Language of document : ECLI:EU:T:2014:159

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

27 maart 2014 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk EQUITER – Ouder gemeenschapswoordmerk EQUINET – Relatieve weigeringsgrond – Normaal gebruik van ouder merk – Artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 – Motiveringsplicht”

In zaak T‑47/12,

Intesa Sanpaolo SpA, gevestigd te Turijn (Italië), vertegenwoordigd door P. Pozzi, G. Ghisletti en F. Braga, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door P. Bullock als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM:

equinet Bank AG, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 oktober 2011 (zaak R 2101/2010‑1) inzake een oppositieprocedure tussen equinet Bank AG en Intesa Sanpaolo SpA,

wijst

HET GERECHT (Derde kamer),

samengesteld als volgt: S. Papasavvas, president, N. J. Forwood (rapporteur) en E. Bieliūnas, rechters,

griffier: J. Weychert, administrateur,

gezien het op 27 januari 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 8 mei 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gezien de op 27 augustus 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde repliek,

na de terechtzitting op 20 november 2013,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 28 februari 2008 heeft verzoekster, Intesa Sanpaolo SpA, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        Het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, is het volgende beeldteken:

Image not found

3        De waren en diensten waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren tot de klassen 9, 16, 35, 36, 38, 41 en 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt:

–        klasse 9: „Wetenschappelijke, zeevaartkundige, landmeetkundige, fotografische, cinematografische, optische toestellen en instrumenten, en weeg-, meet-, sein-, controle- (inspectie-), hulpverlenings- (reddings-) en onderwijstoestellen en -instrumenten; apparaten en instrumenten voor de geleiding, de verdeling, de omzetting, de opslag, het regelen en het sturen van elektrische stroom; apparaten voor het opnemen, het overbrengen en het weergeven van geluid of beeld; magnetische gegevensdragers, schijfvormige geluidsdragers; verkoopautomaten en mechanismen voor apparaten met vooruitbetaling; kasregisters, rekenmachines, gegevensverwerkende apparatuur en computers; brandblusapparaten”;

–        klasse 16: „Papier, karton en hieruit vervaardigde producten voor zover niet begrepen in andere klassen; drukwerken; boekbinderswaren; foto’s; schrijfbehoeften; kleefstoffen voor kantoorgebruik of voor de huishouding; materiaal voor kunstenaars; penselen; schrijfmachines en kantoorartikelen (uitgezonderd meubelen); leermiddelen en onderwijsmateriaal (uitgezonderd toestellen); plastic materialen voor verpakking, voor zover niet begrepen in andere klassen; drukletters; clichés”;

–        klasse 35: „Reclame; beheer van commerciële zaken; zakelijke administratie; administratieve diensten”;

–        klasse 36: „Verzekeringen; financiële zaken; monetaire zaken; makelaardij in onroerende goederen”;

–        klasse 38: „Telecommunicatie”;

–        klasse 41: „Opvoeding; opleiding; ontspanning; sportieve en culturele activiteiten”;

–        klasse 42: „Wetenschappelijke en technologische diensten, alsmede bijbehorende onderzoeks- en ontwerpdiensten; dienstverlening op het gebied van industriële analyse en industrieel onderzoek; ontwerpen en ontwikkelen van computers en van software.”

4        De gemeenschapsmerkaanvraag is in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 30/2008 van 28 juli 2008 gepubliceerd.

5        Op 27 oktober 2008 heeft equinet Bank AG op grond van artikel 42 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 41 van verordening nr. 207/2009) tegen de inschrijving van het aangevraagde merk oppositie ingesteld voor de in punt 3 supra genoemde waren en diensten.

