Language of document : ECLI:EU:T:2011:275

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer – uitgebreid)

16 juni 2011(*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Waterstofperoxide en natriumperboraat – Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld – Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag – Motiveringsplicht”

In zaak T‑185/06,

L’Air liquide, société anonyme pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude, gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door R. Saint-Esteben, M. Pittie en P. Honoré, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door F. Arbault en O. Beynet, vervolgens door V. Bottka, P. Van Nuffel en B. Gencarelli als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 – Waterstofperoxide en perboraat), voor zover zij verzoekster betreft,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: V. Vadapalas (rapporteur), waarnemend voor de president, M. Prek, A. Dittrich, L. Truchot en K. O’Higgins, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 september 2010,

het navolgende

Arrest

 Feiten

1        Verzoekster, L’Air liquide, SA pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude, is een vennootschap naar Frans recht die ten tijde van de feiten het volledige kapitaal van Chemoxal SA in handen had, die waterstofperoxide (hierna: „HP”) en natriumperboraat (hierna: „PBS”) verhandelt.

2        Degussa AG stelde in november 2002 de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis van het bestaan van een kartel op de HP‑ en PBS-markt en verzocht om immuniteit voor geldboeten krachtens de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).

3        Degussa overhandigde de Commissie materiële bewijzen op basis waarvan zij op 25 en 26 maart 2003 in de bedrijfsruimten van bepaalde ondernemingen inspecties verrichtte.

4        De Commissie zond verzoekster en de overige betrokken ondernemingen op 26 januari 2005 een mededeling van punten van bezwaar.

5        Na de betrokken ondernemingen te hebben gehoord, gaf de Commissie beschikking C(2006) 1766 def. van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira Oyj, verzoekster, Chemoxal, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA (zaak COMP/F/C.38.620 – Waterstofperoxide en perboraat) (hierna: „bestreden beschikking”), waarvan een samenvatting in het Publicatieblad van de Europese Unie van 13 december 2006 (PB L 353, blz. 54) is gepubliceerd. Zij werd verzoekster bij brief van 8 mei 2006 betekend.

 Bestreden beschikking

6        De Commissie wees er in de bestreden beschikking op dat de ondernemingen waaraan deze is gericht, hadden deelgenomen aan één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 81 EG en op artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) met betrekking tot HP en het daarvan afgeleide product PBS (punt 2 van de bestreden beschikking).

7        De vastgestelde inbreuk bestond voornamelijk in de uitwisseling van belangrijke, vertrouwelijke markt‑ en/of bedrijfsinformatie, de beperking en/of controle van de productie evenals van de potentiële en feitelijke productiecapaciteit, de verdeling van marktaandelen en klanten, en de vaststelling en controle van prijzen door de concurrerende ondernemingen.

8        Verzoekster en Chemoxal werden „hoofdelijk en gezamenlijk” aansprakelijk gesteld voor de inbreuk (punt 406 van de bestreden beschikking).

9        De Commissie stelde krachtens artikel 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) de verjaring van haar bevoegdheid terzake van de oplegging van sancties aan verzoekster en Chemoxal vast, die meer dan vijf jaar vóór de eerste handelingen van onderzoek hun deelneming aan de inbreuk hadden gestaakt. De Commissie meende evenwel een legitiem belang bij de vaststelling van de betrokken inbreuk jegens deze vennootschappen te hebben (punten 366‑369 van de bestreden beschikking).

10      Volgens artikel 1, sub i en j, van de bestreden beschikking hebben verzoekster en Chemoxal artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst geschonden door van 12 mei 1995 tot en met 31 december 1997 aan de betrokken inbreuk deel te nemen.

11      In artikel 2, sub f, van de bestreden beschikking legde de Commissie verzoekster en Chemoxal een geldboete van 0 EUR op.

12      Artikel 4 van de bestreden beschikking bevat een lijst van adressaten, waaronder verzoekster.

 Procesverloop en conclusies van partijen

13      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 17 juli 2006, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

14      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zesde kamer. Bijgevolg is de onderhavige zaak, partijen gehoord, aan de Zesde kamer (uitgebreid) toegewezen.

15      Aangezien twee rechters van de kamer (uitgebreid) verhinderd waren zitting te nemen, heeft de president van het Gerecht krachtens artikel 32, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht twee rechters ter aanvulling van de kamer aangewezen.

