Language of document : ECLI:EU:T:2015:783

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

2 oktober 2015 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – REACH – Heffing van leges wegens onjuiste opgave van de grootte van de onderneming – Regeling van het taalgebruik – Beroepstermijn – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑540/13,

Société européenne des chaux et liants, gevestigd te Bourgoin-Jallieu (Frankrijk), vertegenwoordigd door J. Dezarnaud, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkilä, A. Iber en C. Schultheiss als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit SME (2013) 1665 van het ECHA van 21 mei 2013, voor zover daarin van verzoekster leges worden geheven,

geeft

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen, president, F. Dehousse (rapporteur) en A. M. Collins, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 9 december 2010 is verzoekster, Société européenne des chaux et liants, bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) overgegaan tot registratie van twee stoffen in het kader van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).

2        Tijdens de registratieprocedure heeft verzoekster aan het ECHA opgegeven dat zij een „kleine” onderneming was in de zin van aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124, blz. 36). Op grond van deze verklaring kon zij in aanmerking komen voor een lager bedrag van de vergoeding die volgens artikel 6, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 voor elke registratieaanvraag verschuldigd is.

3        Op 13 februari 2013 heeft het ECHA verzoekster op grond van artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het ECHA te betalen vergoedingen krachtens verordening nr. 1907/2006 (PB L 107, blz. 6), verzocht om bepaalde documenten te verstrekken met het oog op de toetsing van haar verklaring dat zij een kleine onderneming was.

4        Bij brief van 12 april 2013 heeft verzoekster geantwoord dat haar opgave dat zij een „kleine” onderneming in de zin van aanbeveling 2003/361 was, onjuist was en dat zij een „grote” onderneming in de zin van deze aanbeveling was.

5        Bij e-mail en brief van 21 mei 2013 heeft het ECHA besluit SME (2013) 1665 (hierna: „bestreden besluit”) aan verzoekster ter kennis gebracht. In dit besluit heeft het ECHA, gelet op de brief van 12 april 2013 en overeenkomstig artikel 13, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 340/2008, besloten dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor de voor kleine ondernemingen geldende verlaagde vergoeding en dat daarom aan verzoekster, naast de twee facturen voor het verschil tussen de oorspronkelijk betaalde vergoedingen en de uiteindelijk verschuldigde vergoedingen, een factuur zou worden uitgereikt voor een bedrag van 9 950 EUR aan leges. Het bestreden besluit bevatte een specifieke verwijzing naar de beroepmogelijkheden waarover de adressaat beschikte.

6        Het ECHA heeft verzoekster dan ook per e-mail een op 22 mei 2013 gedateerde factuur gezonden voor een bedrag van 9 950 EUR aan leges.

7        Bij een aan het ECHA gerichte brief van 15 juli 2013, die werd ontvangen op 25 juli 2013, heeft verzoekster de heffing van leges betwist en om ontheffing verzocht.

8        Bij e-mail en brief van 26 juli 2013 gericht aan verzoekster, heeft het ECHA erop gewezen dat tegen het bestreden besluit, binnen twee maanden vanaf de kennisgeving ervan, beroep kon worden ingesteld bij het Gerecht, zoals vermeld in het bestreden besluit en zoals volgde uit artikel 94, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 en artikel 263 VWEU. Het ECHA heeft hieraan toegevoegd dat voor het geval dat verzoekster in rechte wilde opkomen tegen de rechtmatigheid van het bestreden besluit, zij zich tot het Gerecht moest wenden.

9        Bij brief van 30 juli 2013, ingekomen op de griffie van het Gerecht op 5 augustus 2013 en met als bijlage het bezwaarschrift van 15 juli 2013 heeft verzoekster, door middel van deze door haar bestuurder M. ondertekende brief, beroep willen instellen bij het Gerecht.

10      Bij brief en fax van 14 augustus 2013 heeft de griffier van het Gerecht verzoekster erop gewezen dat een verzoeker voor het instellen van een beroep dat valt onder de bevoegdheid van het Gerecht, vertegenwoordigd moet zijn door een advocaat die is ingeschreven bij de balie van een lidstaat, dat een niet door een advocaat ondertekend verzoekschrift niet kan worden ingeschreven en dat dus geen gevolg kon worden gegeven aan de brief van 30 juli 2013.