6        De oppositie was onder meer gebaseerd op het op 10 april 2000 aangevraagde en op 19 maart 2003 ingeschreven oudere gemeenschapswoordmerk EQUINET, voor diensten van de klassen 35, 36 en 38. Deze diensten zijn omschreven als volgt:

–        klasse 35: „Reclame; diensten op het gebied van beheer van commerciële zaken; zakelijke administratie; administratieve diensten; organisatie van beurzen en tentoonstellingen voor commerciële doeleinden, arbeidsbureaus; opstellen van statistieken; boekhouding; diensten op het gebied van veilingen; zakelijk onderzoek; marketing; marktonderzoek en marktanalyse; etalage-inrichting; advisering inzake bedrijfsvoering of professionele consultatie op organisatorisch gebied; consultancy en advies voor het bedrijfsleven; consultancy inzake personeel; verhuur van kantoormachines en -apparaten; het bemiddelen en afsluiten van commerciële transacties voor derden; bemiddeling bij contracten over de aanschaf en verkoop van goederen; verspreiding van producten voor reclamedoeleinden; vermenigvuldigen van documenten; reclame; reclame of radio- en televisiereclame; bioscoopreclame; uitgezonderd diensten met betrekking tot het ter beschikking stellen van verbindingen met het internet”;

–        klasse 36: „Verzekeringen en financiën; afzetfinanciering en het dekken van kredietrisico’s (factoring), uitgave van creditcards, lening op onderpand, invorderingen van uitstaand geld (incasso), financiële zaken of uitgifte van reischeques, makelaardij en handel in effecten, geldwisseldiensten, kapitaalbelegging, kredietadvisering, kredietmakelaardij, onderzoek van geldzaken, bewaargeving in brandkasten, beheer van onroerende goederen, makelaardij in onroerende goederen en bemiddeling in hypotheken, leasing, taxatie van onroerende goederen, makelaardij in verzekeringen, vermogensbeheer, verzekeringswezen, verhuur van woningen”;

–        klasse 38: „Nieuwsvoorziening en telecommunicatie; uitzending van radio- en televisieprogramma’s, telexdiensten, telefonische communicatie (exploitatie van een telefoonnet), radiotelegrafische dienst (overbrenging van boodschappen), nieuwsdiensten, overbrenging van geluid en beeld door middel van satellieten, verhuur van modems, telefoons en andere telecommunicatieapparaten”.

7        De oppositie was gesteund op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009).

8        De oppositie was gebaseerd op alle diensten waarop het oudere merk betrekking had en gericht tegen een deel van de aangevraagde waren en diensten, namelijk de waren en diensten van de klassen 9, 35, 36 en 38. Bij brief van 11 mei 2009 heeft verzoekster erom gevraagd dat opposante zou bewijzen dat het ter ondersteuning van de oppositie aangevoerde oudere merk normaal was gebruikt, overeenkomstig artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009.

9        Op 10 september 2010 heeft de oppositieafdeling de oppositie afgewezen op grond dat, hoewel de door opposante overgelegde bewijzen voldeden aan de voorwaarden inzake de plaats, de periode en de omvang van het gebruik van het oudere merk, zij niet voldeden aan het vereiste inzake de wijze van gebruik van dit merk.

10      Op 26 oktober 2010 heeft opposante krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

11      Bij beslissing van 6 oktober 2011 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep van het BHIM het beroep toegewezen, de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd en de zaak naar de oppositieafdeling terugverwezen.

12      De kamer van beroep was in wezen van oordeel dat opposante voor de jaren 2005 en 2007 gecontroleerde rekeningen had overgelegd, volgens welke de groep equinet – bestaande uit equinet Bank AG als moedermaatschappij en een aantal dochterondernemingen in de Europese Unie waarvan de handelsnaam de term „equinet” bevatte – aanzienlijke inkomsten had gehaald uit financiële diensten. De betrokken rekeningen werden bovendien bevestigd door verschillende aan de klanten van deze groep gerichte relevante facturen. De kamer van beroep heeft tevens vastgesteld dat het oudere merk was gebruikt in een vorm die het onderscheidend vermogen ervan niet wijzigde. Bovendien heeft opposante bewezen dat het oudere merk als element van de handelsnamen van de vennootschappen van de groep equinet zo werd gebruikt dat een verband ontstond tussen deze handelsnamen en de verrichte diensten. In deze context bewijzen de uittreksels van de pagina’s van opposantes website, alsook de overgelegde persoverzichten, dat het oudere merk voor financiële diensten werd gebruikt. Opposante heeft dus een normaal gebruik van het oudere merk aangetoond voor financiële diensten, diensten van evaluatie en onderzoek, public relations en consultancy en advies voor het bedrijfsleven.