16      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Ter terechtzitting van 2 september 2010 zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

17      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        artikel 1, sub i, van de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover de Commissie daarin haar deelneming aan de inbreuk vaststelde;

–        bijgevolg artikel 2, sub f, en artikel 4 van de bestreden beschikking nietig te verklaren, voor zover zij haar betreffen;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

18      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

19      Verzoekster baseert haar beroep op vier middelen. Het eerste betreft schending van artikel 81 EG doordat de inbreuk is toegerekend op basis van een uit volledige zeggenschap over de dochter voortvloeiend vermoeden, het tweede schending van de rechten van verdediging als gevolg van de toepassing van dit vermoeden, het derde niet-nakoming van de motiveringsplicht inzake de afwijzing van het tot weerlegging van dit vermoeden gestelde en het vierde gebrek aan legitiem belang bij de vaststelling van haar deelneming aan de inbreuk wegens verjaring.

 Opmerkingen vooraf

20      Nu verzoekster met haar eerste drie middelen in wezen opkomt tegen haar aansprakelijkstelling voor het inbreukmakend gedrag van haar dochteronderneming, dient om te beginnen de relevante rechtspraak in herinnering te worden gebracht.

21      Het is vaste rechtspraak dat het gedrag van een dochteronderneming aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend, met name wanneer de dochteronderneming, hoewel zij een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid heeft, niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalt, maar in hoofdzaak de haar door de moedermaatschappij verstrekte instructies volgt, inzonderheid gelet op de economische, organisatorische en juridische banden die de twee juridische entiteiten verenigen (zie arrest Hof van 10 september 2009, Akzo Nobel e.a./Commissie, C‑97/08 P, Jurispr. blz. I‑8237, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      De moedermaatschappij en haar dochteronderneming maken in een dergelijke situatie namelijk deel uit van één economische eenheid en vormen dus één enkele onderneming in de zin van artikel 81 EG (arrest Akzo Nobel e.a./Commissie, punt 21 hierboven, punt 59).

23      In het bijzondere geval waarin een moedermaatschappij het volledige kapitaal in handen heeft van haar dochteronderneming die een inbreuk op de mededingingsregels van de Unie heeft gemaakt, kan deze moedermaatschappij beslissende invloed uitoefenen op het gedrag van deze dochter en bestaat er een weerlegbaar vermoeden dat die moedermaatschappij metterdaad een beslissende invloed uitoefent op het gedrag van haar dochter (zie arrest Akzo Nobel e.a./Commissie, punt 21 hierboven, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      In die omstandigheden volstaat het dat de Commissie bewijst dat het gehele kapitaal van een dochteronderneming in handen is van haar moedermaatschappij om aan te nemen dat de moedermaatschappij beslissende invloed heeft op het commerciële beleid van de dochter. De Commissie kan de moedermaatschappij vervolgens hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de betrokken inbreuk, tenzij de moedermaatschappij, die dat vermoeden moet weerleggen, afdoende bewijzen overlegt die aantonen dat haar dochteronderneming zich op de markt autonoom gedraagt (zie in die zin arrest Akzo Nobel e.a./Commissie, punt 21 hierboven, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Bij de beoordeling of een dochteronderneming autonoom haar marktgedrag bepaalt, dient rekening te worden gehouden met alle relevante factoren betreffende de economische, organisatorische en juridische banden tussen deze dochteronderneming en haar moedermaatschappij, die in elk geval anders kunnen zijn en waarvan dus geen uitputtende lijst kan worden opgesteld (arrest Akzo Nobel e.a./Commissie, punt 21 hierboven, punt 74; zie ook in die zin arrest Gerecht van 12 december 2007, Akzo Nobel e.a./Commissie, T‑112/05, Jurispr. blz. II‑5049, punt 65).

26      In casu heeft de Commissie in de punten 370 tot en met 379 van de bestreden beschikking eraan herinnerd dat een moedermaatschappij aansprakelijk voor het illegale gedrag van een dochter kan worden gesteld voor zover de dochter haar marktgedrag niet autonoom bepaalt. Zij preciseerde te mogen aannemen dat een dochter waarover volledige zeggenschap wordt uitgeoefend, hoofdzakelijk de instructies volgt van haar moedermaatschappij, die evenwel het vermoeden door tegenbewijs kan weerleggen.

27      Wat de toerekening van de inbreuk aan verzoekster betreft, heeft de Commissie in punt 403 van de bestreden beschikking er om te beginnen op gewezen dat zij ten tijde van de inbreuk het volledige kapitaal van Chemoxal bezat en de leden van de raad van bestuur kon aanwijzen, hetgeen volstond voor het vermoeden dat zij het gedrag van haar dochter daadwerkelijk beslissend beïnvloedde.

