Language of document : ECLI:EU:C:2019:671

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

5 september 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2002/22/EG – Universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten – Artikel 26, lid 5 – Uniform Europees alarmnummer – Terbeschikkingstelling van locatiegegevens over de beller”

In zaak C‑417/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (bestuursrechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) bij beslissing van 21 juni 2018, ingekomen bij het Hof op 26 juni 2018, in de procedure

AW,

BV,

CU,

DT

tegen

Lietuvos valstybė, vertegenwoordigd door de Lietuvos Respublikos ryšių reguliavimo tarnyba, de Bendrasis pagalbos centras en het Lietuvos Respublikos vidaus reikalų ministerija,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), kamerpresident, K. Jürimäe, D. Šváby, S. Rodin en N. Piçarra, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: M. Aleksejev, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 mei 2019,

gelet op de opmerkingen van:

–        AW, BV, CU en DT, vertegenwoordigd door L. Šaltinytė, bijgestaan door L. Žalnieriūnas, advocatas,

–        de Litouwse regering, vertegenwoordigd door R. Dzikovič, K. Dieninis en R. Krasuckaitė als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, S. L. Kalėda, L. Nicolae en A. Steiblytė als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 26 van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 51), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (PB 2009, L 337, blz. 11) (hierna: „richtlijn 2002/22”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen AW, BV, CU en DT (hierna: „AW e.a.”) en de Lietuvos valstybė (Litouwse Staat), vertegenwoordigd door de Lietuvos Respublikos ryšių reguliavimo tarnyba (regelgevende instantie voor communicatie), de Bendrasis pagalbos centras (centrale voor noodhulpdiensten) en het Lietuvos Respublikos vidaus reikalų ministerija (ministerie van Binnenlandse Zaken van de Republiek Litouwen) over hun vordering tot schadevergoeding.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2002/22

3        Overweging 36 van richtlijn 2002/22 luidt:

„Het is van belang dat de gebruikers in staat zijn het uniforme Europese alarmnummer ‚112’, en eventuele andere nationale alarmnummers, kosteloos vanaf ieder toestel, met inbegrip van openbare betaaltelefoons, te bereiken zonder het gebruik van enig betaalmiddel. [...] Informatie over de plaats waar de beller zich bevindt, die voor zover dit technisch haalbaar is voor de hulpdiensten beschikbaar zal moeten zijn, verbetert het beschermingsniveau en de veiligheid van de gebruikers van ‚112’-diensten en maakt het voor de hulpdiensten gemakkelijker om hun taken te vervullen, mits de doorschakeling van oproepen en bijbehorende gegevens naar de hulpdiensten is gewaarborgd. [...]”

4        Artikel 26 van deze richtlijn bepaalt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat alle eindgebruikers van de in lid 2 bedoelde dienst, inclusief gebruikers van openbare betaaltelefoons, kosteloos en zonder dat zij daarvoor een betaalmiddel hoeven te gebruiken noodhulpdiensten kunnen oproepen via het uniforme Europese alarmnummer ,112’ en via eventuele nationale alarmnummers zoals bepaald door de lidstaten.

2.      De lidstaten zorgen er in overleg met de nationale regelgevende instanties, de noodhulpdiensten en de aanbieders voor dat ondernemingen die eindgebruikers een elektronischecommunicatiedienst aanbieden voor uitgaande nationale gesprekken naar een nummer of een aantal nummers in een nationaal telefoonnummerplan, toegang verschaffen tot noodhulpdiensten.

3.      De lidstaten zorgen ervoor dat oproepen via het uniforme Europese alarmnummer ,112’ naar behoren worden beantwoord en behandeld op de wijze die het meest geschikt is voor de nationale organisatie van noodhulpdiensten. Dergelijke oproepen worden ten minste zo snel en doeltreffend beantwoord en behandeld als oproepen via de eventueel nog bestaande nationale alarmnummers.

[...]

5.      De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken ondernemingen locatiegegevens over de beller kosteloos beschikbaar stellen aan de instantie die noodhulpoproepen beheert, zodra die instantie de oproep ontvangt. Dit geldt voor alle oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer ,112’. De lidstaten kunnen deze verplichting uitbreiden tot oproepen naar nationale alarmnummers. De bevoegde regelgevende instanties stellen criteria vast voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de verstrekte locatiegegevens over de beller.

[...]”

 Richtlijn 2009/136

5        Overweging 39 van richtlijn 2009/136 luidt:

„Eindgebruikers moeten toegang hebben tot de noodhulpdiensten met gebruikmaking van ongeacht welke telefoondienst waarmee telefoonoproepen kunnen worden geïnitieerd via een nummer of via nummers in de nationale of internationale telefoonnummerplannen. [...] Om de burger beter te beschermen, moet de verplichting worden versterkt om informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking te stellen. Met name moeten ondernemingen locatiegegevens over de beller beschikbaar stellen aan de noodhulpdiensten zodra de oproep die dienst bereikt, ongeacht de gebruikte technologie. [...]”

