Language of document :

Beroep ingesteld op 2 oktober 2013 – Nederland/Commissie

(Zaak T-542/13)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: J. Langer en M. Bulterman, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht tot:

de nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 18 juli 2013 met als kenmerk C(2013) 4474 final betreffende de niet-toepassing van een aantal bepalingen van het Besluit van 8 juni 2012 van het Koninkrijk der Nederlanden houdende vaststelling van nadere regels met betrekking tot de liberalisering van het internationaal personenvervoer per trein;

de veroordeling van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan het feit dat de Commissie het bestreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 61 van Richtlijn 2012/34/EU1 . Verzoekster voert aan dat indien de Commissie het niet eens is met de wijze waarop de Nederlandse wetgever de richtlijn implementeert, zij gebruik kan maken van artikel 258 VWEU.

Tweede middel, ontleend aan een schending van het verdedigingsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van loyale samenwerking door na afloop van de “EU Pilot”2 op grond van artikel 61 van Richtlijn 2012/34/EU Nederlandse wetgeving buiten toepassing te verklaren. Verzoekster voert aan dat zij er gedurende het beantwoorden van de vragen van de Commissie in het kader van de “EU Pilot” er in redelijkheid vanuit kon gaan dat de gedeelde informatie door de Commissie uitsluitend gebruikt zou worden in het kader van (het voorkomen van) een inbreukprocedure.

Derde middel, ontleend aan een gebrekkige motivering en een onjuiste uitlegging van Richtlijn 2012/34/EU door aan te nemen dat de criteria voor “het bepalen van het hoofddoel van de dienst” in de zin van artikel 10, lid 3, van de richtlijn niet op voorhand mogen worden vastgesteld, en door aan te nemen dat het de toezichthoudende instantie dient te zijn die de criteria voor het “bepalen van het economisch evenwicht” in de zin van artikel 11, lid 2, opstelt.

____________

1 Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343, blz. 32).

2 Zie de mededeling van de Commissie “Een Europa van resultaten – toepassing van het Gemeenschapsrecht” (COM(2007) 502 definitief).