28      In punt 404 van de bestreden beschikking heeft zij verwezen naar de door verzoekster tegen deze toerekening aangevoerde argumenten.

29      In punt 405 van de bestreden beschikking heeft de Commissie erop gewezen dat, anders dan verzoekster stelt, volledige zeggenschap over het kapitaal van de dochter een vermoeden deed ontstaan dat kan worden weerlegd door het bewijs dat „de dochter een bepaalde autonomie heeft”. Zij achtte vervolgens het door verzoekster gestelde onvoldoende tot weerlegging van dit vermoeden en stelde enerzijds dat haar bevoegdheid tot aanwijzing van de leden van de raad van bestuur van de dochter wees op de uitoefening van een beslissende invloed op het dagelijkse beheer van de dochter. Zij verwees anderzijds naar bepaalde aanwijzingen op basis van de perceptie door derden van de betrokken ondernemingen als dezelfde onderneming, namelijk de vermeldingen van de naam Air Liquide in bepaalde documenten over het kartel en het gebruik door Chemoxal van het merk Air Liquide.

30      Ten slotte heeft de Commissie in punt 406 van de bestreden beschikking erop gewezen dat zij haar conclusie over de toerekening van de betrokken inbreuk aan verzoekster en haar dochter Chemoxal als deel uitmakend van dezelfde bij de inbreuk betrokken onderneming handhaafde.

 Eerste en tweede middel: schending van artikel 81 EG en van verzoeksters rechten van verdediging doordat het vermoeden op basis van volledige zeggenschap over de dochter is toegepast

 Argumenten van partijen

31      Volgens verzoeksters eerste middel wettigt het bezit door de moedermaatschappij van het volledige kapitaal van haar dochter op zich niet het vermoeden dat de moeder de dochter beslissend beïnvloedt, noch de toerekening van het inbreukmakend gedrag van de dochter aan de moeder. Er moet ook nog worden bewezen dat de dochter niet autonoom is. De Commissie heeft artikel 81 EG geschonden door het vermoeden alleen te baseren op het bezit van het volledige kapitaal van de dochter.

32      Bovendien bewijst het door de Commissie nader gestelde zoals de bevoegdheid om de leden van de raad van bestuur van Chemoxal aan te wijzen en het gebruik door Chemoxal van verzoeksters naam (punten 403 en 405 van de bestreden beschikking) niet dat verzoekster haar dochter beslissend beïnvloedt. In het bijzonder wijst het gebruik door een dochter van de handelsnaam van de moeder er volgens de besluitvormingspraktijk van de Commissie niet op dat zij één enkele economische entiteit vormen. Tal van dossierstukken verwijzen trouwens naar Chemoxal en niet naar verzoekster.

33      Volgens verzoeksters tweede middel is met de toepassing van het betrokken vermoeden de bewijslast omgekeerd in strijd met haar rechten van verdediging.

34      De Commissie bestrijdt verzoeksters argumenten.

 Beoordeling door het Gerecht

35      Blijkens de punten 403 tot en met 406 van de bestreden beschikking berust de toerekening aan verzoekster van het inbreukmakend gedrag van haar dochter op de vaststelling dat zij Chemoxal daadwerkelijk beslissend beïnvloedde, als gevolg van een uit haar volledige zeggenschap over deze dochter voortvloeiend vermoeden, dat verzoekster volgens de Commissie niet heeft weerlegd.

36      Gelet op de in de punten 21 tot en met 24 hierboven aangehaalde rechtspraak kon de Commissie op goede grond aannemen dat verzoekster Chemoxal beslissend beïnvloedde wegens de onbetwiste verhouding van volledige zeggenschap tussen deze twee ondernemingen.

37      Dienaangaande falen verzoeksters argumenten over het in de punten 403 en 405 van de bestreden beschikking gestelde inzake de bevoegdheid om de leden van de raad van bestuur van Chemoxal aan te wijzen en de omstandigheid dat wordt verwezen naar verzoeksters naam in de door de inbreuk betrokken sector.

38      Daar de Commissie zich daarop beroept naast het vastgestelde bestaan van verzoeksters volledige zeggenschap over het kapitaal van Chemoxal, laat de door verzoekster gestelde irrelevantie ervan het recht voor de Commissie om zich op het betrokken vermoeden te beroepen namelijk onverlet.

39      Daar is vastgesteld dat de Commissie geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het door verzoekster eventueel door tegenbewijs te weerleggen vermoeden toe te passen, dient voorts ook het middel te worden afgewezen dat de bewijslast is omgekeerd in strijd met de rechten van verdediging.

