Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okrazhen sad – Sliven (Bulgarije) op 25 april 2023 – Strafzaak tegen DM, AV, WO, AQ

(Zaak C-265/23, Volieva 1 )

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Okrazhen sad – Sliven

Partijen in de strafzaak

DM,

AV,

WO,

AQ

Prejudiciële vragen

1.    Moeten artikel 52, gelezen in samenhang met artikel 47, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede artikel 4 van het kaderbesluit 2008/841/JBZ1 van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit en artikel 19, lid 1, derde volzin, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in geval van strafprocedures op grond van feiten die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wettelijke bepalingen zoals die van hoofdstuk XXVI van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering) [gewijzigd bij Darzhaven vestnik (staatsblad) nr. 63/2017, inwerkingtreding op 5 november 2017], waarbij het recht van een verdachte tot beëindiging van de strafprocedure tegen hem wordt ingetrokken, indien dat recht onder de toepasselijkheid van een wet is ontstaan die in een dergelijke mogelijkheid voorzag, maar dit als gevolg van een fout tijdens de gerechtelijke procedure pas na de intrekking van die wet is vastgesteld?

2.    Welke doeltreffende voorzieningen in rechte in de zin van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten een dergelijke verdachte ter beschikking staan en, meer specifiek, dient een nationale rechterlijke instantie de strafprocedure tegen die verdachte in haar geheel te beëindigen indien een rechtsprekende formatie die eerder met de zaak was belast, dit heeft nagelaten, hoewel volgens de destijds toepasselijke nationale wetgeving aan de voorwaarden daarvoor werd voldaan?

____________

1 De onderhavige zaak wordt met een fictieve naam aangeduid die niet overeenkomt met de echte naam van een betrokkene.

1 PB 2008, L 300, blz. 42.