Language of document :

Beroep ingesteld op 23 juli 2007 - Martin / Parlement

(Zaak T-276/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Hans-Peter Martin (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 10 mei 2007, ter kennis gebracht op 14 mei 2007, luidens hetwelk een bepaald bedrag op ongerechtvaardigde wijze aan verzoeker is betaald en moet worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 27, lid 3, van de Regeling kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement;

voor zoveel nodig nietig te verklaren het besluit van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, genomen ter uitvoering van het voornoemde besluit van 10 mei 2007, waarbij verzoeker wordt aangemaand de voormelde bedragen te betalen of binnen dertig dagen na dit besluit een door het Parlement aanvaard schriftelijk vereffeningsplan voor te leggen;

voor zoveel als nodig, en in voorkomend geval, nietig te verklaren alle uitvoeringsbesluiten van de voorgaande besluiten die in de loop van de procedure zouden worden genomen;

in ieder geval de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Na een onderzoek van de secretariaatsvergoedingen die aan verzoeker als lid van het Europees Parlement zijn toegekend, heeft het OLAF een verslag opgemaakt waarin bepaalde onregelmatigheden werden vastgesteld. Op basis van dat verslag heeft de secretaris-generaal van het Parlement het bestreden besluit van 10 mei 2007 genomen. Dit bepaalt dat de bedragen die onverschuldigd aan verzoeker zijn betaald, door hem moeten worden terugbetaald krachtens artikel 27, lid 3, van de Regeling kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

Het eerste middel is ontleend aan onjuiste toepassing van de Regeling kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement, met name de artikelen 14 en 27, lid 3.

Het tweede middel is ontleend aan onjuiste beoordeling van de relevantie van de door verzoeker ingediende bewijsstukken.

Bovendien voert verzoeker een middel aan dat is ontleend aan schending van verordening nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen1 en schending van het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel.

Ten slotte stelt verzoeker schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van de verdediging.

____________

1 - PB L 248, blz. 1.