Language of document :

Beroep ingesteld op 17 juli 2006 - L'Air Liquide / Commissie

(Zaak T-185/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: L'Air Liquide SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: R. Saint Esteben, advocaat, en M. Pittie, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk te verklaren;

nietig te verklaren artikel 1(i) van beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 - Waterstofperoxyde en perboraat), voor zover dit vaststelt dat Air Liquide tussen 12 mei 1995 en 31 december 1997 inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 EER;

derhalve nietig te verklaren de artikelen 2(f) en 4 van beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006, voor zover zij Air Liquide betreffen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vraagt verzoekster de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 in zaak COMP/F/38.620 - Waterstofperoxyde en perboraat, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat de adressaten van de beschikking, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst door deel te nemen aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaande in uitwisseling van informatie tussen concurrenten en overeenkomsten over de prijzen en de productiecapaciteit alsmede in toezicht op de uitvoering van deze overeenkomsten in de sector waterstofperoxyde en natriumperboraat.

Tot staving van haar vorderingen beroept verzoekster zich op vier middelen.

Met haar eerste middel betoogt verzoekster dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te oordelen dat de elementen die zij aanvoert tot staving van het vermoeden van hoofdelijke aansprakelijkheid van Air Liquide wegens het gedrag van haar dochteronderneming in het licht van de in de rechtspraak gestelde criteria voldoende waren, zodat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op de regels betreffende de toerekenbaarheid aan een moedervennootschap van het gedrag van haar dochteronderneming en dus artikel 81 EG heeft geschonden.

Met haar tweede middel beweert verzoekster dat de Commissie bovendien, door zich ten onrechte te beroepen op het vermoeden van toerekenbaarheid ten opzichte van Air Liquide, de bewijslast onrechtmatig heeft omgekeerd en dus verzoeksters rechten van verweer heeft geschonden.

Met haar derde middel betoogt verzoekster dat zelfs indien het Gerecht zou oordelen dat de Commissie de toerekenbaarheid aan Air Liquide van het gedrag van haar dochteronderneming Chemoxal mocht vermoeden, de Commissie haar motiveringsplicht niet is nagekomen, daar zij geen van de elementen heeft besproken waarop Air Liquide zich heeft beroepen om de autonomie van Chemoxal aan te tonen en dus dit vermoeden van hoofdelijke aansprakelijkheid, dat slechts een weerlegbaar vermoeden is, heeft omgekeerd.

Met haar vierde middel stelt verzoekster dat de Commissie rechtens en feitelijk niet afdoende heeft aangetoond wettig belang te hebben om tegen verzoekster op te treden in de onderhavige procedure door, ondanks de verjaring van haar bevoegdheid om Air Liquide te bestraffen, bij beschikking vast te stellen dat deze inbreuk heeft gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst. Bij gebreke van dat wettig belang was de Commissie dus niet bevoegd om een dergelijke beschikking vast te stellen tegen verzoekster.

____________