezen. A1 Telekom Austria stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak. De appelrechter oordeelde in het bijzonder, dat voor zover verweerster bevoegd is tot eenzijdige wijziging van de prijsvoorwaarden, ook de abonnees recht hebben op een buitengewone opzegging.

17.      De voorliggende prejudiciële vraag is gesteld in het kader van het buitengewone cassatieberoep dat door A1 Telekom Austria is ingesteld tegen de uitspraak in hoger beroep. Dit cassatieberoep is door het Oberster Gerichtshof, de verwijzende rechter in casu, ontvankelijk verklaard, gezien de uiteenlopende criteria die de verschillende kamers van de appelrechtbank in dit kader hebben gevolgd. Een andere kamer van de appelrechtbank had geoordeeld dat de beschermende werking van artikel 25 van de Telekommunikationsgesetz zich niet uitstrekt tot prijsaanpassingen op basis van een eerder overeengekomen indexcijfer, omdat het hierbij gaat om voldoende specifiek omschreven bepalingen die niet afhankelijk zijn van het eigen goeddunken van de aanbieder van de telecommunicatiediensten.

III – Prejudiciële vraag en procesverloop voor het Hof

18.      Het is tegen deze achtergrond dat het Oberster Gerichtshof de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld:

„Is het in artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn voor abonnees bepaalde recht om de overeenkomst zonder boete op te zeggen ‚wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden’, ook van toepassing op het geval dat een aanpassing van de prijzen voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van de overeenkomst is vastgelegd dat een aanpassing van de prijzen (verhoging/verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectief indexcijfer van de consumptieprijzen, dat de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?”

19.      In de procedure voor het Hof zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de Verein für Konsumenteninformation, A1 Telekom Austria, de Europese Commissie en de Belgische regering. Al deze partijen hebben deelgenomen aan de mondelinge behandeling op 30 april 2015.

IV – Prejudiciële vraag

A –    Bij het Hof ingediende opmerkingen

20.      De Verein für Konsumenteninformation stelt in de eerste plaats dat aanbieders van telecommunicatiediensten geen recht op wijziging van de contractuele voorwaarden kunnen ontlenen aan artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn. Dit artikel zou de consument echter wel het recht geven op opzegging. Zoals de vereniging bij de mondelinge behandeling heeft aangegeven, zou het ontbreken van dit recht strijdig zijn met het doel van de richtlijn om de betaalbaarheid van de dienst te waarborgen. In de tweede plaats stelt de vereniging dat het recht op opzegging juist bedoeld is voor gevallen waarin de mogelijkheid tot een dergelijke eenzijdige wijziging contractueel is vastgelegd. Als die contractuele afspraak ontbreekt, dan zou de leverancier van de dienst een dergelijke wijziging niet kunnen doorvoeren. Als de door A1 Telekom Austria voorgestelde uitlegging wordt gevolgd, dan zou het recht op opzegging dus systematisch omzeild kunnen worden door de introductie van prijsindexeringsbedingen. De voorgestelde indexering is bovendien niet automatisch, maar is afhankelijk van de beslissing van de dienstverlener om zijn wil tot verhoging van de prijzen te doen gelden tegenover de consument. De vereniging verwijst tevens naar het arrest RWE Vertrieb(13) ter ondersteuning van haar argument dat een prijsaanpassingsbeding een wijziging van de [contractuele] voorwaarden inhoudt in de zin van punt 2, onder b), tweede alinea, van de bijlage bij richtlijn 93/13 en bijlage A, onder b), bij richtlijn 2003/55. Bij de mondelinge behandeling heeft de vereniging aangevoerd dat de werkingssferen van richtlijn 93/13 en richtlijn 2002/22 parallel zijn. Dit zou betekenen dat het recht op buitengewone opzegging waarin deze laatstgenoemde richtlijn voorziet altijd van toepassing is, ongeacht of het prijsindexeringsbeding al dan niet als oneerlijk wordt beschouwd. Volgens het standpunt van de vereniging is de koppeling aan de consumentenprijsindex evenmin gerechtvaardigd vanuit materieel oogpunt, omdat deze index de constante dalende trend van de prijzen in de telecommunicatiesector niet weergeeft. Zoals bij de mondelinge behandeling is aangegeven, vertegenwoordigen communicatiediensten een bijzonder klein deel (circa 2,2 %) van het geheel van de prijzen die als basis dienen voor de berekening van de index. Tot slot verwijst de vereniging naar de rechtspraak van het Oberster Gerichtshof waarin de nationale bepaling tot omzetting van artikel 44, lid 1, van richtlijn 2007/64/EG(14) aldus is uitgelegd, dat prijswijzigingen die voortvloeien uit andere bedingen dan waarbij aanpassing aan de rentetarieven is overeengekomen moeten worden beschouwd als een vorm van wijziging van de contractuele voorwaarden.(15)

