Language of document : ECLI:EU:C:2017:7

Zaak C28/16

MVM Magyar Villamos Művek Zrt.

tegen

Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatóság

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Kúria)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Belasting over de toegevoegde waarde – Richtlijn 2006/112/EG – Artikelen 2, 9, 26, 167, 168 en 173 – Aftrek van de voorbelasting – Belastingplichtige die zowel economische activiteiten als niet-economische activiteiten verricht – Holding die diensten om niet verricht voor haar dochterondernemingen”

Samenvatting – Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 12 januari 2017

1.        Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Economische activiteiten in de zin van artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112 – Inmenging van een holding in het beheer van haar dochterondernemingen – Daaronder begrepen in geval van handelingen die op grond van artikel 2 van de richtlijn aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen

(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 2 en 9, lid 1)

2.        Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Aftrek van de voorbelasting – Belastingplichtige die zowel economische als niet-economische activiteiten verricht – Holding die diensten om niet verricht voor haar dochterondernemingen – Recht op aftrek – Diensten die verband houden met handelingen die buiten de werkingssfeer van richtlijn 2006/112 vallen – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 2006/112, art. 2, 9, 26, 167, 168 en 173)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 31‑34)

2.      De artikelen 2, 9, 26, 167, 168 en 173 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat de inmenging van een holding, als die in het hoofdgeding, in het beheer van haar dochterondernemingen geen „economische activiteit” in de zin van die richtlijn is wanneer de holding haar dochterondernemingen noch de prijs van de diensten die zij heeft betrokken in het belang van de gehele groep van ondernemingen of in in het belang van bepaalde daarvan noch de belasting over de toegevoegde waarde daarover in rekening heeft gebracht, zodat een dergelijke holding geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting over de betrokken diensten voor zover die verband houden met handelingen die buiten de werkingssfeer van die richtlijn vallen.

(zie punt 48 en dictum)