Language of document : ECLI:EU:C:2024:504

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

13 juni 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Gemeenschappelijk douanetarief – Indeling van goederen – Gecombineerde nomenclatuur – Tariefpost 9406 00 – Geprefabriceerde bouwwerken – Draagwijdte van het begrip ‚bouwwerk’ – Kalverhutten – Verzoek tot indeling in postonderverdeling 9406 00 80 – Indeling toegekend in postonderverdeling 3926 90 97”

In zaak C‑104/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (hoogste federale rechter in belastingzaken, Duitsland) bij beslissing van 23 augustus 2022, ingekomen bij het Hof op 22 februari 2023, in de procedure

A GmbH & Co. KG

tegen

Hauptzollamt B,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: Z. Csehi, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en I. Jarukaitis, rechters,

advocaat-generaal: A. M. Collins,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Eggers en M. Salyková als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 januari 2024,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van tariefpost 9406 00 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”), die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 (PB 2014, L 312, blz. 1) (hierna: „bijlage I”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de vennootschap naar Duits recht, A GmbH & Co. KG, en het Hauptzollamt B (hoofdkantoor B van de douane, Duitsland; hierna: „douanekantoor B”) over de tariefindeling in de GN van inrichtingen ter bescherming van dieren tegen weersinvloeden, „kalverhutten” genaamd.

 Toepasselijke bepalingen

 GS

3        Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”) is in het kader van de Werelddouaneorganisatie (WDO) ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat met het daarbij behorende wijzigingsprotocol van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1).

4        Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), punt 2, van dat verdrag verbindt elke verdragsluitende partij zich ertoe de algemene regels voor de interpretatie van het GS, alsmede alle aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken en de aanvullende aantekeningen op de onderverdelingen toe te passen en de draagwijdte van deze afdelingen, hoofdstukken of onderverdelingen niet te wijzigen.

5        De indeling van goederen in de GS-nomenclatuur gebeurt volgens deze algemene regels, waarvan regel 3 luidt:

„Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

a)      de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;

b)      mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder a), worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;

c)      in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3 a) en 3 b) niet mogelijk is, wordt van de gelijkelijk in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.”

6        Hoofdstuk 39 van het GS heeft als opschrift „Kunststof en werken daarvan”.

7        Hoofdstuk 94 van het GS heeft als opschrift „Meubelen (ook voor medisch of voor chirurgisch gebruik); artikelen voor bedden en dergelijke artikelen; verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen; geprefabriceerde bouwwerken”.

 GS-aantekeningen

8        De aantekeningen op het GS worden opgesteld binnen de WDO overeenkomstig de bepalingen van het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen.

9        In de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie bevatte hoofdstuk 39 van het GS een aantekening op „kunststof”, die met name luidde als volgt:

„1.      In de nomenclatuur worden als ‚kunststof’ aangemerkt, die stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914, die de eigenschap hebben of gehad hebben om, tijdens de polymerisatie of in een later stadium, onder inwerking van uitwendige krachten (meestal warmte en druk, eventueel onder toevoeging van een oplosmiddel of van een weekmaker), door gieten, persen, extruderen, walsen of elk ander proces een bepaalde vorm aan te nemen en die vorm te bewaren, ook nadat bedoelde uitwendige krachten niet meer inwerken.

In de nomenclatuur wordt onder ‚kunststof’ mede begrepen, vulkanfiber. Dit begrip heeft echter geen betrekking op stoffen die worden aangemerkt als textielstoffen bedoeld bij afdeling XI.

2.      Dit hoofdstuk omvat niet:

[...]

x)      artikelen bedoeld bij hoofdstuk 94 (bijvoorbeeld meubelen, verlichtingstoestellen, lichtreclames, geprefabriceerde bouwwerken);

[...]”

10      De aantekening op hoofdstuk 94 van het GS bepaalde in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie:

„[...]

4.      Voor de toepassing van post 9406 worden als ‚geprefabriceerde bouwwerken’ aangemerkt bouwwerken ineengezet in de fabriek, dan wel in de vorm van elementen die gezamenlijk worden aangeboden en op de plaats van bestemming zullen worden samengebouwd, bijvoorbeeld woningen, bouwketen, kantoren, scholen, winkels, loodsen, garages en dergelijke bouwwerken.”