 Procesverloop

11      Bij een op 27 september 2013 gedateerd en op 1 oktober 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

12      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 februari 2014, heeft het ECHA krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de niet-ontvankelijkheid van het beroep aangevoerd, zulks gelet op de termijnen.

13      Bij op 11 maart 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoekster haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

14      De schriftelijke behandeling betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid werd gesloten op 25 maart 2014, nadat verzoekster de verzuimen bij de indiening van haar opmerkingen betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid had hersteld.

15      Bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991, werd partijen op 9 januari 2015 verzocht hun zienswijze te geven aangaande de mogelijke relevantie voor het onderhavige geding van het arrest van 2 oktober 2014, Spraylat/ECHA (T‑177/12, Jurispr., EU:T:2014:849), en uiterlijk 12 februari 2015 te antwoorden op een vraag.

16      Het ECHA heeft aan dit verzoek voldaan op 11 februari 2015 en verzoekster op 23 februari 2015. Bij beslissing van het Gerecht van 27 februari 2015 werd het antwoord van verzoekster in het procesdossier opgenomen.

 Conclusies van partijen

17      Het ECHA verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

18      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid af te wijzen;

–        het ECHA te verwijzen in de kosten.

 In rechte

19      Krachtens artikel 130, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, kan het Gerecht uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid of de onbevoegdheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan, indien de verweerder daarom verzoekt. Het Gerecht acht zich in casu door de stukken in het dossier voldoende ingelicht en besluit uitspraak te doen zonder de behandeling van de zaak voort te zetten.

 Argumenten van partijen

20      Het ECHA voert aan dat het op 1 oktober 2013 ingestelde beroep niet-ontvankelijk is omdat het te laat werd ingesteld.

21      Het feit dat het bestreden besluit werd opgesteld in een andere taal dan deze van verzoekster doet hieraan geen afbreuk.

22      Verzoekster heeft bij het ECHA immers een aanvraag tot registratie in het Engels ingediend. Het ECHA heeft deze aanvraag in dezelfde taal beantwoord en er gevolg aan gegeven, overeenkomstig artikel 2, tweede volzin, van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385).

23      In ieder geval heeft verzoekster tijdig van het bestreden besluit kennisgenomen en heeft zij het besluit duidelijk begrepen.

24      Aangezien er bovendien geen algemene verplichting bestaat om de adressaten van handelingen van de instellingen van de Unie te informeren over de beroepen die tegen deze handelingen kunnen worden ingesteld, kan het gegeven dat de kennisgeving betreffende de beroepsmogelijkheden in het Engels werd opgesteld geenszins van invloed zijn op de einddatum voor het instellen van het beroep tot nietigverklaring.

25      Ten aanzien van het feit dat haar aanvraag tot registratie van chemische stoffen in het Engels is ingediend, merkt verzoekster op dat de brief ten behoeve van de registratieaanvraag al vooraf in het Engels was opgesteld en bij de briefwisseling van het ECHA was gevoegd, zodat zij enkel nog boekhoudkundige informatie hoefde in te winnen en het vakje dat overeenstemde met de grootte van de onderneming hoefde aan te kruisen.

26      Aangaande het betoog van het ECHA dat verzoekster niet stelt dat zij het bestreden besluit niet heeft begrepen, wijst verzoekster er, zonder dit betoog te bestrijden, op dat de bij het besluit gevoegde factuur, opgesteld in het Frans, voor haar op zich reeds volstond daaruit af te leiden dat haar een financiële straf werd opgelegd.

27      Verzoekster wijst erop dat zij bij twee gelegenheden, te weten op 15 en op 30 juli 2013, te kennen heeft gegeven dat zij zich tegen het bestreden besluit verzette, „allicht niet zoals het naar de vorm hoorde, gezien de [volgens haar] dubbelzinnigheden in de door het ECHA opgestelde briefwisseling in een taal die niet [haar nationale taal] was”.

28      Het feit dat verzoekster daadwerkelijk de financiële straf heeft betwist, betekent volgens haar niet dat zij het aanvankelijk ontvangen dossier voor de aanvraag tot registratie correct heeft begrepen. Het staat volgens haar vast dat de door het ECHA gemaakte taalkeuze een onjuiste uitlegging van het registratiedossier in de hand heeft gewerkt, in die zin dat verzoekster in haar aanvraag tot registratie uitsluitend financiële inlichtingen over zichzelf heeft vermeld en niet over de partneronderneming die ook tot haar kapitaal behoort.

