Language of document : ECLI:EU:T:2013:269

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

28 mei 2013 (*)

„Procedure – Begroting van proceskosten – Advocatenhonoraria – Vertegenwoordiging van instelling door advocaat – Invorderbare kosten”

In zaak T‑278/07 P‑DEP,

Luigi Marcuccio, wonende te Tricase (Italië), vertegenwoordigd door G. Cipressa, advocaat,

rekwirant,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Currall, C. Berardis‑Kayser en G. Gattinara als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek om begroting van kosten naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie (T‑278/07 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑59 en II‑B‑1‑407),

geeft

HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen),

samengesteld als volgt: M. Jaeger, president, N. J. Forwood (rapporteur), I. Pelikánová, A. Dittrich en L. Truchot, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Feiten, procesverloop en conclusies van partijen

1        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 juli 2007, heeft L. Marcuccio overeenkomstig artikel 9 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie hogere voorziening ingesteld strekkende tot vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 11 mei 2007, Marcuccio/Commissie (F‑2/06, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑137 en II‑A‑1‑749), waarbij kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard zijn beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot afsluiting van de procedure betreffende de toekenning van de in artikel 73 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen voorziene uitkeringen in verband met een ongeval dat hij had.

2        Bij arrest van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie (T‑278/07 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑59 en II‑B‑1‑407), heeft het Gerecht de hogere voorziening afgewezen en Marcuccio verwezen in zijn eigen kosten alsmede in de kosten die de Commissie in het kader van die procedure had gemaakt.

3        Bij brief van 3 mei 2011, gericht aan Marcuccio met kopie aan zijn advocaat, heeft de Commissie hem er met name aan herinnerd dat zij zijn advocaat bij brief van 8 juli 2010 reeds een lijst van negen arresten en beschikkingen had gezonden, waaronder het reeds aangehaalde arrest van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie, op grond waarvan hij de kosten diende te dragen, alsmede de bedragen die de Commissie voor elke zaak had gemaakt. Het voor de onderhavige zaak gevorderde bedrag bedraagt 4 500 EUR die aan Dal Ferro, advocaat, zijn betaald op grond van een overeenkomst inzake juridische bijstand van 25 september 2007. Bij brief van 5 mei 2011, gericht aan rekwirant met kopie aan zijn advocaat, heeft de Commissie een schrijffout gecorrigeerd die uitsluitend betrekking had op de vermelding van het totaalbedrag dat van rekwirant werd gevorderd als zijnde kosten in het kader van 24 zaken, waaronder de onderhavige.

4        Daar partijen het niet eens konden worden over de invorderbare kosten, heeft de Commissie bij op 20 juli 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte krachtens artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht het onderhavige verzoek om begroting van kosten ingediend, waarbij zij het Gerecht vraagt om het bedrag van de kosten die zij kan invorderen in de zaak die tot het reeds aangehaalde arrest van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie, heeft geleid, vast te stellen op 4 500 EUR en om Marcuccio te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure betreffende de begroting van kosten.

5        In zijn op 21 augustus 2012 neergelegde opmerkingen vraagt Marcuccio het Gerecht om te gelasten dat hem het door de Commissie ingediende verzoek wordt betekend en dat de bijlagen 7, 9 en 10 uit het dossier worden verwijderd, om het verzoek om begroting van kosten niet-ontvankelijk te verklaren of, subsidiair, het bedrag van de invorderbare kosten vast te stellen op 1 400 EUR en om de Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure alsmede in de kosten die het Gerecht daartoe nodeloos heeft moeten maken.

6        Krachtens artikel 14 van het Reglement voor de procesvoering en op voorstel van de Kamer voor hogere voorzieningen, heeft het Gerecht de zaak verwezen naar een uitgebreide kamer.

 In rechte

 Verzoek om betekening van het verzoek om begroting van kosten

7        Om te beginnen moet rekwirants betoog dat er sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, op grond dat het verzoek aan zijn advocaat, Cipressa, is betekend, en niet aan hemzelf, worden afgewezen. In herinnering moet worden gebracht dat Marcuccio in zijn hogere voorziening die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie, overeenkomstig de artikelen 44, lid 2, en 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering domicilie heeft gekozen bij Cipressa, zodat het verzoek om begroting van kosten in diezelfde zaak op grond van artikel 100 van dat Reglement rechtsgeldig aan die advocaat is betekend. Aangezien Marcuccio overeenkomstig artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering in de gelegenheid is gesteld om zijn opmerkingen in te dienen, welk recht hij overigens heeft uitgeoefend, is het beginsel van hoor en wederhoor volledig geëerbiedigd. Zijn vordering om het verzoek van de Commissie aan hem te laten betekenen moet dus worden afgewezen.