 Litouws recht

 Wet van de Republiek Litouwen nr. IX-2135 inzake elektronische communicatie

6        Artikel 34, lid 10, van de Lietuvos Respublikos elektroninių ryšių įstatymas n° IX-2135 (wet van de Republiek Litouwen nr. IX-2135 inzake elektronische communicatie) van 15 april 2004 (Žin., 2004,
n° 69‑2382), in de versie die van toepassing is op de feiten in het hoofdgeding, bepaalde:

„Aanbieders van openbare communicatienetwerken en van voor het publiek toegankelijke elektronischecommunicatiediensten zorgen ervoor dat hun abonnees of gebruikers van voor het publiek toegankelijke elektronischecommunicatiediensten – met inbegrip van gebruikers van openbare betaaltelefoons en van abonnees en gebruikers met een beperking – overeenkomstig de door de regelgevende instantie voor communicatie vastgelegde procedure en voorwaarden kosteloos toegang hebben tot de door de overheid opgezette noodhulpdiensten.”

7        Artikel 68, lid 2, van deze wet was als volgt verwoord:

„Aanbieders van openbare communicatienetwerken en van voor het publiek toegankelijke elektronischecommunicatiediensten zenden bij elke noodoproep locatiegegevens over de beller (met inbegrip van de stroomgegevens) kosteloos door naar de centrale voor noodhulpdiensten, zonder de toestemming van de abonnee of de daadwerkelijke gebruiker van de elektronischecommunicatiediensten. Locatiegegevens over de beller worden voor elke noodoproep kosteloos verstrekt, zodra de centrale voor noodhulpdiensten de noodoproep ontvangt. De centrale voor noodhulpdiensten dient bij de regelgevende instantie voor communicatie voorstellen in betreffende de criteria voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van locatiegegevens over de beller. In het licht van de voorstellen die haar door de centrale voor noodhulpdiensten worden voorgelegd, stelt de regelgevende instantie voor communicatie criteria vast voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van locatiegegevens over de beller. De aanschaf-, installatie- (aanpassings-), vernieuwings- en werkingskosten van de apparatuur (en bijbehorende software) die niet essentieel zijn voor de uitoefening van de activiteiten van de aanbieder, maar nodig zijn om de locatiegegevens over de beller (met inbegrip van de stroomgegevens) aan de centrale voor noodhulpdiensten te verstrekken, worden ten laste van de staatsbegroting terugbetaald aan de aanbieders van openbare communicatienetwerken en van voor het publiek toegankelijke elektronischecommunicatiediensten, overeenkomstig de door de regering vastgestelde regels. De overige bepalingen van dit lid worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de regels en voorwaarden van artikel 34, lid 10, van deze wet.”

 Regels voor toegang tot de noodhulpdiensten

8        Bij besluit nr. 1V-1087 van 7 november 2011 heeft de directeur van de regelgevende instantie voor communicatie de regels vastgesteld voor de toegang van abonnees en gebruikers tot de door de overheid verstrekte noodhulpdiensten (hierna: „regels voor toegang tot de noodhulpdiensten”).

9        Punt 4.5.4.1 van deze regels verplicht aanbieders van mobiele netwerken om locatiegegevens te verzenden met een nauwkeurigheid die overeenkomt met het bereik van basisstations (van de sector) (Cell-ID). Dienaangaande benadrukt de verwijzende rechter dat deze regels geen minimale nauwkeurigheid aangeven waarmee basisstations de locatie van de beller moeten doorgeven en evenmin wat de distributiedichtheid van de basisstations moet zijn.

10      Volgens punt 4.5.4.2 van de regels voor toegang tot de noodhulpdiensten moet 95 % van alle locatiegegevens worden verzonden binnen 20 seconden nadat verbinding is gemaakt met de centrale voor noodhulpdiensten of nadat de centrale voor noodhulpdiensten de exploitant van het netwerk of de aanbieder van de mobiele communicatiediensten daarom heeft verzocht.

11      In punt 4.5.4.3 van de regels voor toegang tot de noodhulpdiensten wordt bepaald dat er een back-up moet bestaan van het gehele systeem voor de overdracht van locatiegegevens van de exploitanten van mobiele netwerken en dat het systeem gedurende ten minste 97 % van het jaar toegankelijk moet zijn.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      AW e.a. zijn naasten van ES, een meisje van 17 jaar dat het slachtoffer is geworden van een misdrijf. Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat ES op 21 september 2013 rond 6 uur ’s morgens in een buitenwijk van Panevėžys (Litouwen) werd ontvoerd, verkracht en levend verbrand in de kofferbak van een auto. Toen ze in deze kofferbak was opgesloten, heeft ze de Litouwse alarmcentrale met een mobiele telefoon ongeveer tien keer gebeld op het uniforme Europese alarmnummer „112” (hierna: „112”) om hulp te vragen. De apparatuur van de alarmcentrale toonde echter niet het nummer van de gebruikte mobiele telefoon, waardoor de medewerkers van deze alarmcentrale haar plaats niet konden bepalen. Men heeft niet kunnen vaststellen of de door ES gebruikte mobiele telefoon met een simkaart was uitgerust en evenmin waarom haar nummer niet zichtbaar was bij de alarmcentrale.

