Language of document : ECLI:EU:T:2015:504

Zaak T‑189/10

(gedeeltelijke publicatie)

GEA Group AG

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markten van hittestabilisatoren – Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst – Inbreuk gepleegd door dochterondernemingen – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid van de dochterondernemingen en van de moedermaatschappij – Overschrijding van het maximum van 10 % voor een van de dochterondernemingen – Nieuw besluit – Vermindering van het bedrag van de geldboete voor die dochteronderneming – Toerekening van de verplichting tot betaling van het verminderde bedrag van de geldboete aan de andere dochteronderneming en aan de moedermaatschappij – Rechten van de verdediging – Recht om te worden gehoord – Recht van toegang tot het dossier”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 15 juli 2015 

1.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Toegang tot dossier – Doel – Stukken dienstig voor de verdediging – Recht om te worden gehoord – Omvang

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 1)

2.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Recht om te worden gehoord – Recht van toegang tot dossier – Schending – Gevolgen – Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie houdende vaststelling van een inbreuk – Voorwaarden – Mogelijkheid voor de betrokken onderneming om zich zonder die onregelmatigheden beter te verdedigen – Beoordeling ten aanzien van een besluit waarbij slechts voor één dochteronderneming het bedrag wordt verminderd van een geldboete die hoofdelijk is opgelegd aan verschillende vennootschappen die één enkele onderneming vormen

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

3.      Mededinging – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling – Vaststelling van het gedeelte van de geldboete dat door de hoofdelijke medeschuldenaars moet worden betaald – Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

4.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuk gepleegd door een dochteronderneming – Toerekening aan de moedermaatschappij – Hoofdelijke aansprakelijkheid voor betaling van de geldboete – Draagwijdte

(Art. 101 VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 67‑70)

2.      Wanneer de Commissie een geldboete wegens inbreuk op de mededingingsregels heeft opgelegd zonder dat de betrokken onderneming is gehoord of toegang heeft gekregen tot het dossier, moet het besluit nietig worden verklaard voor zover die onderneming genoegzaam heeft aangetoond, niet dat het bestreden besluit zonder die procedurele onregelmatigheden een andere inhoud zou hebben gehad, maar dat zij zich zonder die onregelmatigheden beter had kunnen verdedigen. Daarvoor dient te worden uitgegaan van het tijdstip van de administratieve procedure die tot de vaststelling van het bestreden besluit heeft geleid.

In dit verband kan, in de context van een beschikking van de Commissie waarbij verschillende vennootschappen die één enkele onderneming in de zin van artikel 101 VWEU vormen, hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een geldboete, de betrokken moedervennootschap opkomen tegen het feit dat zij niet heeft geprofiteerd van een bij een tweede besluit, dat is vastgesteld zonder dat zij is gehoord of toegang heeft gekregen tot het dossier, aan een van de hoofdelijk aansprakelijke dochterondernemingen toegekende vermindering van het bedrag van de geldboete. In dergelijke omstandigheden kan de betrokken moedervennootschap zich immers beter verdedigen door te discussiëren over het punt welke verplichtingen de Commissie heeft ter zake van de vaststelling van het aandeel dat de verschillende vennootschappen dienen te dragen in de bedragen waartoe zij hoofdelijk zijn veroordeeld, een punt dat ten tijde van de administratieve procedure door de rechtspraak nog niet was beslecht.

Ingeval de aan die moedervennootschap opgelegde geldboete hoger is dan de aan haar dochterondernemingen opgelegde geldboete, ofschoon de aansprakelijkheid van deze moedermaatschappij volledig was afgeleid van die van haar dochterondernemingen, kan de moedermaatschappij overigens opkomen tegen het bedrag van de geldboete dat haar zal worden opgelegd.

(cf. punten 72‑74, 76, 80, 83)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 75)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 81, 82)