40      Gelet op een en ander kunnen het eerste en het tweede middel niet worden aanvaard.

 Derde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht inzake de afwijzing van het gestelde tot weerlegging van het betrokken vermoeden

 Argumenten van partijen

41      Volgens verzoekster is de Commissie haar motiveringsplicht niet nagekomen door geen standpunt te bepalen over verzoeksters bewijs tot weerlegging van het vermoeden op basis van haar volledige zeggenschap over Chemoxal.

42      Zij wijst erop dat zij in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar een geheel van bewijselementen over de structurele en beslissingsautonomie van Chemoxal heeft overgelegd.

43      In punt 404 van de bestreden beschikking heeft de Commissie deze bewijselementen onvolledig vermeld. Zij heeft evenmin repliek gegeven en stelde alleen dat „[verzoekster] van buiten uit gezien duidelijk zeggenschap had over de activiteit van Chemoxal” en „zowel de klanten als de concurrenten voor de [HP]-sector naar ‚Air Liquide’ verwezen” (punt 405 van de bestreden beschikking). In de bestreden beschikking is het door verzoekster gestelde dus niet nader onderzocht.

44      Volgens verzoekster kan de Commissie de ontoereikende motivering van de bestreden beschikking niet verhelpen door voor het Gerecht met name aan te voeren dat Chemoxal de door Oxysynthèse SA geproduceerde producten verkocht. De Commissie heeft in de bestreden beschikking immers niet aangetoond dat verzoekster daadwerkelijk zeggenschap had over deze gemeenschappelijke onderneming van verzoekster en Atochem SA, waarin Chemoxal verzoeksters participatie beheerde.

45      De door de Commissie voor het eerst in het verweerschrift ontwikkelde argumenten bevestigden dat de bestreden beschikking op dit punt ontoereikend was gemotiveerd.

46      De Commissie antwoordt dat de last van het bewijs van de autonomie van Chemoxal in het kader van het betrokken vermoeden uitsluitend op verzoekster rust. Inzake het door verzoekster gestelde heeft de Commissie in de punten 403 tot en met 405 van de bestreden beschikking afdoende uitgelegd waarom dit vermoeden niet was weerlegd.

47      De Commissie is trouwens niet ertoe gehouden alle argumenten in antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar te beantwoorden. Zij hoeft alleen omstandig te motiveren waarom de inbreuk aan de betrokken onderneming kan worden toegerekend. Verzoekster verwijt de Commissie niet geen dergelijke motivering te hebben gegeven.

48      Verzoeksters zeer algemene en niet door specifiek bewijs gestaafde argumenten konden overigens geenszins het betrokken vermoeden weerleggen.

49      Wat in de eerste plaats de gestelde structurele autonomie van verzoeksters dochter betreft, sluit het feit dat de bestuurders van Chemoxal geen deel uitmaakten van verzoeksters organen, geenszins uit dat verzoekster instructies aan haar dochter gaf en haar gedrag van nabij volgde. Ook al blijkt zulks niet uit de bestreden beschikking, uit hetgeen verzoekster in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar heeft gepreciseerd, blijkt voorts dat althans één bestuurder van Chemoxal na ontslag een van verzoeksters bestuurders werd.

50      In de tweede plaats is het gegeven dat de bestuursvoorzitter van Chemoxal zeer uitgebreide bevoegdheden had, slechts een voorbeeld van de gewoonlijk aan de topman van een onderneming toegekende bevoegdheid en dit bewijst geenszins de autonomie van verzoeksters dochter.

51      In de derde plaats is het feit dat Chemoxal over haar eigen diensten beschikte, gebruikelijk voor een entiteit met rechtspersoonlijkheid. Voorts deed Chemoxal blijkens het door verzoekster gestelde een beroep op verschillende diensten van de moedermaatschappij en had zij haar zetel in hetzelfde gebouw als de groepszetel.

52      Aangaande, in de vierde plaats, de argumenten betreffende het beheer door Chemoxal van participaties in andere dochters van de groep, in het bijzonder Oxysynthèse, erkende verzoekster dat zij ook rechtstreeks bij het beheer van deze participaties was betrokken.

53      Voorts wees de Commissie erop dat Chemoxal HP verkocht, dat werd geproduceerd door Oxysynthèse, waarover verzoekster en Atochem gezamenlijk zeggenschap hadden (punten 42 en 52 van de bestreden beschikking). Dit motief is weliswaar niet vermeld in het deel van de bestreden beschikking over de toerekenbaarheid van de inbreuk, maar het is toch niet irrelevant. Het is namelijk moeilijk denkbaar dat verzoekster geen enkele zeggenschap had over Chemoxal die was belast met de verkoop van de productie van een andere dochter van de groep, waarover zij gezamenlijk zeggenschap hadden.