11      Een aantekening op post 9406 van het GS luidde als volgt:

„9406 – Geprefabriceerde bouwwerken:

Deze post omvat geprefabriceerde bouwwerken, ook wel geïndustrialiseerde bouwwerken genoemd, van alle stoffen.

Deze bouwwerken, ontworpen voor de meest diverse aanwendingen, zoals woonlokalen, werfbarakken, kantoren, scholen, magazijnen, hangars, garages en serres, komen meestal voor in de vorm van:

–        volledige bouwwerken, volledig gemonteerd, gebruiksklaar;

–        volledige bouwwerken, niet gemonteerd;

–        onvolledige bouwwerken, al dan niet gemonteerd, maar met de essentiële kenmerken van geprefabriceerde bouwwerken.

In het geval van niet-gemonteerde bouwwerken mogen de voor de constructie noodzakelijke elementen worden aangeboden, hetzij gedeeltelijk gemonteerd (bijvoorbeeld muren, afsluitingen), hetzij op maat gesneden (met name balken, binten), hetzij, in sommige gevallen, op bepaalde lengte om te worden afgepast bij de montage (steunbalken, isolatiemateriaal, enzovoort).

De bouwwerken van deze post mogen al dan niet zijn uitgerust. Evenwel is alleen de vaste uitrusting die normalerwijze met deze bouwwerken geleverd wordt, toegestaan. Deze omvat bijvoorbeeld de elektrische installatie (kabels, stopcontacten, schakelaars, stroomonderbrekers, bellen, enzovoort), de verwarmingsinstallatie of airconditioning (ketels, radiatoren, apparaten voor de regeling van het klimaat, enzovoort), sanitair (badkuipen, douchecellen, waterverwarmers, enzovoort), keukeninrichting (wasbakken, dampkappen, fornuizen, enzovoort), alsmede meubelen die zijn ingebouwd of zijn ontworpen om te worden ingebouwd (kasten, muurkasten, enzovoort).

Materialen bestemd om te worden gebruikt bij het monteren of de afwerking van geprefabriceerde bouwwerken (bijvoorbeeld nagels, lijm, gips, mortel, elektrische draad en kabel, buizen en pijpen, verf, behangpapier, vloerbekleding), worden samen met de geprefabriceerde bouwwerken ingedeeld, op voorwaarde dat zij samen hiermee in aangepaste hoeveelheden worden aangeboden.

Delen van bouwwerken, alsmede uitrustingsgoederen, afzonderlijk aangeboden, al dan niet herkenbaar als delen van deze bouwwerken, zijn uitgezonderd van deze post en worden ingedeeld naar eigen aard en samenstelling.”

 GN

12      Zoals volgt uit artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2658/87, regelt de door de Europese Commissie vastgestelde GN de tariefindeling van goederen die worden ingevoerd in de Europese Unie. Volgens artikel 3, lid 1, van deze verordening neemt deze nomenclatuur de posten en onderverdelingen van het GS tot zes cijfers over, en vormen alleen het zevende en het achtste cijfer eigen onderverdelingen van de gecombineerde nomenclatuur.

13      Krachtens artikel 12, lid 1, van verordening nr. 2658/87 stelt de Commissie jaarlijks bij verordening een volledige versie van de GN, met het daarbij behorende tarief van de douanerechten overeenkomstig artikel 1 vast, zoals die uit de door de Raad van de Europese Unie of de Commissie vastgestelde bepalingen voortvloeit. Die verordening wordt uiterlijk op 31 oktober in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en is van toepassing met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar.

14      Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat de in het hoofdgeding toepasselijke versie van de GN de versie is die voortvloeit uit uitvoeringsverordening nr. 1101/2014 en die met ingang van 1 januari 2015 de GN heeft gewijzigd.

15      De algemene regels voor de interpretatie van de GN, die zijn opgenomen in het eerste deel („Inleidende bepalingen”), titel I, onder A, van bijlage I, luiden als volgt:

„Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen.

1.      De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

2.      a)      De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

[...]

3.      Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

a)      de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. [...];

b)      mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a), worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;

[...]