21.      Volgens A1 Telekom Austria vormt de prijsaanpassing als resultaat van de toepassing van een indexeringsbeding geen wijziging van de contractuele voorwaarden, maar een gewone uitvoering van de overeenkomst. De indexering heeft in dit kader tot doel om de toekomstige uitholling van de waarde van het geld te compenseren en het evenwicht tussen de materiële en financiële prestaties die de partijen zijn overeengekomen te bewaren. Aangezien er geen sprake is van een wijziging van de overeenkomst, is artikel 25 van de Telekommunikationsgesetz, waarin het recht op opzegging door de consument is neergelegd, niet van toepassing. De bedoelde prijsaanpassingen voldoen bovendien aan de vereisten van artikel 6, lid 1, punt 5, van de [Oostenrijkse] wet inzake consumentenbescherming. A1 Telekom Austria stelt zich tevens op het standpunt dat een prijsaanpassing op grond van een indexeringsbeding geen wijziging is die actief wordt opgelegd door de leverancier van de diensten in de zin van overweging 27 van richtlijn 2009/139, tot wijziging van de Universeledienstrichtlijn, maar de uitvoering is van een overeengekomen contractuele voorwaarde, waarbij de omstandigheden die aanleiding geven tot de prijsaanpassing onafhankelijk zijn van de wil van de leverancier. Een aanpassing van de prijzen aan de consumentenprijsindex, zoals in de omstandigheden van het hoofdgeding, valt daarom niet binnen de werkingssfeer van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn. A1 Telekom Austria verwijst bovendien naar punt 2, onder d), van de bijlage bij richtlijn 93/13, waarin wordt bepaald dat rechtmatige prijsindexeringsbedingen die de wijze waarop de prijs wordt aangepast expliciet beschrijven niet oneerlijk zijn. Artikel 44 van richtlijn 2007/64 betreffende betalingsdiensten is [volgens A1 Telekom Austria] niet relevant, aangezien deze bepaling een ander soort contractuele betrekkingen regelt. Punt 1, onder b), van bijlage I bij richtlijn 2009/73 geeft evenmin uitsluitsel over het begrip „wijziging” dat ons bezighoudt in het voorliggende geval. A1 Telekom Austria heeft bij de mondelinge behandeling opgemerkt dat het criterium van betaalbaarheid in de zin van artikel 3, lid 1, van de Universeledienstrichtlijn alleen van toepassing is in samenhang met hoofdstuk II van de richtlijn, dat de verplichtingen tot universele dienstverlening regelt, en dat dit criterium daarom niet mag worden gebruikt voor de uitlegging van artikel 20 van dezelfde richtlijn. Tot slot heeft A1 Telekom Austria er bij de mondelinge behandeling op gewezen dat het betwiste beding meestal wordt gebruikt in overeenkomsten van onbepaalde duur die zonder boete kunnen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Overeenkomsten van bepaalde duur, waarbij opzegging wel gepaard gaat met een boete voor de abonnee, hebben een minimumduur van hooguit twee jaar.

22.      De Belgische regering is van mening dat een prijsaanpassing die voortvloeit uit de algemene voorwaarden van de overeenkomst, zoals de prijsaanpassing die voorwerp is van het hoofdgeding, abonnees het recht geeft op opzegging. Punt 2, onder d), van de bijlage bij richtlijn 93/13 en artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn hebben een verschillende werkingssfeer en moeten daarom op cumulatieve wijze worden toegepast. Deze uitlegging zou volgens het standpunt van de Belgische regering zijn bevestigd door de arresten van het Hof in de zaken Invitel en RWE Vertrieb.(16) Indexering moet echter worden beschouwd als een wijziging die wordt opgelegd door de leveranciers van de telecommunicatiediensten, in de zin van overweging 27 van richtlijn 2009/136. De Belgische regering verwijst tot slot naar diverse studies die de constante daling van de prijzen van telecommunicatiediensten aantonen en stelt op grond daarvan dat indexering niet kan worden beschouwd als een noodzakelijk middel om het evenwicht tussen de contractuele prestaties te bewaren.

23.      Volgens het standpunt van de Europese Commissie mag het recht op opzegging niet worden toegepast bij prijsindexeringsbedingen, omdat de daaruit voortvloeiende prijsaanpassingen geen wijziging van de voorwaarden vormt in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn. De prijsaanpassing op basis van een overeengekomen indexcijfer volgens de omschreven wijze van berekening was immers bekend op het moment dat de overeenkomst werd aangegaan en is daarom een toepassing van een ongewijzigde contractuele voorwaarde. Bovendien beschrijft de overeenkomst vanaf het moment van de totstandkoming op transparante en gedetailleerde wijze hoe de prijzen worden aangepast, te weten door koppeling aan een indexcijfer dat wordt vastgesteld door een externe instantie (Statistik Austria) op basis van de objectieve ontwikkeling van de waarde van het geld. Volgens de Commissie voldoet deze uitlegging eveneens aan de regels van richtlijn 93/13. Bij de mondelinge behandeling heeft de Commissie benadrukt dat richtlijn 93/13 en de Universeledienstrichtlijn ondanks hun verschillende werkingssfeer beide kunnen worden toegepast in een geval zoals het onderhavige. De Commissie heeft tevens gewezen op het verschil tussen de omstandigheden van deze zaak en die van de zaken Invitel en RWE Vertrieb(17), waarbij het om oneerlijke bedingen ging die [de consument] het recht gaven tot opzegging. Tot slot is de Commissie van mening dat de verwijzing van het Oberster Gerichtshof naar richtlijn 2007/64 betreffende betalingsdiensten niet relevant is.