54      Aangaande, in de eerste plaats, de gestelde beslissingsautonomie van verzoeksters dochter heeft verzoekster de gestelde autonomie van Chemoxal inzake prijzen niet bewezen. Met betrekking tot de bevoegdheden van de algemeen directeur van Chemoxal heeft verzoekster een korte brief overgelegd waarin hij kort met een prijs instemt, hetgeen geenszins aantoont dat hij alleen het prijsbeleid bepaalde. Voorts zijn alleen verslagen van klantenbezoeken aangevoerd.

55      In de tweede plaats kwam de gestelde autonomie van Chemoxal in de ontwikkeling van strategische handelsprojecten slechts ter sprake door een verwijzing naar het project „[HP]-oplossing ‚in situ’”, waarvan overigens geenszins is bewezen dat het aan Chemoxal was toegekend. Bovendien kwam dit project blijkens het bij het verzoekschrift gevoegde voort uit door de groep ontwikkelde technieken en kwam de promotor ervan van de moedermaatschappij.

56      In de derde plaats bewijzen de argumenten over de voorbereiding van de begroting, het beheer van de klantenrelaties en het feit dat alleen de werknemers van Chemoxal in de European Chemical Industry Council (CEFIC) deelnamen, geenszins dat verzoekster haar dochter niet daadwerkelijk beslissend beïnvloedde.

57      Daar verzoeksters argumenten het vermoeden geenszins hebben kunnen weerleggen, was de Commissie dus niet ertoe gehouden in detail uiteen te zetten waarom deze argumenten werden afgewezen. De Commissie voldeed aan haar motiveringsplicht door omstandig te motiveren waarom de inbreuk aan verzoekster was toegerekend.

58      De Commissie heeft verzoeksters argumenten zorgvuldig onderzocht en is na een summiere vermelding (punt 404 van de bestreden beschikking) tot de conclusie gekomen dat zij onvoldoende waren om het vermoeden te weerleggen (punt 405 van de bestreden beschikking). Verzoeksters argumenten waren immers zeer algemeen en niet gestaafd door enig specifiek bewijs.

59      Aangezien de betrokken onderneming de autonomie van haar dochter moet bewijzen, kan de Commissie, wanneer de onderneming zich zonder nader bewijsmiddel beperkt tot algemene en ongestaafde verklaringen, immers geen niet-nakoming van haar motiveringsplicht worden verweten wanneer zij er alleen op wijst dat het gestelde onvoldoende is om het vermoeden te weerleggen.

60      Volgens de Commissie is de bestreden beschikking, zelfs gesteld dat zij onvoldoende heeft uitgelegd waarom verzoekster niet erin is geslaagd het vermoeden te weerleggen, hoe dan ook toereikend gemotiveerd aangezien de Commissie daarin duidelijk twee extra punten heeft aangegeven die op zich alleen de conclusie wettigen dat Chemoxal en verzoekster een economische eenheid vormden. Het gaat ten eerste om verzoeksters bevoegdheid om de leden van de raad van bestuur van Chemoxal aan te wijzen en ten tweede om de perceptie „van buiten uit”, uit het oogpunt van de klanten en de concurrenten, van de handelsactiviteit van Chemoxal als die van verzoekster. In het bijzonder wordt in de context van het kartel vaak naar Chemoxal als „Air Liquide” verwezen en gebruikte Chemoxal het merk Air Liquide in het handelsverkeer.

61      Bovendien heeft de Commissie er in de bestreden beschikking ook op gewezen dat Chemoxal HP verkocht, dat werd geproduceerd door Oxysynthèse, waarover verzoekster en Atochem gezamenlijk zeggenschap hadden. Dat gold volgens punt 344 van de mededeling van punten van bezwaar als relevant criterium voor de toerekening van de inbreuk. Het is namelijk moeilijk denkbaar dat verzoekster geen enkele zeggenschap had over een onderneming die was belast met de verkoop van de productie van een andere van haar dochterondernemingen waarover zij een daadwerkelijke gezamenlijke zeggenschap had.

62      Ten slotte stelt de Commissie volstrekt subsidiair dat zelfs de eventuele vaststelling van ontoereikende motivering in casu geen grond voor nietigverklaring van de bestreden beschikking is aangezien verzoekster slechts algemene verklaringen heeft afgelegd en geenszins bewijselementen heeft aangevoerd die het betrokken vermoeden konden weerleggen.