 Conclusies van partijen

13      Verzoekster concludeert tot:

–        vernietiging van de bestreden beslissing;

–        verwijzing van het BHIM in de kosten.

14      Het BHIM concludeert tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

15      Tot staving van het beroep voert verzoekster één middel aan: schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 15, lid 1, sub a, van deze verordening.

16      Volgens verzoekster is de beoordeling van de kamer van beroep onjuist op de volgende punten: de plaats, de tijd, de omvang en de wijze van gebruik van het oudere merk, het verband tussen het gebruik ervan en de diensten waarvoor het is ingeschreven, en ten slotte, het verband tussen het oudere merk zoals het is ingeschreven en het gebruikte merk.

17      Dienaangaande zij om te beginnen eraan herinnerd dat artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat „[o]p verzoek van de aanvrager [...] de houder van een ouder gemeenschapsmerk die oppositie heeft ingesteld, het bewijs [levert] dat in de vijf jaar vóór de publicatie van de aanvrage om een gemeenschapsmerk het oudere gemeenschapsmerk in de Gemeenschap normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en waarop de oppositie gebaseerd is, of dat er een geldige reden is voor het niet gebruiken, voor zover het oudere merk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de oppositie afgewezen. Wordt het oudere gemeenschapsmerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, dan wordt het voor het onderzoek van de oppositie geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn”.

18      Uit deze bepaling blijkt dat het bewijs dat de opposant moet leveren wanneer de aanvrager van een gemeenschapsmerk daartoe een verzoek indient, betrekking heeft op het gebruik van het aangevoerde oudere merk voor de waren en diensten waarvoor het is ingeschreven en waarop de oppositie is gebaseerd.

19      Ten eerste vormt het normale gebruik van het oudere merk immers een prealabele kwestie die, wanneer aangevoerd door de merkaanvrager, moet worden geregeld alvorens uitspraak wordt gedaan op de oppositie zelf [arrest Gerecht van 22 maart 2007, Saint-Gobain Pam/BHIM – Propamsa (PAM PLUVIAL), T‑364/05, Jurispr. blz. II‑757, punt 37].

20      Ten tweede strekt een oppositieprocedure op basis van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 ertoe het BHIM de mogelijkheid te geven om te beoordelen of sprake is van verwarringsgevaar, dat bij overeenstemmende conflicterende merken een beoordeling van de soortgelijkheid van de door deze merken aangeduide waren en diensten met zich brengt. Wordt het oudere gemeenschapsmerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, dan wordt het in dit verband voor het onderzoek van de oppositie geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven, overeenkomstig artikel 42, lid 2, laatste volzin, van verordening nr. 207/2009. Ingeval het gebruik enkel wordt bewezen voor een deel van de waren of diensten die vallen onder een categorie waarvoor het oudere merk is ingeschreven en waarop de oppositie is gebaseerd, moet de kamer van beroep in datzelfde verband ook beoordelen of deze categorie zelfstandige subcategorieën omvat waaronder de waren en diensten vallen waarvoor het gebruik is aangetoond, zodat moet worden geoordeeld dat dit bewijs enkel voor deze subcategorie van waren of diensten is geleverd, dan wel of daarentegen geen dergelijke subcategorieën denkbaar zijn [zie in die zin arrest Gerecht van 17 oktober 2006, Armour Pharmaceutical/BHIM – Teva Pharmaceutical Industries (GALZIN), T‑483/04, Jurispr. blz. II‑4109, punten 26 en 27].