 Beoordeling door het Gerecht

29      In de eerste plaats moet er betreffende de regeling die van toepassing is op beroepstermijnen aan worden herinnerd dat de in artikel 263 VWEU genoemde termijnen voor het instellen van een beroep van openbare orde zijn en deze termijnen niet naar believen van partijen en de rechter kunnen worden ingeroepen (beschikking van 15 november 2012, Städter/ECB, C‑102/12 P, EU:C:2012:723, punt 13).

30      Er dient eveneens aan te worden herinnerd dat de procedureregels strikt moeten worden toegepast ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden (zie beschikking van 29 januari 2014, Gbagbo/Raad, C‑397/13 P, EU:C:2014:46, punt 7 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Overeenkomstig artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, kan slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht worden afgeweken van de procestermijnen (zie beschikking Gbagbo/Raad, punt 30 supra, EU:C:2014:46, punt 8 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Bovendien moet het begrip verschoonbare dwaling wat de beroepstermijnen betreft, eng worden uitgelegd en kan het slechts betrekking hebben op uitzonderlijke omstandigheden waarin met name de betrokken instelling zich op zodanige wijze heeft gedragen dat dit gedrag, op zich of in doorslaggevende mate, bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag legt die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken (zie arrest van 22 september 2011, Bell & Ross/BHIM, C‑426/10 P, Jurispr., EU:C:2011:612, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      In casu is op 21 mei 2013 aan verzoekster kennisgegeven van het bestreden besluit. Ingevolge artikel 263, zesde alinea, VWEU juncto artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991 is de termijn voor het instellen van beroep tegen dit besluit dus op woensdag 31 juli 2013 om middernacht verstreken.

34      In de tweede plaats moet er wat de taalregeling in de Unie betreft, aan worden herinnerd dat artikel 2 van verordening nr. 1 bepaalt dat de stukken die aan de instellingen worden gezonden door een lidstaat of door een persoon die valt onder de jurisdictie van een lidstaat, naar keuze van de afzender worden gesteld in een van de officiële talen, en het antwoord van de instellingen in dezelfde taal wordt gesteld.

35      Bovendien schrijft artikel 3 van verordening nr. 1 voor dat de stukken die door de instellingen aan een lidstaat of aan een persoon die valt onder de jurisdictie van een lidstaat worden gezonden, worden gesteld in de taal van die staat.

36      Artikel 104 van verordening nr. 1907/06 bepaalt dat verordening nr. 1 geldt voor het ECHA.

37      In casu staat vast dat de aanvraag tot registratie door verzoekster in het Engels werd ingediend.

38      Eveneens staat vast dat het bestreden besluit ter kennis werd gebracht in het Engels, vergezeld van een factuur voor de litigieuze leges, die deels in het Engels, deels in het Frans was opgesteld.

39      Voorts staat vast dat het door verzoekster op 15 juli 2013 aan het ECHA gerichte bezwaarschrift was opgesteld in het Frans en dat het ECHA op 26 juli 2013 op dit bezwaarschrift heeft gereageerd in een e-mail in dezelfde taal.

40      Hoewel ECHA stelt dat verzoekster het bestreden besluit heeft begrepen, voert laatstgenoemde in haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid geen concreet argument aan en verklaart zij niet dat zij het in het Engels opgestelde besluit waarmee van haar leges worden geheven, niet heeft begrepen. Met name, en meer bepaald wat betreft de vraag naar de beroepstermijnen waarvan in het kader van de onderhavige exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt betwist dat die in acht zijn genomen, stelt verzoekster niet dat zij de in het besluit vervatte informatie betreffende de regels en beroepstermijnen niet heeft begrepen.

41      Verzoekster beperkt zich inhoudelijk tot de bewering dat het gebruik van het Engels en van technische woordenschat tijdens de registratieprocedure van de twee chemische stoffen, de onjuiste opgave van de grootte van haar onderneming in de hand heeft gewerkt, wat volgens haar rechtvaardigt dat geen leges van haar mogen worden geheven.