 Beoordeling door het Gerecht

63      Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 253 EG vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden in staat worden gesteld om de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel te kennen, en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, Jurispr. blz. I‑1719, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64      De Commissie is niet verplicht een standpunt te bepalen ten aanzien van alle door de belanghebbenden voorgedragen argumenten, maar kan volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn. In het bijzonder hoeft zij geen standpunt te bepalen over gegevens die kennelijk niet ter zake doen of die zonder betekenis dan wel duidelijk bijkomstig zijn (arrest Gerecht van 15 juni 2005, Corsica Ferries France/Commissie, T‑349/03, Jurispr. blz. II‑2197, punt 64; zie ook in die zin arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, punt 63 hierboven, punt 64).

65      Wanneer, zoals in casu, een beschikking in een procedure op grond van artikel 81 EG meer dan één adressaat heeft en de vraag rijst aan wie de inbreuk moet worden toegerekend, moet zij een toereikende motivering bevatten ten aanzien van alle adressaten, in het bijzonder van degenen die volgens de bewoordingen van deze beschikking voor de inbreuk aansprakelijk zijn. Zo moet een dergelijke beschikking bij aansprakelijkstelling van een moedermaatschappij voor het inbreukmakend gedrag van haar dochter omstandig de redenen ter rechtvaardiging van de toerekenbaarheid van de inbreuk aan deze onderneming uiteenzetten (zie in die zin arrest Gerecht van 14 mei 1998, SCA Holding/Commissie, T‑327/94, Jurispr. blz. II‑1373, punten 78‑80).

66      In casu stelt verzoekster dat de Commissie in de bestreden beschikking haar aansprakelijkstelling onvoldoende heeft gemotiveerd, in het bijzonder door niet uit te leggen waarom haar argumenten tot weerlegging van het uit haar zeggenschap over het gehele kapitaal van Chemoxal voortvloeiende vermoeden zijn afgewezen.

67      Blijkens het dossier voerde verzoekster in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar specifieke argumenten aan om de autonomie van Chemoxal aan te tonen en stelde zij het volgende:

–        wat in de eerste plaats de structurele autonomie van Chemoxal betreft, was geen enkele bestuurder van Chemoxal, anders dan bleek voor sommige van de overige betrokken ondernemingen, lid van verzoeksters raad van bestuur of organen; dat blijkt uit aan de Commissie meegedeelde voorbeelden van loonbriefjes en uit het antwoord op het inlichtingenverzoek van 18 maart 2004: geen enkele bestuurder of werknemer van Chemoxal stond namelijk tegelijk op verzoeksters loonlijst;

–        blijkens de aan de Commissie meegedeelde notulen van de raad van bestuur van Chemoxal van 12 mei en 25 oktober 1995 had de bestuursvoorzitter ervan een onbeperkt mandaat waarbij hij „binnen de wettelijke grenzen de ruimste bevoegdheden had om in alle omstandigheden namens [Chemoxal] op te treden” en beschikte haar algemeen directeur ook over ruim gedefinieerde bevoegdheden; volgens een circulaire van de algemeen directeur van Chemoxal uit de tijd van de inbreuk kreeg hij tot taak het logistieke beleid te bepalen en bij de detachering van een commercieel directeur in Azië het algemene commerciële beleid te voeren;

–        Chemoxal beschikte over haar eigen diensten, namelijk een commerciële dienst, een dienst marketing, een personeelsdienst, een dienst informatica en een dienst boekhouding, waarmee zij haar commerciële beleid volstrekt zelfstandig kon voeren, en zij beschikte zelfs over een onderzoekscentrum dat afzonderlijk werd beheerd, ook al was het gevestigd in dezelfde lokalen als dat van verzoekster; voor de diensten waarover Chemoxal niet rechtstreeks beschikte, zoals met name een juridische en fiscale dienst en een dienst „verzekeringen”, deed zij tegen betaling een beroep op de diensten van haar moedermaatschappij; ook al was de zetel van Chemoxal gevestigd in hetzelfde gebouw als de zetel van de groep, zij huurde haar lokalen van haar moedermaatschappij, hetgeen een aan de Commissie meegedeeld huurcontract bevestigt;

–        Chemoxal beheerde autonoom de participaties van de groep in Oxysynthèse en in Oxysynthèse Deutschland GmbH, die HP produceerden; hoewel verzoekster ook een vertegenwoordiger in de raad van bestuur van Oxysynthèse had, maakte slechts een van de vertegenwoordigers van Chemoxal deel uit van het directiecomité van deze onderneming en zorgde hij voor het algemene bestuur ervan;