4.      Goederen die niet kunnen worden ingedeeld overeenkomstig vorenstaande regels, worden ingedeeld onder de post die van toepassing is op de goederen waarmee zij de meeste overeenkomst vertonen.

[...]

6.      Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‚mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”

16      Het tweede deel van bijlage I („Tabel van de rechten”), bevat een afdeling VII, met als opschrift „Kunststof en werken daarvan; rubber en werken daarvan”, waarin een hoofdstuk 39 is opgenomen, dat als opschrift „Kunststof en werken daarvan” heeft.

17      Dit hoofdstuk bevat onder meer post 3926 van de GN, die als volgt is opgebouwd:

GN-code

Omschrijving

Conventioneel douanerecht (%)

Bijzondere maatstaf

3926

Andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914



3926 10 00

– kantoor- en schoolbenodigdheden

6,5

3926 20 00

– kleding en kledingtoebehoren (handschoenen (met of zonder vingers) en wanten daaronder begrepen)

6,5

3926 30 00

– beslag voor meubelen, carrosserieën en dergelijke

6,5

3926 40 00

– beeldjes en andere versieringsvoorwerpen

6,5

3926 90

– andere:



3926 90 50

– – slibemmers en dergelijke artikelen voor het filtreren van water bij de ingang van rioleringen

6,5


– – andere:



3926 90 92

– – – vervaardigd van vellen

6,5

3926 90 97

– – – andere

6,5 [...]


18      Het tweede deel van bijlage I bevat bovendien een afdeling XX („Diverse goederen en producten”), waarin hoofdstuk 94 is opgenomen dat als opschrift „Meubelen (ook voor medisch of voor chirurgisch gebruik); artikelen voor bedden en dergelijke artikelen; verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen; geprefabriceerde bouwwerken” heeft.

19      Dit hoofdstuk bevat onder meer GN-post 9406 00, die als volgt is geformuleerd:

GN-code

Omschrijving

Conventioneel douanerecht (%)

Bijzondere maatstaf

9406 00

Geprefabriceerde bouwwerken:



9406 00 11

– mobiele bungalows

2,7


– andere:



9406 00 20

– – van hout

2,7


– – van ijzer of van staal:



9406 00 31

– – – broeikassen

2,7

9406 00 38

– – – andere

2,7

9406 00 80

– – van andere stoffen

2,7


 Aantekeningen op de GN

20      Aantekeningen 1 en 2 op hoofdstuk 39 van de GN luiden als volgt:

„1.      In de nomenclatuur worden als ‚kunststof’ aangemerkt, die stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914, die de eigenschap hebben of gehad hebben om, tijdens de polymerisatie of in een later stadium, onder inwerking van uitwendige krachten (meestal warmte en druk, eventueel onder toevoeging van een oplosmiddel of van een weekmaker), door gieten, persen, extruderen, walsen of elk ander proces een bepaalde vorm aan te nemen en die vorm te bewaren, ook nadat bedoelde uitwendige krachten niet meer inwerken.

In de nomenclatuur wordt onder „kunststof” mede begrepen, vulkanfiber. Dit begrip heeft echter geen betrekking op stoffen die worden aangemerkt als textielstoffen bedoeld bij afdeling XI.

2.      Dit hoofdstuk omvat niet:

[...]

x)      artikelen bedoeld bij hoofdstuk 94 (bijvoorbeeld meubelen, verlichtingstoestellen, lichtreclames, geprefabriceerde bouwwerken);

[...]”

21      Aantekening 4 op hoofdstuk 94 van de GN bepaalt:

„Voor de toepassing van post 9406 worden als ‚geprefabriceerde bouwwerken’ aangemerkt bouwwerken ineengezet in de fabriek, dan wel in de vorm van elementen die gezamenlijk worden aangeboden en op de plaats van bestemming zullen worden samengebouwd, bijvoorbeeld woningen, bouwketen, kantoren, scholen, winkels, loodsen, garages en dergelijke bouwwerken.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

22      Op 5 augustus 2015 verzocht A douanekantoor B om een bindende tariefinlichting (hierna: „BTI”) voor kalverhutten die zij invoerde in Duitsland.