21      Bijgevolg omvat de taak om te beoordelen of een ter ondersteuning van een oppositie aangevoerd ouder merk normaal is gebruikt in de zin van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009, twee onlosmakelijk met elkaar verbonden onderdelen. In het kader van het eerste onderdeel moet worden vastgesteld of het betrokken merk in de Unie normaal is gebruikt, zelfs in een op onderdelen afwijkende vorm, evenwel zonder dat het onderscheidend vermogen van dit merk in de vorm waarin het is ingeschreven, wordt gewijzigd. In het kader van het tweede onderdeel moet worden vastgesteld op welke waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven en waarop de oppositie is gebaseerd, het aangetoonde normale gebruik betrekking heeft.

22      Hoewel verzoekster in de punten 14 en 17 van het verzoekschrift heeft aangegeven dat het normale gebruik in de zin van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 moest worden aangetoond voor de diensten waarvoor het oudere merk was ingeschreven, heeft zij zich in casu niet beroepen op een middel inzake ontoereikende motivering. Een ontbrekende of ontoereikende motivering levert echter schending op van wezenlijke vormvoorschriften in de zin van artikel 263 VWEU en vormt een middel van openbare orde dat door de Unierechter ambtshalve kan en zelfs moet worden onderzocht (arrest Hof van 2 december 2009, Commissie/Ierland e.a., C‑89/08 P, Jurispr. blz. I‑11245, punt 34).

23      Na ter terechtzitting de partijen te hebben gehoord over de vraag of de motivering van de bestreden beslissing toereikend is inzake de overeenstemming tussen, enerzijds, de diensten waarvoor de kamer van beroep heeft geoordeeld dat een normaal gebruik van het oudere merk was aangetoond, en, anderzijds, de diensten waarvoor dit merk is ingeschreven en waarop de oppositie is gebaseerd, dient dit middel ambtshalve te worden aangevoerd. Indien de motieven inzake de twee onderdelen waaruit de in punt 21 supra vermelde taak van de kamer van beroep bestaat niet zijn opgenomen in de bestreden beslissing, kan het Gerecht immers de rechtmatigheid van de conclusie van de kamer van beroep inzake het normale gebruik van het ter ondersteuning van de oppositie aangevoerde oudere merk niet toetsen.

24      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de in artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 gestelde motiveringsplicht dezelfde draagwijdte heeft als die welke is geformuleerd in artikel 296 VWEU, en als doel heeft enerzijds de betrokkene in staat te stellen kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel teneinde zijn rechten te kunnen verdedigen, en anderzijds de Unierechter in staat te stellen zijn toezicht op de rechtmatigheid van de beslissing uit te oefenen. Bij het antwoord op de vraag of de motivering van een beslissing aan deze vereisten voldoet, moet niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context waarin zij is gegeven en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen [zie in die zin arrest Gerecht van 13 april 2011, Safariland/BHIM – DEF-TEC Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR), T‑262/09, Jurispr. blz. II‑1629, punten 90 en 91].

25      Volgens punt 19 van de bestreden beslissing heeft opposante dienaangaande voor de kamer van beroep een normaal gebruik van het oudere merk aangevoerd voor financiële diensten, diensten van evaluatie en onderzoek, public relations en consultancy en advies voor het bedrijfsleven.

26      Aan het einde van zijn redenering inzake de ter ondersteuning van een normaal gebruik overgelegde bewijzen, heeft de kamer van beroep in punt 45 van de bestreden beslissing besloten dat dit gebruik „echter niet was aangetoond voor alle relevante waren en diensten, maar enkel voor financiële diensten, diensten van evaluatie en onderzoek, public relations en consultancy en advies voor het bedrijfsleven”.

