Language of document :

Beroep ingesteld op 29 maart 2023 – Europese Commissie / Republiek Bulgarije

(Zaak C-206/23)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. De Meester, Е. Ruseva)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Republiek Bulgarije, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen1 en door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 36 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

de Republiek Bulgarije te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een forfaitair bedrag dat gelijk is aan het hoogste van de volgende twee bedragen: 1) een bedrag van 1 800 EUR per dag, vermenigvuldigd met het aantal dagen tussen de dag na het verstrijken van de in de richtlijn genoemde omzettingstermijn en de dag waarop de niet-nakoming werd beëindigd, of – indien de niet-nakoming niet werd beëindigd – de dag waarop het arrest in de onderhavige zaak wordt gewezen; 2) een forfaitair minimumbedrag van 504 000 EUR.

indien de in punt 1 vastgestelde niet-nakoming van de verplichtingen blijft bestaan totdat er in de onderhavige zaak uitspraak wordt gedaan, de Republiek Bulgarije te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een dwangsom van 9 720 EUR per dag, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot de datum waarop de Republiek Bulgarije haar verplichtingen uit hoofde van de richtlijn nakomt.

de Republiek Bulgarije te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen is een regelgevingskader vastgesteld ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare energie in de elektriciteitssector, de verwarmings- en koelingssector en de vervoersector in de Europese Unie. De richtlijn legt het bindende streefcijfer van de Unie vast om tegen 2030 minstens 32 % hernieuwbare energie te produceren. De richtlijn voorziet in maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de ondersteuning voor energie uit hernieuwbare bronnen economisch efficiënt is en dat bestuursrechtelijke procedures voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie vereenvoudigd worden. Tevens vergemakkelijkt zij de participatie van de burgers aan de energietransitie en biedt zij de mogelijkheid om gebruik te maken van eigen elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en om hernieuwbare-energiegemeenschappen in het leven te roepen. Voorts worden in de richtlijn concrete doelstellingen vastgesteld om tegen 2030 het aandeel van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector alsook in de vervoersector, waar hernieuwbare energiebronnen langzamer vooruitgang boeken dan in de elektriciteitssector, te verhogen. Met de richtlijn worden ook de criteria ter waarborging van de duurzaamheid van biobrandstoffen versterkt.

Op 23 juli 2021 heeft de Commissie de Republiek Bulgarije een ingebrekestelling doen toekomen om haar eraan te herinneren dat de termijn voor omzetting van de richtlijn was verstreken en dat de maatregelen voor de volledige omzetting ervan nog steeds niet aan de Commissie waren meegedeeld. Op 2 december 2021 heeft de Commissie de Republiek Bulgarije een met redenen omkleed advies overeenkomstig artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gestuurd. Desondanks zijn de maatregelen tot omzetting van de richtlijn nog steeds niet vastgesteld of althans niet aan de Commissie meegedeeld.

____________

1 PB 2018, L 328, blz. 82.