23      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kalverhutten gewoonlijk buiten de stallen worden geplaatst om de dieren tegen weersinvloeden te beschermen. Zij bestaan uit een omhulsel gevormd door wanden en een dak en, afhankelijk van het model, uit een vloerelement. Zij zijn voorzien van strooisel- en ventilatieopeningen alsmede een toegangsopening aan de voorzijde, doorgaans zonder deur. De deur is voor sommige modellen als optioneel accessoire verkrijgbaar.

24      Deze kalverhutten zijn vervaardigd van polyethyleen (met 8 % titaandioxide) en hebben een metalen frame dat als basis dient voor alle hutten, alsmede een ander metalen frame dat in het deurkozijn is gelast, indien een deur is voorzien. Het aandeel van de metalen componenten in het totale goed varieert tussen 12 % en 21 %. Het kleinste model is 147 cm lang, 109 cm breed en 117 cm hoog. De afmetingen van een groepshut zijn 220 cm lang bij 273 cm breed bij 183 cm hoog.

25      A verzocht voor deze hutten een tariefindeling in postonderverdeling 9406 00 80 van de GN als „geprefabriceerde bouwwerken van andere stoffen”, waarvoor het toepasselijke douanerecht bij invoer 2,7 % bedraagt.

26      Bij besluit van 29 september 2015, dat gold als BTI, heeft douanekantoor B die hutten in GN-postonderverdeling 3926 90 97 ingedeeld als „andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914, waarbij het niet gaat om artikelen die onder de GN-postonderverdelingen 3926 10 00 tot en met 3926 90 92 vallen”, waarvoor een douanerecht van 6,5 % gold. A heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.

27      Nadat het bezwaar van A was afgewezen, heeft die vennootschap beroep ingesteld bij het Finanzgericht (belastingrechter in eerste aanleg, Duitsland), dat haar beroep heeft verworpen. Volgens deze rechterlijke instantie ontlenen de kalverhutten hun wezenlijk karakter aan de polyethyleenkunststof. Bovendien vormen de kalverhutten geen „omsloten ruimte” aangezien hun gehele voorzijde uit een toegangsopening bestaat die niet wordt afgesloten met een deur of een gelijkaardige voorziening, hetgeen volgens die rechter nochtans een noodzakelijke voorwaarde is voor de indeling van een goed als „bouwwerk”. De kalverhutten zijn derhalve geen goederen als bedoeld in hoofdstuk 94, en vallen zeker niet onder GN-post 940600. Die rechter heeft dan ook geoordeeld dat het douanekantoor B de goederen terecht had ingedeeld onder de postonderverdeling 3926 90 97 van de GN.

28      Tegen dat vonnis heeft A beroep in Revision ingesteld bij de verwijzende rechter, het Bundesfinanzhof (hoogste federale rechter in belastingzaken, Duitsland).

29      Voor die rechter zijn partijen het in wezen oneens over de vraag of „geprefabriceerde bouwwerken” in de zin van de GN noodzakelijkerwijze een omsloten ruimte moeten vormen, en aldus toegankelijk moeten zijn voor personen dat zij daarin rechtop kunnen staan.

30      De verwijzende rechter merkt op dat de kalverhutten volgens de algemene regels voor de interpretatie van de GN onder post 3926 zouden moeten vallen, tenzij zij overeenkomstig aantekening 2, onder x), op hoofdstuk 39 van de GN daarvan zijn uitgesloten op grond dat zij geprefabriceerde bouwwerken zijn zoals bedoeld in hoofdstuk 94 van de GN. In tegenstelling tot het Finanzgericht is de verwijzende rechter geneigd aan te nemen dat post 9406, gelet op de formulering ervan, niet vereist dat een geprefabriceerd bouwwerk een volledig gesloten ruimte is. Die rechter is echter ook van oordeel dat een geprefabriceerd bouwwerk alleen onder GN-post 9406 kan vallen indien personen van een gemiddelde lengte in staat zijn deze te betreden en rechtopstaand te gebruiken, hetgeen niet het geval is voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen, die daarvoor niet hoog genoeg zijn.