B –    Analyse

24.      Met de voorgelegde prejudiciële vraag wenst het Oberster Gerichtshof in essentie te vernemen of een aanpassing van de prijzen van telecommunicatiediensten aan een indexcijfer voor consumptieprijzen een wijziging van de contractuele voorwaarden inhoudt in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn en dus abonnees het recht geeft op opzegging zonder boete. Het antwoord op deze vraag is daarom afhankelijk van de uitlegging van het begrip „wijzigingen in de voorwaarden” dat in de betrokken bepaling is vervat.

25.      In dit verband moet rekening worden gehouden met de specifieke functie die prijsindexering vervult in overeenkomsten van lange en onbepaalde duur. Consumentenprijsindices zijn indexcijfers die op verschillende wijzen berekend kunnen worden en de proportionele of procentuele prijsontwikkeling weergeven van bepaalde goederen en diensten die door huishoudens worden geconsumeerd.(18) Bij indexering worden de geldelijke waarden van bepaalde betalingen aangepast aan een consumentenprijsindex (hierna ook: „CPI”).(19) De primaire functie van indexering hangt doorgaans samen met de handhaving van de koopkracht of de levensstandaard(20) en wordt vanuit die invalshoek toegepast op lonen of bepaalde sociale uitkeringen. Vanwege hun publiciteit en periodiciteit en het feit dat zij vaak worden beschouwd als indicatoren voor de inflatie(21), worden consumentenprijsindices echter ook – bij gebrek aan betere criteria – gebruikt als referentie voor de aanpassing van tegenprestaties in overeenkomsten van lange of onbepaalde duur, met als doel het verlies van de waarde van het geld als gevolg van de algemene inflatie te compenseren.(22) In het contractenrecht worden prijsaanpassingsbedingen op basis van een consumentenprijsindex in het algemeen beschouwd als een – weliswaar onvolmaakt(23) – middel om de instabiliteit van de waarde van het geld te compenseren en het evenwicht tussen de contractuele prestaties te herstellen.(24)

26.      Na deze voorafgaande overwegingen in het licht van de vragen die zijn opgeworpen door de opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend, acht ik het noodzakelijk om in de eerste plaats de twijfels uit de weg te ruimen die verband houden met de samenhang tussen de Universeledienstrichtlijn en richtlijn 93/13. In dit kader moet in gedachten worden gehouden dat laatstgenoemde richtlijn niet alleen expliciet verwijst naar prijsaanpassingsbedingen die gekoppeld zijn aan een index, maar ook naar het recht van de consument op opzegging.

1.      De samenhang tussen de Universeledienstrichtlijn en richtlijn 93/13

27.      Zoals al uitgebreid aan de orde is gekomen in de schriftelijke opmerkingen en de opmerkingen die zijn gepresenteerd bij de mondelinge behandeling, heeft de Europese wetgever in richtlijn 93/13 bij de opsomming van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt een uitzondering gemaakt voor bedingen van prijsaanpassing door koppeling aan een indexcijfer.

28.      Richtlijn 93/13(25) wijst het recht van de consument op opzegging aan als één van de doorslaggevende factoren die het oneerlijke karakter kunnen wegnemen van bedingen die een wijziging in de voorwaarden [punt 1, onder j), van de bijlage] mogelijk maken en van bedingen die een prijsverhoging door de verkoper mogelijk maken [punt 1, onder l), van de bijlage].(26) In verband met de laatstgenoemde categorie van bedingen maakt de bijlage bij richtlijn 93/13 echter een duidelijke uitzondering voor „bedingen van prijsindexering, voor zover deze wettig zijn en de wijze waarop de prijs wordt aangepast hierin expliciet beschreven is”.(27)

29.      Als we ervan uitgaan dat uit het voorgaande volgt dat richtlijn 93/13 specifiek bepaalt dat bedingen van prijsindexering niet als oneerlijk worden beschouwd, mits deze wettig zijn en de wijze waarop de prijs wordt aangepast hierin expliciet beschreven is, dan mag niet uit het oog worden verloren dat de Universeledienstrichtlijn waarop de onderhavige prejudiciële vraag betrekking heeft van toepassing is ongeacht de bepalingen van richtlijn 93/13.(28) Dit betekent in het bijzonder, dat wanneer een beding van prijsindexering niet als oneerlijk wordt aangemerkt in de zin van richtlijn 93/13, dit in het geheel niet belet dat een prijswijziging door toepassing van een dergelijk beding een wijziging in de voorwaarden kan inhouden in de zin van de Universeledienstrichtlijn, met alle logische gevolgen vandien voor het recht op opzegging overeenkomstig artikel 20, lid 2, van die richtlijn.