 Ontvankelijkheid van het verzoek om begroting van kosten

8        Ook rekwirants betoog dat het onderhavige verzoek niet-ontvankelijk is omdat de brieven van 3 en 5 mei 2011 (zie punt 3 hierboven) niet bij hem zijn aangekomen, zodat er op het moment van indiening van dit verzoek geen sprake was van een geschil over de invorderbare kosten in de zin van artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, moet worden afgewezen. De Commissie heeft weliswaar alleen een bewijs geleverd van de verzending van de brief van 5 mei 2011, doch Marcuccio betwist niet dat Cipressa de brief van 8 juli 2010 heeft ontvangen noch dat deze verwees naar de zaak waarvoor het onderhavige verzoek is ingediend en melding maakte van het bedrag van 4 500 EUR als invorderbare kosten. Evenmin bestrijdt hij dat er geen overeenstemming met de Commissie is bereikt over het bedrag van de invorderbare kosten. Bovendien betoogt hij niet dat hij de Commissie ervan op de hoogte heeft gesteld dat de volmacht van Cipressa, die hem thans nog steeds vertegenwoordigt in de onderhavige zaak, niet of niet langer betrekking had op de gevolgen van de uitvoering van het arrest waarbij hij in de kosten is verwezen of op een eventuele procedure betreffende de begroting van kosten, noch dat Cipressa de Commissie van dergelijke feiten op de hoogte heeft gesteld. Met betrekking tot het argument dat de brieven van 3 en 5 mei 2011 niet de bewijsstukken bevatten om de gegrondheid van de vorderingen van de Commissie te kunnen beoordelen, volstaat de opmerking dat geen enkele bepaling van het Reglement voor de procesvoering een partij verplicht om haar vorderingen te documenteren in het stadium van de contactopname die voorafgaat aan de indiening van een verzoek om begroting van kosten. Het beginsel van hoor en wederhoor wordt in het kader van de in artikel 92, lid 1, van dat Reglement voorziene procedure voor het Gerecht volledig geëerbiedigd. Derhalve moet, gelet op de feiten van de onderhavige zaak, worden geoordeeld dat, enerzijds, Marcuccio in de gelegenheid is gesteld om op te komen tegen het bedrag dat de Commissie ter uitvoering van het reeds aangehaalde arrest van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie, vordert en, anderzijds, zijn houding een geschil oplevert in de zin van artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

9        De termijn van minder dan twee jaar tussen de uitspraak van het reeds aangehaalde arrest van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie, en de verzending van de brief van 8 juli 2010 is overigens niet onredelijk, daar de Commissie meerdere geschillen met rekwirant heeft en een goede afwikkeling van de situatie rechtvaardigt dat zij hem haar vorderingen betreffende meerdere op dat moment afgesloten zaken meedeelt. Zoals blijkt uit de brief van 3 mei 2011, waarvan de inhoudelijke juistheid door Marcuccio niet wordt betwist, bevatte de brief van 8 juli 2010 verzoeken om betaling van kosten in negen zaken, waarvan de laatste op 23 maart 2010 was afgesloten. In deze omstandigheden kan Marcuccio in geen geval stellen dat de Commissie had afgezien van haar recht op invordering van de door haar gemaakte kosten. Derhalve moet rekwirants betoog dat het verzoek van de Commissie niet binnen een redelijke termijn is ingediend, worden afgewezen. Daar partijen het niet eens zijn over het bedrag van de invorderbare kosten, moet het verzoek van de Commissie dus ontvankelijk worden verklaard en moet het bedrag worden vastgesteld van de door de Commissie in te vorderen kosten in de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest van 20 oktober 2008, Marcuccio/Commissie.

 Gegrondheid van het verzoek om begroting van kosten

 Invorderbaarheid van de door de Commissie gemaakte kosten

10      Volgens artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt, de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis‑ en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat.

11      Uit deze bepaling volgt dat de invorderbare kosten beperkt zijn tot de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt en tot de kosten die daartoe noodzakelijk waren (beschikking Gerecht van 23 maart 2012, Kerstens/Commissie, T‑498/09 P DEP, punt 13).

12      Bij gebreke van een tariefregeling in het recht van de Unie, dient het Gerecht de gegevens van de zaak vrijelijk te beoordelen, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het recht van de Unie, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (beschikking Kerstens/Commissie, reeds aangehaald, punt 14).