31      Tegen deze achtergrond heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Vereist [GN-]post 9406 noodzakelijkerwijs dat een geprefabriceerd bouwwerk een ruimte aan alle zijden volledig omsluit?

2)      Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vereist [GN-]post 9406 dat het geprefabriceerde bouwwerk zo groot is dat een persoon van gemiddelde lengte het kan betreden en moet er in dat geval ten minste één toegankelijke ruimte zijn waarin die persoon kan staan, of volstaat het dat een persoon het bouwwerk in voorovergebogen lichaamshouding kan betreden?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

32      Met zijn twee prejudiciële vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of GN-post 9406 00 aldus moet worden uitgelegd dat het daarin voorkomende begrip „geprefabriceerd bouwwerk” ook ziet op een goed uit kunststof dat dient ter bescherming van dieren tegen weersinvloeden, „kalverhut” genaamd, dat beschikt over een dak en wanden maar dat niet noodzakelijkerwijs een aan alle zijden omsloten ruimte vormt en waarvan de afmetingen het voor een persoon van gemiddelde lengte niet mogelijk maken dit rechtopstaand te betreden en er staand activiteiten in uit te voeren.

33      Vooraf moet eraan herinnerd worden dat wanneer het Hof wordt verzocht om een prejudiciële beslissing over een vraag op het gebied van de tariefindeling, het tot taak heeft om de nationale rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan hij de betrokken producten correct in de GN kan indelen, en niet zozeer om zelf deze producten in te delen. Deze indeling is het resultaat van een louter feitelijke beoordeling en het staat niet aan het Hof om deze beoordeling te verrichten in het kader van een prejudiciële verwijzing (arrest van 20 oktober 2022, Mikrotīkls, C‑542/21, EU:C:2022:814, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Tevens zij eraan herinnerd dat volgens algemene regel 1 voor de interpretatie van de GN de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken van deze nomenclatuur bepalend zijn voor de tariefindeling van goederen.

35      Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het belang van de rechtszekerheid en van het gemak van de douanecontroles in de regel worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de bewoordingen van de GN-post en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven. De bestemming van het betrokken product kan een objectief indelingscriterium zijn wanneer zij inherent is aan dit product, wat aan de hand van objectieve kenmerken en eigenschappen ervan moet worden beoordeeld (arrest van 20 oktober 2022, Mikrotīkls, C‑542/21, EU:C:2022:814, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Bovendien heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de GS-toelichtingen en de GN-toelichtingen weliswaar niet bindend zijn, maar toch belangrijke instrumenten vormen ter verzekering van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, die als zodanig nuttige gegevens bevatten voor de interpretatie daarvan (arrest van 20 oktober 2022, Mikrotīkls, C‑542/21, EU:C:2022:814, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Aangezien het hoofdgeding ertoe strekt vast te stellen of de betrokken goederen moeten worden ingedeeld onder een postonderverdeling van post 3926 dan wel onder postonderverdeling 9406 00 van de GN, zij er in casu ook aan herinnerd dat een dergelijke indeling krachtens algemene regel 6 voor de interpretatie van de GN wordt bepaald aan de hand van de bewoordingen van die onderverdelingen en van de aanvullende aantekeningen, waarbij de aantekeningen op de desbetreffende afdelingen en hoofdstukken, tenzij anders is bepaald, eveneens van toepassing zijn.

38      Overeenkomstig aantekening 2, onder x), op hoofdstuk 39 van de GN omvat dit hoofdstuk niet de artikelen van hoofdstuk 94 van de GN. Indien een goed onder hoofdstuk 94 valt, is het dus om die reden uitgesloten van hoofdstuk 39 van de GN.

39      Post 9406 00 van hoofdstuk 94 van de GN, waarop de gestelde vragen betrekking hebben, draagt het opschrift „Geprefabriceerde bouwwerken”.

40      Noch de GN, noch het GS definiëren het begrip „bouwwerk”.

41      Volgens vaste rechtspraak moeten de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (arrest van 31 januari 2013, McDonagh, C‑12/11, EU:C:2013:43, punt 28).

42      Wat de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van de term „bouwwerk” betreft, moet worden vastgesteld dat deze term met name verwijst naar een constructie van een bepaalde omvang, die in beginsel muren en een dak heeft en die doorgaans door personen wordt gebruikt om er te verblijven, er activiteiten in uit te voeren of om er voorwerpen in op te slaan.