30.      Dit is het scenario dat wij als uitgangspunt moeten hanteren om een bruikbaar antwoord te kunnen geven op de voorliggende prejudiciële vraag. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt bij de mondelinge behandeling, is in geen van de opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend aangevoerd dat de bedingen in kwestie oneerlijk zijn. In tegenstelling tot de bepalingen van richtlijn 93/13 stelt de Universeledienstrichtlijn het recht op opzegging geenszins afhankelijk van de voorwaarde dat de betrokken bedingen oneerlijk verklaard moeten zijn. Het antwoord op de vraag die ons in deze zaak bezighoudt hangt dus uitsluitend af van de uitlegging van het begrip „wijzigingen in de voorwaarden” in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, ongeacht of het standpunt van de Europese wetgever ten aanzien van bedingen van prijsindexering dat is neergelegd in de bijlage bij richtlijn 93/13 al dan niet wijst op het bijzondere karakter van de praktijk van indexering als een factor waarmee rekening zou moeten worden gehouden.

2.      De uitlegging van het begrip „wijzigingen in de voorwaarden” in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn

31.      De Universeledienstrichtlijn is een belangrijk juridisch instrument in het kader van de liberalisering van de telecommunicatiesector. De richtlijn heeft in de eerste plaats tot doel ervoor te zorgen dat door middel van daadwerkelijke mededinging en keuzevrijheid in de gehele Gemeenschap diensten van hoge kwaliteit tegen een betaalbare prijs algemeen beschikbaar zijn. Voor dat doeleinde stelt de richtlijn een regelgevingskader vast, dat hoofdzakelijk is neergelegd in hoofdstuk II(29). Dit raamwerk biedt de mogelijkheid om maatregelen vast te stellen voor situaties waarin de markt niet op bevredigende wijze in de behoeften van eindgebruikers voorziet.(30) Volgens vaste rechtspraak van het Hof, beoogt de Universeledienstrichtlijn „een geharmoniseerd regelgevingskader in te voeren dat in de sector van de elektronische communicatie de levering van een universele dienst – dat wil zeggen de levering van een vastgesteld minimumaantal diensten voor alle eindgebruikers tegen een betaalbare prijs – moet garanderen”.(31)

32.      In dit verband beoogt de Universeledienstrichtlijn tevens de regeling van de rechten van eindgebruikers en dienovereenkomstig de plichten van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten aanbieden.(32) Deze regeling is vervat in hoofdstuk IV van de richtlijn en de bepaling waarvan de uitlegging ons bezighoudt in de voorliggende zaak maakt deel uit van dit hoofdstuk.(33) De onderliggende doelstelling van de richtlijn is dus de bescherming van de consument, maar houdt tevens nauw verband met de liberalisering van de telecommunicatiemarkt.(34)

33.      In deze context van de bescherming van de rechten en belangen van de eindgebruikers is het contract een essentieel middel om een minimumniveau van rechtszekerheid en transparantie van de informatie te waarborgen, zoals overweging 30 van de Universeledienstrichtlijn benadrukt. Dit wordt in het bijzonder gewaarborgd door de duidelijke vermelding van de contractvoorwaarden. Van bijzonder belang voor de consument is onder meer de transparantie van de voorwaarden die bepalen hoe de tarieven worden vastgesteld.(35) In het licht van deze doelstelling legt artikel 20, lid 1, van de richtlijn de elementen vast die in een heldere, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm moeten worden gepreciseerd. Dit zijn onder meer „bijzonderheden van prijzen en tarieven, de middelen voor het verkrijgen van actuele informatie over alle geldende tarieven en onderhoudskosten [...]”.

34.      Uit de verplichting om de bijzonderheden en actuele gegevens van prijzen en tarieven in de overeenkomst te vermelden kan niet worden afgeleid dat de Universeledienstrichtlijn – en artikel 20, lid 1, in het bijzonder – ook de verplichting inhoudt om een vaste, onveranderlijke geldelijke waarde aan die prijzen en tarieven toe te kennen en dus in de weg staat aan de mogelijkheid om bedingen van prijsaanpassing in de overeenkomst op te nemen. Uit artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn kan worden afgeleid, zoals het Hof heeft verklaard in het arrest RWE Vertrieb in verband met de uitlegging van punt 2, onder b), tweede alinea, en d), van de bijlage bij richtlijn 93/13 en bijlage A, onder b), bij richtlijn 2003/55 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas(36), dat de Europese wetgever voor overeenkomsten van onbepaalde duur – zoals in dit geval overeenkomsten voor de levering van telecommunicatiediensten – heeft erkend „dat de leverancier rechtmatig belang erbij heeft de prijs van zijn dienst te kunnen wijzigen”.(37)

35.      In de eerste plaats volgt hier mijns inziens uit dat een letterlijke uitlegging van het begrip „wijzigingen in de voorwaarden”, zoals dit verwoord is in artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, betekent dat een prijsaanpassing die voortvloeit uit de toepassing van contractuele voorwaarden geen wijziging in de voorwaarden in de ware zin van het woord inhoudt, maar de toepassing of uitvoering van een voorwaarde die vanaf het begin deel heeft uitgemaakt van de overeenkomst.

