Language of document : ECLI:EU:T:2013:269

Zaak T‑278/07 P-DEP

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Procedure – Begroting van proceskosten – Advocatenhonoraria – Vertegenwoordiging van instelling door advocaat – Invorderbare kosten”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 28 mei 2013

1.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Begrip – In aanmerking te nemen factoren – Kosten van procedure betreffende begroting van kosten – Daaronder begrepen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)

2.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Door partijen gemaakte noodzakelijke kosten – Begrip – Door instelling aan haar advocaat betaalde honoraria – Daaronder begrepen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 19, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)

3.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Begroting op basis van door verzoeker verstrekte precieze informatie of, bij gebreke daarvan, een billijke beoordeling door de Unierechter – Forfaitair karakter van beloning van advocaat – Geen invloed op beoordelingsbevoegdheid van rechter

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)

1.      De invorderbare kosten zijn beperkt tot enerzijds de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt en anderzijds de daartoe noodzakelijke kosten. Het Gerecht dient de gegevens van de zaak vrijelijk te beoordelen, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het recht van de Unie, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad en het economisch belang van het geschil voor de partijen. Bij de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten houdt het Gerecht rekening met alle omstandigheden van de zaak tot het moment waarop de beschikking tot begroting van kosten wordt gegeven, daaronder begrepen de kosten die noodzakelijk waren voor de procedure betreffende de begroting van kosten.

(cf. punten 11‑13)

2.      Wanneer een instelling gebruik maakt van de bevoegdheid die haar wordt toegekend door artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat op grond van artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut ook geldt voor het Gerecht, om zich te laten bijstaan door een advocaat, valt de beloning van die advocaat onder het begrip in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, zonder dat de instelling dient aan te tonen dat die bijstand objectief gerechtvaardigd was. Er kan geen sprake zijn van schending van het beginsel van gelijke behandeling van verzoekers wanneer de verwerende instelling besluit om in bepaalde zaken gebruik te maken van een advocaat, terwijl zij in andere zaken wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigden.

Elke andere beoordeling zou in wezen een indirecte beperking vormen van de bij artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof gegarandeerde vrijheid en zou betekenen dat de rechter van de Unie zijn oordeel in de plaats moet stellen van dat van de voor de organisatie van hun diensten verantwoordelijke instellingen en organen. Een dergelijke taak is niet verenigbaar met artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof noch met de interne organisatiebevoegdheid waarover de instellingen en organen van de Unie bij de afhandeling van hun zaken voor de rechters van de Unie beschikken.

(cf. punten 14, 15)

3.      De rechter van de Unie is niet gerechtigd om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar om het bedrag te bepalen ter hoogte waarvan die honoraria kunnen worden teruggevorderd van de in de kosten verwezen partij. Evenzo heeft het forfaitaire karakter van de beloning geen invloed op de beoordeling door het Gerecht van het bedrag van de invorderbare kosten, daar de rechter zich baseert op vaste, in de rechtspraak ontwikkelde criteria en op de precieze informatie die de partijen hem moeten verstrekken. Ofschoon het ontbreken van dergelijke informatie niet verhindert dat het Gerecht het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt op basis van een billijke beoordeling, wordt het hierdoor in een situatie geplaatst waarin de vorderingen van de verzoeker noodzakelijkerwijs strikt moeten worden beoordeeld.

(cf. punten 16, 20)