–        Chemoxal beheerde autonoom de participatie van de groep in Chemoxal Chemie GmbH, een om fiscale redenen van verzoekster juridisch gescheiden vennootschap; blijkens de bij het dossier van de Commissie gevoegde stukken waren de vertegenwoordigers in de raad van bestuur van deze dochter in feite werknemers van Chemoxal;

–        in de tweede plaats staat de activiteit van Chemoxal, wat haar beslissingsautonomie betreft, zeer ver van de overige activiteiten van de groep, die zich richten op de levering van industrieel en medisch gas; alleen de directie van Chemoxal was bevoegd om haar commercieel beleid uit te stippelen en te voeren;

–        richtlijnen en globale richtsnoeren inzake prijzen kwamen alleen van de bestuurders van Chemoxal, terwijl het operationele niveau onder het enkele toezicht van de bestuurders besliste over de aan een bepaalde klant geboden prijs, hetgeen aan de Commissie meegedeelde interne post en verslagen van klantenbezoeken bevestigen;

–        grote strategische commerciële projecten werden alleen op initiatief van het personeel van Chemoxal ontwikkeld, hetgeen een project betreffende de door Chemoxal in 1996 ontwikkelde HP-productieoplossing „in situ” op basis van voor andere producten door de groep ontwikkelde technische toepassingen bevestigt; daartoe wierf Chemoxal een technicus van haar moedermaatschappij aan, die overigens buiten het project bleef;

–        de directie van Chemoxal stelde de begroting op, hetgeen een aan de Commissie meegedeelde circulaire van haar algemeen directeur met een omschrijving van de betrokken taakverdeling bevestigt;

–        blijkens brieven en verslagen van klantenbezoeken onderhield Chemoxal zelf of via haar lokale agenten rechtstreeks contact met haar klanten;

–        Chemoxal werd blijkens in het dossier van de Commissie opgenomen notulen van vergaderingen van CEFIC in haar contacten ermee beschouwd als een autonome onderneming;

–        Chemoxal gebruikte de handelsnaam Air Liquide Chimie met een legitiem doel, namelijk profiteren van de reputatie van een internationale groep, zonder enige afbreuk aan haar autonomie tegenover de moedermaatschappij met een verwante handelsnaam; Chemoxal stelt haar officiële handelsdocumenten onder haar eigen handelsnaam op;

–        geen enkele deelnemer aan de vergaderingen over het betrokken kartel was in verzoeksters dienst en het dossier van de Commissie bevat geen spoor van enige instructie van verzoekster aan Chemoxal.

68      In punt 404 van de bestreden beschikking geeft de Commissie verzoeksters argumenten weer.

69      Volgens het daaropvolgende punt 405 van de bestreden beschikking volstond het door verzoekster gestelde niet tot weerlegging van het betrokken vermoeden en werd de vastgestelde beslissende invloed van verzoekster op Chemoxal bevestigd door haar bevoegdheid de leden van de raad van bestuur van haar dochter aan te wijzen en door aanwijzingen over de perceptie door derden van de betrokken ondernemingen. De Commissie handhaafde ten slotte in punt 406 van de bestreden beschikking haar conclusie dat verzoekster en Chemoxal dezelfde onderneming waren.

70      Met deze redenering wordt niet op verzoeksters argumenten ingegaan, maar alleen verwezen naar bepaalde extra aanwijzingen van verzoeksters beslissende invloed op haar dochter. Bijgevolg wordt in deze motivering van de bestreden beschikking niet uitgelegd waarom volgens de Commissie het door verzoekster gestelde onvoldoende was tot weerlegging van het betrokken vermoeden.

71      Voorts is de Commissie weliswaar niet ertoe gehouden een standpunt te bepalen ten aanzien van alle argumenten van de belanghebbende, met name wanneer een argument kennelijk niet ter zake doet, zonder betekenis dan wel duidelijk bijkomstig is (zie punt 64 hierboven), maar het door verzoeksters gestelde kan, anders dan de Commissie stelt, in casu niet worden geacht betekenis te missen voor de beoordeling van de autonomie van Chemoxal.

72      Verzoekster wees in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar namelijk op een geheel van omstandigheden die ten tijde van de betrokken inbreuk haar band met Chemoxal kenmerkten, met name dat de activiteit van Chemoxal zeer specifiek was vergeleken met de andere activiteiten van de groep, bestuurders en personeel van de betrokken ondernemingen elkaar geenszins overlapten, de bevoegdheden van de bestuurders van de dochter ruim waren omschreven, de dochter over haar eigen diensten voor commerciële activiteiten beschikte en autonoom strategische projecten ontwikkelde.