36.      In dergelijke algemene, ongenuanceerde bewoordingen gaat deze gevolgtrekking echter gepaard met een aanmerkelijk risico dat afbreuk wordt gedaan aan de nuttige werking van het recht op opzegging overeenkomstig artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn. In feite zou hiermee ieder prijsaanpassingsbeding dat vanaf het begin deel uitmaakt van de overeenkomst abonnees de mogelijkheid ontnemen om de overeenkomst eenzijdig en zonder boete op te zeggen, ongeacht de manier waarop het beding is uitgedrukt. Dat zou zelfs gelden als het beding onduidelijk zou zijn verwoord en onderworpen zou zijn aan de eenzijdige wil van de dienstverlener. Dit zou het evenwicht dat berust op de oorspronkelijke contractuele voorwaarden verstoren en leiden tot onvoorzienbare gevolgen voor de abonnee.

37.      Hieruit volgt rechtstreeks dat vastgesteld moet worden of de tegenprestatie ten laste van de abonnee, uitgedrukt als een „geïndexeerde prijs”, blijk geeft van een voldoende mate van voorzienbaarheid, transparantie en rechtszekerheid om te kunnen oordelen dat het niet gaat om een wijziging in de [contractuele] voorwaarden in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn. Een en ander dient te worden beoordeeld in het licht van de inhoud van de betrokken bedingen en de specifieke kenmerken van de overeenkomsten waarvan zij deel uitmaken.

38.      De algemene contractuele voorwaarden die voorwerp zijn van de onderhavige procedure bevatten regels voor de bepaling van de prijzen in het geval een prijsindexering is overeengekomen. Hierbij wordt echter niet voorzien in een automatische prijsindexering.(38) In plaats daarvan gaat het enerzijds om de mogelijkheid dat de dienstverlener de prijzen voor een bepaald kalenderjaar verhoogt in overeenstemming met de stijging van de jaarlijkse consumentenprijsindex die wordt opgesteld door Statistik Austria. Anderzijds is de dienstverlener verplicht om een daling van de jaarlijkse consumentenprijsindex te weerspiegelen in een prijsverlaging ten gunste van de abonnees. Deze verplichting wordt uitsluitend beperkt in het geval dat de dienstverlener heeft afgezien van een prijsverhoging in de voorgaande periode waartoe hij op grond van dit beding gerechtigd was, om aldus het evenwicht tussen de belangen van de contracterende partijen te bewaren.

39.      Zoals A1 Telekom Austria bij de mondelinge behandeling heeft opgemerkt, wordt het betrokken beding meestal gebruikt in overeenkomsten van onbepaalde duur die in ieder geval zonder boete kunnen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Overeenkomsten van bepaalde duur, waarop dit beding eveneens van toepassing is en waarbij opzegging wel gepaard gaat met een boete voor de abonnee, hebben een minimumduur van hooguit twee jaar.

40.      Het is echter aan de nationale rechter om te oordelen of er in de onderhavige zaak sprake is van voldoende rechtszekerheid, voorzienbaarheid en transparantie om te kunnen vaststellen dat het hier niet gaat om een wijziging in de voorwaarden in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met verschillende factoren die van bijzonder belang zijn bij de vorming van dat oordeel.

41.      Ten eerste is van belang dat het begrip „wijzigingen in de voorwaarden” in een situatie waarin de prijswijziging voortvloeit uit een beding dat vanaf het begin in de overeenkomst was opgenomen, een wijziging in de contractuele positie van de abonnee meebrengt.(39) Een prijswijziging via toepassing van een prijsindexeringsbeding moet dan ook worden gezien in het licht van de continuïteit van de overeenkomst(40), waarbij de handhaving van het aanvankelijke evenwicht tussen de aanvaarde verplichtingen en de dienovereenkomstige tegenprestaties in een specifiek contractueel raamwerk wordt gewaarborgd. In dit verband dient ook rekening te worden gehouden met de bijzondere functie die indexering vervult in overeenkomsten van lange of onbepaalde duur.

42.      In de tweede plaats moet worden overwogen of de prijswijziging op een gedetailleerde, precieze en voor de abonnee begrijpelijke en transparante wijze in de overeenkomst is beschreven, onder verwijzing naar een voor het publiek gemakkelijk toegankelijke index die onafhankelijk van de wil van de dienstverlener wordt vastgesteld door een externe instantie volgens objectieve criteria, zodat de toepassing van het bewuste beding geen onvoorzienbare of buitenproportionele resultaten voor de abonnee oplevert.

43.      In de derde plaats moet er rekening mee worden gehouden dat de toepassing van een beding tot prijsaanpassing op basis van een consumentenprijsindex niet automatisch of noodzakelijkerwijs een wijziging in de voorwaarden in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn inhoudt, mits het ontbreken van dat automatische gevolg ten gunste van de abonnees werkt en het evenwicht van de belangen van de contractpartijen wordt gehandhaafd.

44.      Tot slot acht ik het niet noodzakelijk om in te gaan op de argumenten die gebaseerd zijn op de uitlegging die het Oberster Gerichtshof zelf heeft gegeven aan de nationaalrechtelijke bepaling tot omzetting van artikel 44 van richtlijn 2007/64 betreffende betalingsdiensten, aangezien prijsaanpassingen die voortvloeien uit een wijziging van de rentevoet moeten worden geacht inbegrepen te zijn in het begrip „wijzigingen in de voorwaarden”. Afgezien van het feit dat het specifieke karakter van de betalingsdiensten die door deze norm worden geregeld in de weg kan staan van een automatische toepassing van die uitlegging op de Universeledienstrichtlijn, is de genoemde bepaling van richtlijn 2007/64 niet het voorwerp van de onderhavige procedure en is deze bepaling door het Hof nog niet uitgelegd.