42      Meer algemeen voert verzoekster noch in het verzoekschrift noch in haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid enige reden aan die, gelet op de rechtspraak in punten 31 en 32 hierboven, zou kunnen rechtvaardigen dat het beroep pas op 1 oktober 2013 werd ingesteld.

43      Hoogstens vermeldt verzoekster in haar verzoekschrift dat zij bij twee gelegenheden, te weten op 15 en op 30 juli 2013, te kennen heeft gegeven dat zij zich tegen het bestreden besluit verzette, „allicht niet zoals het naar de vorm hoorde, gezien de dubbelzinnigheden in de door het ECHA opgestelde briefwisseling in een taal die niet [haar nationale taal] was”.

44      Zelfs wanneer deze overweging, die niet de termijnen maar enkel de vorm van de bezwaren van 15 en 30 juli 2013 betreft, zo zou moeten worden uitgelegd dat zij ook betrekking heeft op de vraag of het beroep te laat is ingesteld, zou zij moeten worden verworpen.

45      De verwijzing naar „dubbelzinnigheden” is immers kennelijk misplaatst, op zijn minst voor zover het het deel van het bestreden besluit over de regels en de beroepstermijnen betreft.

46      In de eerste plaats blijkt dat de regels en de beroepstermijnen in dit deel van het bestreden besluit in de Engelse versie ondubbelzinnig zijn beschreven.

47      In de tweede plaats veronderstelt logischerwijze alleen al het feit dat een vermeende dubbelzinnigheid wordt aangevoerd, dat die is onderkend en dus dat om die te kunnen onderkennen voldoende kennis van de taal van de vermeend dubbelzinnige tekst aanwezig is. Verzoekster wijst echter de door haar vagelijk aangevoerde dubbelzinnigheden niet aan.

48      Aangenomen dat de overweging in punt 43 hierboven aldus moet worden opgevat dat daarmee ook wordt gedoeld op de vraag naar de beroepstermijnen, volgt hieruit dat deze overweging niet kan verklaren, en nog minder kan rechtvaardigen, dat het beroep pas op 1 oktober 2013 werd ingediend.

49      Ten overvloede zij eraan herinnerd dat het ECHA in antwoord op het in het Frans opgestelde bezwaarschrift van 15 juli, dat het ECHA op 25 juli 2013 heeft bereikt, verzoekster er per e-mail van 26 juli 2013 in dezelfde taal op heeft gewezen dat het beroep bij het Gerecht moest worden ingediend binnen een termijn van 2 maanden te rekenen vanaf het bestreden besluit, en dat het verzoekster de link naar de website van het Hof van Justitie heeft meegedeeld.

50      Bijgevolg wordt het feit dat door verzoekster vermeende dubbelzinnigheden zijn ingeroepen, dat reeds voldoende wordt weersproken door de overwegingen in de punten 42 tot en met 47 hierboven, nogmaals weerlegd doordat het ECHA de in het bestreden besluit opgenomen inlichtingen betreffende regels en beroepstermijnen in het Frans heeft herhaald.

51      Hoewel de inlichtingen in het bestreden besluit waren opgenomen en door het ECHA op 26 juli 213 zijn herhaald, heeft verzoekster, in plaats van binnen de beroepstermijn een door een advocaat ondertekend verzoekschrift neer te leggen, ervoor gekozen om het verzoekschrift de avond vóór het verstrijken van de termijn naar het Gerecht te zenden in de vorm van een door een bestuurder ondertekende brief. Er zij aan herinnerd dat een verzoekschrift dat niet door een advocaat is ondertekend, volgens de rechtspraak een gebrek vertoont dat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep bij het verstrijken van de procestermijnen en niet kan worden geregulariseerd (arrest Bell & Ross/BHIM, punt 32 supra, EU:C:2011:612, punt 42).

52      Uit een en ander volgt dat, gelet op de feiten van de zaak en bij ontbreken van omstandigheden zoals bedoeld in de punten 31 en 32 hierboven, de door het ECHA opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet worden toegewezen en dat het onderhavige beroep moet worden verworpen omdat het te laat is ingesteld.

 Kosten

53      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het ECHA te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Zesde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      De Société européenne des chaux et liants draagt haar eigen kosten alsook die van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

Luxemburg, 2 oktober 2015.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      S. Frimodt Nielsen


* Procestaal: Frans.