73      Verzoekster poneerde overigens geen stellingen zonder meer, maar verstrekte een aantal concrete bij het antwoord op de mededeling van punten van bezwaar gevoegde gegevens (zie punt 67 hierboven).

74      In deze omstandigheden was de Commissie ertoe gehouden een standpunt te bepalen over verzoeksters tegenargumenten door te onderzoeken of verzoekster, gelet op alle relevante gegevens over de economische, organisatorische en juridische banden tussen de betrokken ondernemingen, had aangetoond dat haar dochter zich autonoom op de markt gedroeg.

75      De plicht van de Commissie tot motivering van haar beschikking op dit punt blijkt duidelijk uit de weerlegbaarheid van het betrokken vermoeden, dat verzoekster moest weerleggen door een bewijs betreffende alle economische, organisatorische en juridische banden tussen haarzelf en haar dochter.

76      Voorts kan deze ontoereikende motivering niet worden verholpen door de verwijzing naar de in punt 405 van de bestreden beschikking uiteengezette aanwijzingen inzake de bevoegdheid de leden van de raad van bestuur van de dochter aan te wijzen en de perceptie door derden van de betrokken ondernemingen.

77      Hoewel bij de beoordeling van de banden tussen de betrokken ondernemingen met deze gegevens rekening kan worden gehouden, wordt door deze gegevens aan te voeren niet afgedaan aan de relevantie van verzoeksters argumenten inzake de autonomie van Chemoxal en bijgevolg is dit als motivering voor de afwijzing van deze argumenten ontoereikend.

78      Aangaande het argument van de Commissie dat er andere aanwijzingen zijn van verzoeksters invloed op Chemoxal, namelijk dat Chemoxal HP verkocht van Oxysynthèse, waarover verzoekster en Atochem gezamenlijk zeggenschap hadden (punt 401 van de bestreden beschikking), blijkt uit de bestreden beschikking niet dat de Commissie zich daarop heeft beroepen als motivering voor haar vaststelling van verzoeksters beslissende invloed op Chemoxal. Voorts kan een gewone verwijzing naar deze extra aanwijzing over de banden tussen de betrokken ondernemingen in geen geval de ontoereikende motivering voor de afwijzing van verzoeksters tegenargumenten verhelpen.

79      Gelet op het voorgaande heeft de Commissie geen omstandig standpunt bepaald over verzoeksters bewijs tot weerlegging van het uit haar participatie in het kapitaal van Chemoxal voortvloeiende vermoeden en dus is haar conclusie over de toerekening van de betrokken inbreuk aan verzoekster rechtens ontoereikend gemotiveerd.

80      Aangezien de Commissie in het verweerschrift verzoeksters tegenbewijs hoe dan ook onvoldoende achtte om de autonomie van Chemoxal aan te tonen, dient te worden vastgesteld dat in de motivering van de bestreden beschikking nergens wordt aangegeven op welke basis de Commissie het in casu gestelde heeft beoordeeld, zodat de gegrondheid van de bestreden beschikking op dit punt niet kan worden getoetst.

81      Bovendien dient eraan te worden herinnerd dat de motivering in beginsel tegelijk met het bezwarende besluit aan de betrokkene moet worden meegedeeld. Het ontbreken van motivering kan niet worden geregulariseerd doordat de betrokkene tijdens de procedure voor de rechter kennis krijgt van de redenen van de beschikking (arrest Hof van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, Jurispr. blz. I‑5425, punt 463; arrest Gerecht van 12 september 2007, González y Díez/Commissie, T‑25/04, Jurispr. blz. II‑3121, punt 220).

82      Het ontbreken van motivering kan dus niet in de loop van het geding worden verholpen.

83      Gelet op al het voorgaande dient het middel inzake niet-nakoming van de motiveringsplicht te worden aanvaard en dient het verzoek tot nietigverklaring van de bestreden beschikking te worden toegewezen voor zover zij verzoekster betreft.

84      Bijgevolg behoeft het vierde middel niet te worden onderzocht.

 Kosten

85      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig verzoeksters vordering in de kosten worden verwezen.

HET GERECHT (Zesde kamer – uitgebreid)

rechtdoende, verklaart:

1)      Beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 – Waterstofperoxide en perboraat) wordt nietig verklaard, voor zover zij L’Air liquide, SA pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude, betreft.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Vadapalas

Prek

Dittrich

Truchot

 

      O’Higgins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 juni 2011.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.