45.      Bijgevolg ben ik van mening dat een prijsaanpassing die voortvloeit uit de toepassing van een prijsindexeringsbeding geen wijziging in de contractuele voorwaarden in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn inhoudt, mits de uitdrukking van de tegenprestatie ten laste van de abonnee als een „geïndexeerde prijs” een voldoende mate van voorzienbaarheid, transparantie en rechtszekerheid biedt om te kunnen vaststellen dat de contractuele rechtspositie van de abonnee niet wordt gewijzigd. Het is aan de nationale rechter om hierover te oordelen, in het licht van de inhoud van de betrokken bedingen en de specifieke kenmerken van de overeenkomsten waarvan deze bedingen deel uitmaken.

V –    Conclusie

46.      Gelet op het voorgaande dient de door het Oberster Gerichtshof gestelde prejudiciële vraag mijns inziens als volgt te worden beantwoord:

„Een prijswijziging als gevolg van de toepassing van een beding van prijsindexering is geen wijziging in de voorwaarden in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, mits de uitdrukking van de tegenprestatie ten laste van de abonnee als een ‚geïndexeerde prijs’ een voldoende mate van voorzienbaarheid, transparantie en rechtszekerheid biedt om te kunnen vaststellen dat de contractuele rechtspositie van de abonnee niet wordt gewijzigd. Het is aan de nationale rechter om hierover te oordelen, in het licht van de inhoud van de betrokken bedingen en de specifieke kenmerken van de overeenkomsten waarvan deze bedingen deel uitmaken.”


1 –      Oorspronkelijke taal: Spaans.


2 –      PB L 108, blz. 51, gewijzigd door richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, tot wijziging van richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, richtlijn 2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie en verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PB L 337, blz. 11).


3 – PB L 95, blz. 29.


4 –      C‑472/10, EU:C:2012:242.


5 –      C‑92/11, EU:C:2013:180.


6 –      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57), ingetrokken bij richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 (PB L 211, blz. 94).


7 –      C‑359/11 en C‑400/11, EU:C:2014:2317.


8 –      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB L 176, blz. 37), ingetrokken door richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB L 211, blz. 55).


9 –      Bundesgesetz, mit dem ein Telekommunikationsgesetz erlassen wird (TKG 2003), BGBl. I nr. 70/2003 in de versie van BGBl. I nr. 44/2014.


10 –      Bundesgesetz vom 8. März 1979, mit dem Bestimmungen zum Schutz der Verbraucher getroffen werden (KSchG), BGBl. nr. 140/1979.


11 –      BGBl. I nr. 163/1999.


12 –      De algemene voorwaarden waarnaar de Verein für Konsumenteninformation in haar beroepschrift naar verwijst luiden als volgt:


„Artikel 4 – Wijzigingen van de overeenkomst [...]


4.3. Indien de wijziging(en) niet uitsluitend gunstig is (zijn) voor de klanten, zal A1 deze wijziging(en) – voor zover deze niet alleen zullen gelden voor toekomstige klanten – twee maanden vóór hun inwerkingtreding bekendmaken. [...] De mededeling van de wezenlijke inhoud van de wijziging bevat een verwijzing naar het recht van opzegging zonder kosten en naar de opzeggingstermijn. [...] Prijswijzigingen op grond van een overeengekomen index geven geen recht op een buitengewone opzegging. [...]


Artikel 10 – Prijzen, betalingsvoorwaarden


10.12.      Indien in de prijsbepalingen of in een individuele overeenkomst een indexatie is overeengekomen zonder nadere bepalingen, zijn de volgende regelingen van toepassing.


10.12.1 Indien het jaarlijkse gemiddelde (per kalenderjaar) van het indexcijfer van de consumptieprijzen (hierna: „jaarlijks ICP”) van Statistik Austria wordt gewijzigd, heeft dit de hierna genoemde gevolgen voor de prijzen:


–      A1 is bevoegd de prijzen voor het volgende kalenderjaar overeenkomstig de stijging van het jaarlijkse ICP te verhogen.


–      A1 is verplicht dalingen van het jaarlijkse ICP door te berekenen en de betrokken prijzen overeenkomstig deze daling te verlagen. A1 informeert de klant schriftelijk over de aanpassingen (bijvoorbeeld door een vermelding op de factuur).


10.12.2 Voor zover niet anders overeengekomen, vloeit de omvang van de prijsaanpassingen voort uit de verhouding tussen de wijziging van het jaarlijkse ICP voor het laatste kalenderjaar voorafgaand aan de aanpassing en het jaarlijkse ICP voor het voorlaatste kalenderjaar voorafgaand aan de aanpassing (indexbasis: jaarlijks ICP 2010 = 100). Met fluctuaties van 2 % (fluctuatiemarge) ten opzichte van de indexbasis houdt A1 geen rekening. Indien deze fluctuatiemarge echter in de volgende jaren per saldo wordt over- of onderschreden, past A1 de prijzen in volle omvang aan. De nieuwe waarde vormt de nieuwe indexbasis voor toekomstige aanpassingen. Een verplichting tot prijsverlaging vermindert in dezelfde mate als waarin A1 in het voorafgaande jaar een recht op prijsverhoging niet heeft uitgeoefend.