27      Nochtans worden financiële diensten, diensten van evaluatie en onderzoek en public relations niet als zodanig vermeld als diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven. Zoals blijkt uit de punten 20 en 21 supra is de kamer van beroep bij het onderzoek van de vraag of een ouder merk normaal is gebruikt in de zin van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009, echter verplicht om precies uiteen te zetten op welke waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven en waarop de oppositie is gebaseerd, het aangetoonde normale gebruik betrekking heeft. Zonder een dergelijke uiteenzetting is een beslissing waarin enerzijds wordt besloten dat een ouder merk normaal is gebruikt in de zin van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en die anderzijds betrekking heeft op andere waren en diensten dan die waarvoor dit merk is ingeschreven, ontoereikend gemotiveerd. De waren of diensten waarvoor de kamer van beroep oordeelt dat een normaal gebruik is aangetoond, en alle of een deel van de waren of diensten waarvoor dit merk is ingeschreven, moeten op grond van deze bepaling, die de regels inzake de betrokken materie bevatten, immers met elkaar overeenstemmen om later te kunnen beoordelen of sprake is van verwarringsgevaar zoals uiteengezet in punt 20 supra.

28      Toen het BHIM in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang daarover schriftelijke vragen kreeg, heeft het bij brief van 10 april 2013 geantwoord dat het niet kon vaststellen of de diensten waarvoor het oudere merk was geacht normaal te zijn gebruikt, overeenstemden met de diensten waarvoor dit merk was ingeschreven. In het bijzonder had de bestreden beslissing slechts betrekking op de diensten waarvoor het oudere merk was gebruikt, terwijl de vraag of deze diensten behoorden tot de diensten waarvoor dit merk was ingeschreven, zou worden onderzocht door de oppositieafdeling, waarnaar de zaak was terugverwezen.

29      Dit antwoord gaat echter voorbij aan de draagwijdte van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009, waarin het normale gebruik wordt omschreven als het gebruik voor de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven en waarop de oppositie is gebaseerd, waarbij dus de mogelijkheid wordt uitgesloten om een besluit te motiveren door een dergelijk gebruik te bevestigen onder verwijzing naar andere waren en diensten. Bovendien heeft de aanpak van het BHIM tot gevolg dat de procedures om te onderzoeken of sprake is van een normaal gebruik toenemen, en zulks in strijd met zowel de letter als de geest van de voornoemde bepaling.

30      Het dossier van het BHIM geeft bovendien evenmin aan dat overeenstemming kan bestaan tussen enerzijds financiële diensten, diensten van evaluatie en onderzoek en public relations, en anderzijds de diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven. Zoals blijkt uit bladzijde 159 van het dossier van het BHIM lijkt de kamer van beroep deze terminologie zonder meer te hebben overgenomen uit de gronden die zijn aangevoerd in het bij haar ingestelde beroep.

31      In deze context dient te worden vastgesteld dat de bestreden beslissing ontoereikend is gemotiveerd voor zover de kamer van beroep daarin besluit dat is aangetoond dat het oudere merk normaal is gebruikt in de zin van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009, terwijl zij verklaart dat dit gebruik betrekking heeft op financiële diensten, diensten van evaluatie en onderzoek en public relations, die niet worden vermeld als diensten waarvoor dit merk is ingeschreven (zie punt 27 supra).