43      Wat de context betreft waarin het begrip „bouwwerk” in GN-post 9406 00 wordt gebruikt, zij eraan herinnerd dat aantekening 4 op hoofdstuk 94 van de GN in wezen bepaalt dat als „geprefabriceerde bouwwerken” in de zin van post 9406 worden aangemerkt „bouwwerken ineengezet in de fabriek, dan wel in de vorm van elementen die gezamenlijk worden aangeboden en op de plaats van bestemming zullen worden samengebouwd, bijvoorbeeld woningen, bouwketen, kantoren, scholen, winkels, loodsen, garages en dergelijke bouwwerken”. Hoewel deze lijst als voorbeeld wordt gegeven, worden in deze aantekening zonder uitzondering constructies genoemd die de menselijke activiteit vergemakkelijken, en die door personen kunnen worden betreden en waarin die personen zich staand kunnen bewegen, met name om er activiteiten in uit te voeren.

44      Gelet op de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van de term „bouwwerk” en de context waarin deze term wordt gebruikt, alsmede de in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstellingen, moet het begrip „bouwwerk” in GN-post 9406 00 in de uitdrukking „geprefabriceerde bouwwerken” bijgevolg aldus worden opgevat dat het een constructie omvat die personen rechtopstaand kunnen betreden en waarin zij zich staand kunnen bewegen, met name om er hun activiteiten in uit te voeren.

45      In dit verband moet nog worden opgemerkt dat het voor een dergelijk gebruik niet noodzakelijk is dat de betrokken constructie een volledig omsloten ruimte vormt. Uit de in punt 44 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte aantekening 4 op hoofdstuk 94 van de GN blijkt immers dat onder meer hangars als „geprefabriceerde bouwwerken” in de zin van post 9406 worden beschouwd. Hoewel hangars over daken en muren beschikken, hebben zij niet noodzakelijkerwijze vier muren en vormen zij niet noodzakelijkerwijze een omsloten ruimte.

46      Voorts zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de conclusies van het Comité douanewetboek weliswaar rechtens niet bindend zijn, maar niettemin belangrijke middelen vormen om een uniforme toepassing van het douanewetboek door de douaneautoriteiten van de lidstaten te verzekeren en als zodanig als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging van dit wetboek kunnen worden beschouwd (zie in die zin arresten van 15 februari 1977, Dittmeyer, 69/76 en 70/76, EU:C:1977:25, punt 4, en 10 september 2020, BMW, C‑509/19, EU:C:2020:694, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals ook de advocaat-generaal in punt 26 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, heeft het Comité douanewetboek zich tijdens zijn 227e vergadering op het standpunt gesteld dat een „geprefabriceerd bouwwerk” in de zin van GN-post 9406 00 niet noodzakelijkerwijs vier muren hoeft te hebben, maar wel een dak en enkele muren.

47      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat GN-post 9406 00 aldus moet worden uitgelegd dat het daarin voorkomende begrip „geprefabriceerd bouwwerk” niet ziet op een goed uit kunststof dat dient ter bescherming van dieren tegen weersinvloeden, „kalverhut” genaamd, dat beschikt over een dak en wanden maar dat niet noodzakelijkerwijs een aan alle zijden omsloten ruimte vormt en waarvan de afmetingen het voor een persoon van gemiddelde lengte niet mogelijk maken dit rechtopstaand te betreden en er staand activiteiten in uit te voeren.

 Kosten

48      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

Tariefpost 9406 00 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014,

moet aldus worden uitgelegd dat

het daarin voorkomende begrip „geprefabriceerd bouwwerk” niet ziet op een goed uit kunststof dat dient ter bescherming van dieren tegen weersinvloeden, „kalverhut” genaamd, dat beschikt over een dak en wanden maar dat niet noodzakelijkerwijs een aan alle zijden omsloten ruimte vormt en waarvan de afmetingen het voor een persoon van gemiddelde lengte niet mogelijk maken dit rechtopstaand te betreden en er staand activiteiten in uit te voeren.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.