10.12.3 De prijzen worden in het jaar na de wijziging van de indexbasis aangepast, op zijn vroegst echter in het jaar na het sluiten van de overeenkomst:


–      prijsverhoging: 1 april tot en met 31 december;


–      prijsverlaging: altijd op 1 april.


10.12.4.      Indien het jaarlijkse ICP niet meer wordt gepubliceerd, wordt het vervangen door de officiële opvolger ervan.”


13 –      C‑92/11, EU:C:2013:180.


14 –      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG (PB L 319, blz. 1).


15 –      De vereniging verwijst in dit verband naar de arresten van 6 juli 2011, 3 OB 107/11y, en 1 augustus 2012, 1 OB 244/11f. Dit argument wordt tevens benadrukt in de verwijzingsbeschikking.


16 –      Arrest RWE Vertrieb, C‑92/11, EU:C:2013:180, en arrest Invitel, C‑472/10, EU:C:2012:242.


17 –      Ibidem.


18 –      Manual del índice de precios al consumidor. Teoría y práctica [Handboek voor de consumentenprijsindex], opgesteld door de Internationale Arbeidsorganisatie, het Internationaal Monetair Fonds, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Eurostat, de Verenigde Naties, de Internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling en de Wereldbank), 2006, blz. 1.


19 –      Ibidem, blz. 41.


20 –      Ibidem, blz. 41 en volgende. William Fleetwood, een van de voorlopers op het gebied van prijsindexcijfers, publiceerde in 1707 een geschrift ter verdediging van studenten met een jaarlijks inkomen van meer dan vijf pond (dit was de inkomensgrens volgens de regels van een college van een oude Britse universiteit die dateerden uit de vijftiende eeuw; boven deze grens hadden studenten geen recht op een beurs). Fleetwood stelde een niet-letterlijke uitlegging van deze regel voor en wees erop dat dit bedrag moest worden aangepast aan een som die in dezelfde behoeften kon voorzien waarin de som van vijf pond kon voorzien op het moment dat dit grensbedrag werd vastgesteld. William Fleetwood, Chronicon Preciosum: or an Account of English Money, the Price of Corn, and Other Commodities, for the last 600 Years, Londen, Charles Harper, 1707.


21 –      Zie bijvoorbeeld overweging 4 van verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (PB L 257, blz. 1), waarin wordt aangegeven dat de indexcijfers van de consumptieprijzen van belang zijn voor een volledig inzicht in het inflatieproces.


22 –      Manual del índice de precios al consumidor, reeds aangehaald, blz. 43.


23 –      Ghestin, J., en Billiau, M., Le prix dans les contrats de longue durée, L.G.D.J., 1990, blz. 106.


24 –      In ieder geval moeten deze overwegingen los worden gezien van de discussie over de economische gevolgen van de praktijk van indexering (zie over deze discussie Fischer, S., Indexing, Inflation, and Economic Policy, MIT Press, Cambridge, Mass. 1986) en van de regelingen die de lidstaten in dit verband hebben aangenomen, over het algemeen geïnspireerd door economische beleidsoverwegingen [zie bijvoorbeeld in Frankrijk de ordonnances nr. 58‑1374 van 30 december 1958 en nr. 59‑246 van 4 februari 1959; in Duitsland de Preisklauselgesetz van 7 september 2007 (BGBl. I, blz. 2246, 2247) of in Spanje, voornamelijk in verband met de publieke sector, Ley 2/2015, van 30 maart 2015 inzake de-indexering van de Spaanse economie, BOE 77, blz. 27244]. Zie voor een vergelijkende studie Ministère de l’économie et du commerce extérieur, „Modalités de la réglementation des clauses d’indexation de prix en France, Allemagne, Belgique et Luxembourg”, Perspectives de politique économique, nr. 19, 2012, Luxemburg, beschikbaar op www.competitivite.lu


25 –      Deze bijlage bevat, zoals bepaald in artikel 3 van richtlijn 93/13, een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Het Hof heeft herhaaldelijk verklaard dat, hoewel deze bijlage „niet van dien aard is dat zij automatisch en uit zichzelf het oneerlijke karakter van een betwist beding kan vastleggen, zij evenwel een wezenlijk aspect [vormt] waarop de bevoegde rechter zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van dat beding kan baseren”, arrest Invitel, C‑472/10, EU:C:2012:242, punt 26.