32      Toegevoegd moet worden dat de omstandigheid dat bepaalde in punt 6 supra opgesomde diensten van klasse 36 als financiële diensten zouden kunnen worden gekwalificeerd, de ontoereikende motivering van de bestreden beslissing aangaande deze soort diensten niet verhelpt. Dienaangaande suggereert de kamer van beroep ten eerste nergens in de bestreden beslissing dat zij met de uitdrukking „financiële diensten” doelde op alle of zelfs een deel van de diensten van klasse 36 waarvoor het oudere merk is ingeschreven. De brief van het BHIM van 10 april 2013 bevestigt deze beoordeling (zie punt 28 supra). Ten tweede kan door een dergelijk gebrek aan precisie artikel 42, lid 2, laatste volzin, van verordening nr. 207/2009, volgens hetwelk „[indien] het oudere gemeenschapsmerk slechts [wordt] gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, [...] het [dan] voor het onderzoek van de oppositie [wordt] geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn”, niet worden toegepast, en kan in voorkomend geval evenmin het in de laatste volzin van punt 20 supra beschreven onderzoek worden verricht. In dit verband heeft het BHIM ter terechtzitting gepreciseerd dat bepaalde in punt 6 supra vermelde diensten van klasse 36, zoals het beheer van onroerende goederen, niet kunnen worden gekwalificeerd als financiële diensten, zodat de bestreden beslissing niet kan worden geacht te zien op al deze diensten. Aangezien het niet mogelijk is om te weten of de kamer van beroep door de verwijzing „financiële diensten” alle of zelfs een deel van de diensten van klasse 36 aanduidt, waarvoor het oudere merk is ingeschreven, is het feitelijk onmogelijk vast te stellen voor welke diensten het oudere merk voor de oppositie moet worden geacht te zijn ingeschreven, waardoor daarna niet kan worden beoordeeld of sprake is van verwarringsgevaar.

33      Aangaande consultancy en advies voor het bedrijfsleven van klasse 35, vermeld in punt 6 supra, verwijst de kamer van beroep – hoewel zij in punt 45 van de bestreden beslissing besluit dat het oudere merk voor deze diensten normaal is gebruikt – niet naar de overgelegde elementen die dit gebruik zouden bewijzen.

34      Zoals blijkt uit de punten 29, 30, 40 en 42 van de bestreden beslissing, heeft de kamer van beroep zich, om haar besluit te motiveren, in het bijzonder gebaseerd op de hierna beschreven bewijzen.

35      Allereerst gaat het om de jaarrekeningen en een reeks facturen van de houdster van het oudere merk. Volgens de punten 29 en 31 van de bestreden beslissing tonen deze bewijzen echter een normaal gebruik voor financiële diensten aan.

36      Vervolgens geldt dit ook voor de uittreksels van de website van de houdster van het oudere merk en voor de persoverzichten, die volgens de kamer van beroep een normaal gebruik van dit merk voor financiële diensten aantonen (zie punten 40 en 42 van de bestreden beslissing).

37      Aangezien de punten 33 tot en met 39 van de bestreden beslissing gaan over de vorm waarin het oudere merk is gebruikt en de vraag of het feit dat het merk als handelsnaam wordt gebezigd een gebruik kan vormen, dient bovendien te worden vastgesteld dat in de bestreden beslissing niet wordt uiteengezet waarom daarin wordt besloten dat het oudere merk normaal is gebruikt voor consultancy en advies voor het bedrijfsleven.

38      Vastgesteld zij dus dat de bestreden beslissing ontoereikend is gemotiveerd voor zover, ten eerste, uit deze beslissing niet kan worden opgemaakt voor welke van de diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven en waarop de oppositie is gebaseerd dit merk normaal is gebruikt, en, ten tweede, in deze beslissing niet wordt uiteengezet waarom de kamer van beroep heeft geoordeeld dat was aangetoond dat het oudere merk normaal was gebruikt voor consultancy en advies voor het bedrijfsleven van klasse 35.

39      Derhalve moet de bestreden beslissing worden vernietigd.

 Kosten

40      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien het BHIM in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig verzoeksters vordering te worden verwezen in zijn eigen kosten en in verzoeksters kosten.

HET GERECHT (Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 6 oktober 2011 (zaak R 2101/2010‑1) wordt vernietigd.

2)      Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Intesa Sanpaolo SpA.

Papasavvas

Forwood

Bieliūnas

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 maart 2014.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.