13      Bij de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten houdt het Gerecht rekening met alle omstandigheden van de zaak tot het moment waarop de beschikking tot begroting van kosten wordt gegeven, daaronder begrepen de kosten die noodzakelijk waren voor de procedure betreffende de begroting van kosten (beschikking Kerstens/Commissie, reeds aangehaald, punt 15).

14      Zoals blijkt uit artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat op grond van artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut ook geldt voor het Gerecht, kunnen de instellingen van de Unie zich laten bijstaan door een advocaat. Het honorarium van die advocaat valt derhalve onder het begrip in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten (beschikking Kerstens/Commissie, reeds aangehaald, punt 20), zonder dat de instelling dient aan te tonen dat die bijstand objectief gerechtvaardigd was (zie in die zin beschikking Hof van 31 januari 2012, Commissie/Kallianos, C‑323/06 P‑DEP, punten 10 en 11). Dat de Commissie twee gemachtigden en een externe advocaat heeft ingeschakeld heeft dus weliswaar geen gevolg voor de invorderbaarheid van die kosten, daar zij in beginsel niet kunnen worden uitgesloten, doch het kan van belang zijn voor de vaststelling van het bedrag van de in verband met de procedure gemaakte kosten die uiteindelijk moeten worden terugbetaald (beschikking Kerstens/Commissie, reeds aangehaald, punt 21). Er kan dus geen sprake zijn van schending van het beginsel van gelijke behandeling van verzoekers wanneer de verwerende instelling besluit om in bepaalde zaken gebruik te maken van een advocaat, terwijl zij in andere zaken wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigden.

15      Elke andere beoordeling waardoor het recht van een instelling op gehele of gedeeltelijke terugvordering van de aan een advocaat betaalde honoraria afhankelijk wordt gesteld van een „objectieve” noodzaak om gebruik te maken van zijn diensten, zou in wezen een indirecte beperking vormen van de bij artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof gegarandeerde vrijheid en zou betekenen dat de rechter van de Unie zijn oordeel in de plaats moet stellen van dat van de voor de organisatie van hun diensten verantwoordelijke instellingen en organen. Een dergelijke taak is niet verenigbaar met artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof noch met de interne organisatiebevoegdheid waarover de instellingen en organen van de Unie bij de afhandeling van hun zaken voor de rechter van de Unie beschikken. Het is echter in overeenstemming met de beoordelingsbevoegdheid van de rechter van de Unie om in het kader van een procedure betreffende de begroting van kosten op grond van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering, rekening te houden met de inschakeling van één of meerdere gemachtigden naast de betrokken advocaat (zie de punten 10‑12 hierboven).

 Bedrag van de invorderbare kosten

16      Teneinde op basis van de in punt 12 hierboven genoemde criteria te bepalen of de in verband met de procedure daadwerkelijk gemaakte kosten noodzakelijk waren, moet de verzoeker precieze informatie verstrekken (zie in die zin beschikkingen Hof van 17 februari 2004, DAI/ARAP e.a., C‑321/99 P‑DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 23, en 20 mei 2010, Tetra Laval/Commissie, C‑12/03 P‑DEP en C‑13/03 P‑DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 65). Het ontbreken van dergelijke informatie verhindert weliswaar niet dat het Gerecht op basis van een billijke beoordeling het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt, doch het wordt hierdoor in een situatie geplaatst waarin de vorderingen van de verzoeker noodzakelijkerwijs strikt moeten worden beoordeeld (zie beschikking Gerecht van 24 oktober 2011, Marcuccio/Commissie, T‑176/04 DEP II, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27, en aangehaalde rechtspraak).

17      Ten eerste moet met betrekking tot de omvang van het werk dat de contentieuze procedure voor de Commissie heeft kunnen meebrengen, in casu rekening worden gehouden met het feit dat de hogere voorziening van Marcuccio zes middelen bevatte, ontleend aan, ten eerste, een verkeerde opvatting en verdraaiing van de feiten, ten tweede, een volledig ontbreken van motivering, ten derde, een verkeerde toepassing van het begrip bezwarend besluit, ten vierde, een verzuim om uitspraak te doen over een essentieel punt van het geschil en niet-nakoming van de verplichting van clare loqui, ten vijfde, schending van het adagium ei incumbit probatio qui dicit et non qui negat en, ten zesde, procedurefouten in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken. Uit het voorgaande blijkt dat er sprake was van een hogere werklast dan hetgeen op grond van de kenmerken van de zaak verwacht kon worden.