26 –      Enerzijds, ten aanzien van bedingen die een eenzijdige wijziging van de overeenkomst [punt 1, onder j), van de bijlage] door de verkoper toestaan, bepaalt punt 2, onder b), tweede alinea, van bedoelde bijlage dat dit niet in de weg staat aan bedingen „waarbij de verkoper zich het recht voorbehoudt de voorwaarden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd eenzijdig te wijzigen, mits hij verplicht is de consument daarvan redelijke tijd vooraf in kennis te stellen en het de laatste vrijstaat de overeenkomst te ontbinden”. Anderzijds, ten aanzien van bedingen die de verkoper machtigen tot prijsverhoging, bepaalt punt 1, onder l), van de bijlage dat deze als oneerlijk worden aangemerkt als de consument niet „het overeenkomstige recht heeft om de overeenkomst op te zeggen, indien de eindprijs te hoog is ten opzichte van de bij het sluiten van de overeenkomst bedongen prijs”. Het Hof heeft bij de uitlegging van deze bepalingen een bijzonder belang toegekend aan dit recht. Zie arrest Invitel, C‑472/10, EU:C:2012:242, punt 24, en arrest RWE Vertrieb, C‑92/11, EU:C:2013:180, punten 49 en 54.


27 –      Punt 2, onder d), van de bijlage bij richtlijn 93/13.


28 –      Artikel 1, lid 4, en overweging 30 van de Universeledienstrichtlijn.


29 –      De titel van dit hoofdstuk is „Universeledienstverplichtingen, met inbegrip van sociale verplichtingen”.


30 –      Artikel 1, lid 1, van de Universeledienstrichtlijn.


31 –      Arrest Base e.a., C‑389/08, EU:C:2010:584, punt 32 en arrest Commissie/Frankrijk, C‑220/07, EU:C:2008:354, punt 28.


32 –      Zie artikel 1, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn.


33 –      Uit de verwijzingsbeschikking blijkt niet duidelijk op welk soort diensten de bedingen van toepassing zijn. De bepalingen inzake bijzondere tarieven en de financieringsmechanismen voor de universeledienstverlening waarin de Universeledienstrichtlijn voorziet zijn weliswaar niet van toepassing op alle soorten diensten (zie in verband met de uitsluiting van mobiele communicatiediensten het arrest Base Company en Mobistar, C‑1/14, EU:C:2015:378), maar die beperking geldt niet voor de rechten van eindgebruikers overeenkomstig hoofdstuk IV van de richtlijn. Artikel 20 heeft specifiek betrekking op de diensten die de aansluiting op openbare communicatienetwerken of openbare elektronischetelecommunicatiediensten faciliteren.


34 –      Zie naar analogie het arrest Schulz en Egbringhoff, C‑359/11 en C‑400/11, EU:C:2014:2317, punt 40.


35 –      Zie ook overweging 49 van de Universeledienstrichtlijn.


36 –      Deze laatstgenoemde bepaling voorziet in de maatregelen ter bescherming van de consument. De bepaling onder b) van de betrokken bijlage stelt in de huidige bewoordingen [bijlage I, punt 1, onder b), bij richtlijn 2009/73] onder meer het volgende vast: „[...] Dienstverleners stellen hun abonnees op een transparante en begrijpelijke manier rechtstreeks in kennis van tariefstijgingen en doen dit binnen een redelijke termijn die een normale factureringsperiode na het invoeren van de stijging niet overschrijdt. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers de mogelijkheid krijgen contracten op te zeggen indien zij de hun door de gasleverancier aangemelde nieuwe voorwaarden niet aanvaarden”.


37 –      Arrest RWE Vertrieb, C‑92/11, EU:C:2013:180, punt 46. „Een standaardbeding dat een dergelijke eenzijdige aanpassing mogelijk maakt, moet evenwel voldoen aan de in deze richtlijn gestelde eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie” (punt 47).


38 –      De doctrine maakt onderscheid tussen daadwerkelijke indexeringsbedingen, die gekenmerkt worden door hun automatische toepassing, en aanpassingsbedingen op basis van een indexcijfer. Zie Doucet, J. P., L’indexation, 1965, L.G.D.J, blz. 6. Zie voor het onderscheid tussen automatische indexeringsbedingen en niet-automatische bedingen van prijsaanpassing Rouhette, G., „La révision conventionnelle du contrat”, Revue internationale de droit comparé, 1986, blz. 369‑408.


39 –      Zie over deze kwestie Nihoul, P., en Rodford, P., EU Electronic Communications Law, 2e ed., Oxford University Press, 2011, blz. 399.


40 –      De aandacht die het Hof aan indexering heeft geschonken in zijn rechtspraak sluit aan bij deze invalshoek van de continuïteit, zij het in de sterk verschillende context van overheidsopdrachten en de uitlegging van het begrip „wijziging van de wezenlijke voorwaarden” van de overeenkomst in de zin van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1) [ingetrokken en vervangen door richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114)]. Het Hof heeft zelfs verklaard dat de vervanging van een index door een latere index, waarnaar in de basisovereenkomst wordt verwezen, beperkt is tot de toepassing van de in de basisovereenkomst opgenomen bepalingen inzake de aanpassing van de indexeringsclausule. De verwijzing naar de nieuwe index wijzigt de wezenlijke voorwaarden van de oorspronkelijke opdracht niet zodanig dat dit een nieuwe plaatsing van een opdracht in de zin van richtlijn 92/50 vormt. Arrest pressetext Nachrichtenagentur, C‑454/06, EU:C:2008:351, punten 68 en 69.