18      Ten tweede moet met betrekking tot het voorwerp, de aard en het economisch belang van het geschil worden opgemerkt dat die middelen waren gericht tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken, waarbij niet-ontvankelijk is verklaard een verzoek om nietigverklaring van een vermeend besluit van de Commissie tot afsluiting van een procedure betreffende de toekenning van de in artikel 73 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen bedoelde uitkeringen. Met die middelen werd het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken ter discussie gesteld uit meerdere gezichtspunten, waarover de Commissie een standpunt moest innemen, hetgeen zij in haar antwoord heeft gedaan.

19      Wat ten derde het belang van het geschil voor het recht van de Unie en de moeilijkheid van de zaak betreft, blijkt uit de voorgaande criteria dat deze niet bijzonder groot waren.

20      In casu vordert de Commissie een bedrag van 4 500 EUR, dat overeenkomt met het forfaitaire bedrag dat met haar externe advocaat is afgesproken. Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat de rechter van de Unie niet gerechtigd is om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar om het bedrag te bepalen ter hoogte waarvan die honoraria kunnen worden teruggevorderd van de in de kosten verwezen partij (zie beschikking Hof van 10 september 2009, C.A.S./Commissie, C‑204/07 P‑DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 13, en aangehaalde rechtspraak; zie beschikkingen Gerecht van 13 februari 2008, Verizon Business Global/Commissie, T‑310/00 DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 29, en 31 maart 2011, Tetra Laval/Commissie, T‑5/02 DEP en T‑80/02 DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 55, en aangehaalde rechtspraak). Evenzo heeft het forfaitaire karakter van de beloning geen invloed op de beoordeling door het Gerecht van het bedrag van de invorderbare kosten, daar de rechter zich baseert op vaste, in de rechtspraak ontwikkelde criteria en op de precieze informatie die de partijen hem moeten verstrekken. Ofschoon het ontbreken van dergelijke informatie niet verhindert dat het Gerecht het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt op basis van een billijke beoordeling, wordt het hierdoor in een situatie geplaatst waarin de vorderingen van de verzoeker noodzakelijkerwijs strikt moeten worden beoordeeld, zoals in punt 16 hierboven is aangegeven.

21      De Commissie preciseert in dit verband dat haar externe advocaat achteraf het totale aantal arbeidsuren op 17 uur à 250 EUR per uur heeft geschat, welke met name bestaan in de analyse van de bestreden beschikking en van de hogere voorziening, het onderzoek van de rechtspraak, de opstelling van de memorie van antwoord en het overleg met de gemachtigden van de Commissie met het oog op de afronding van het dossier. Zij stelt voorts dat haar externe advocaat de kantoorkosten in verband met de zaak op 250 EUR begroot.

22      In het licht van de relevante criteria voor de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten, lijkt zowel het aantal uren dat de externe advocaat van de Commissie heeft gemaakt alsook zijn uurtarief juist. Met betrekking tot de onkosten van de advocaat moet worden vastgesteld dat geen enkel bewijsstuk is overgelegd voor de door hem gemaakte kantoorkosten. De discrepantie tussen de informatie over die uitgaven en het bedrag waarop die uitgaven zijn begroot, vereiste echter met name dat dit bewijs wordt geleverd. Derhalve lijkt het overeenkomstig de in punt 20 hierboven aangehaalde rechtspraak juist om het bedrag van de invorderbare kosten vast te stellen op 4 300 EUR, waarbij rekening is gehouden met alle omstandigheden van de zaak tot de datum van de onderhavige beschikking.

23      Daar dit oordeel niet is gebaseerd op de bijlagen 7, 9 en 10 van het verzoek om begroting van kosten, behoeft het verzoek van Marcuccio om deze bijlagen uit het dossier te verwijderen niet te worden ingewilligd. Daar de houding van de Commissie in het kader van deze procedure voor het Gerecht geen kosten heeft veroorzaakt die vermeden hadden kunnen worden, behoeft geen gevolg te worden gegeven aan het verzoek van Marcuccio om de Commissie te veroordelen tot vergoeding van enig bedrag aan het Gerecht.

HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen),

beschikt:

Het totaalbedrag van de door Luigi Marcuccio aan de Europese Commissie terug te betalen kosten wordt vastgesteld op 4 300 EUR.

Luxemburg, 28 mei 2013.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      M. Jaeger


* Procestaal: Italiaans.