13      AW e.a. hebben bij de verwijzende rechter beroep ingesteld om de Litouwse Staat te veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade die het slachtoffer, ES, en zijzelf, haar naasten, hebben geleden. Tot staving van hun beroep stellen zij dat de Republiek Litouwen niet heeft gezorgd voor de juiste praktische uitvoering van artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22. Deze nalatigheid heeft ertoe geleid dat de locatiegegevens over ES niet konden worden doorgegeven aan de politiediensten in het veld, waardoor zij haar niet te hulp konden snellen.

14      De verwijzende rechter vraagt zich af of artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 de verplichting oplegt om locatiegegevens over de beller door te geven wanneer de oproep wordt gedaan vanaf een toestel dat geen simkaart bevat, en of in een geval als in het hoofdgeding, waarin de regeling van een lidstaat het mogelijk maakt „112” te bellen met een mobiele telefoon zonder simkaart, overeenkomstig artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 locatiegegevens over de beller moeten worden vastgesteld.

15      Mochten de lidstaten in het geval van een oproep afkomstig van een mobiele telefoon zonder simkaart naar „112” worden geacht verplicht te zijn ervoor te zorgen dat locatiegegevens over de beller worden vastgesteld, wenst de verwijzende rechter ook te vernemen of de toepasselijke Litouwse regeling in het licht van de verplichtingen uit hoofde van artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 kan verzekeren dat de plaats waar de beller zich bevond, voldoende nauwkeurig wordt vastgesteld.

16      Ten slotte merkt de verwijzende rechter op dat, indien blijkt dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ervoor moeten zorgen dat locatiegegevens worden vastgesteld over een persoon die „112” belt, zelfs indien deze persoon belt met een mobiele telefoon die niet is uitgerust met een simkaart, hij zich zal moeten uitspreken over de vraag of er een rechtstreeks causaal verband moet bestaan tussen de niet-naleving van deze verplichting door de betrokken lidstaat en de door particulieren geleden schade, dan wel of een indirect causaal verband volstaat wanneer op grond van nationaal recht of nationale rechtspraak een dergelijk verband voldoende is om een van de voorwaarden voor de aansprakelijkheid van de betrokken lidstaat te vervullen.

17      In die omstandigheden heeft de Vilniaus apygardos administracinis teismas (bestuursrechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Regelt artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 [...] de verplichte verstrekking van locatiegegevens in het geval van oproepen vanuit mobiele toestellen zonder simkaart?

2)      Houdt het feit dat personen op grond van nationale wetgeving [...] ,112’ zonder simkaart kunnen bellen in dat locatiegegevens voor dergelijke oproepen moeten worden vastgesteld op grond van artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 [...]?

3)      Is de in punt 4.5.4 van de regels voor toegang [tot de noodhulpdiensten] neergelegde nationale wetgeving, die onder meer bepaalt dat aanbieders van openbare mobiele netwerken locatiegegevens moeten verstrekken met een mate van nauwkeurigheid die overeenstemt met het bereik van het basisstation (van de sector) (Cell-ID), maar die geen minimale nauwkeurigheid (in termen van afstand) aangeeft waarmee basisstations de beller moeten lokaliseren en evenmin wat de distributiedichtheid (in termen van afstand) moet zijn van basisstations, in overeenstemming met artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 [...], dat bepaalt dat de bevoegde regelgevende instanties criteria vaststellen inzake de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de verstrekte locatiegegevens over de beller?

4)      Mocht het Hof de eerste vraag of de tweede vraag in die zin beantwoorden dat een lidstaat ervoor moet zorgen dat locatiegegevens worden vastgesteld overeenkomstig artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 [...], of de derde vraag in die zin zou beantwoorden dat de nationale wetgeving niet in overeenstemming is met artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 [...], dat bepaalt dat de bevoegde regelgevende instanties criteria vaststellen voor de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de verstrekte locatiegegevens over de beller, moet een nationale rechter dan bij zijn beslissing over de kwestie van de schadevergoeding een rechtstreeks causaal verband vaststellen tussen de schending van Unierecht en de door de particulieren geleden schade, of volstaat dat een indirect causaal verband tussen de schending van Unierecht en de door de particulieren geleden schade wordt vastgesteld ingeval op grond van bepalingen van nationaal recht of nationale rechtspraak een indirect causaal verband tussen de onrechtmatigheden en de door de particulieren geleden schade afdoende is voor aansprakelijkheid?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste en tweede vraag

18      Met zijn eerste en tweede vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat de betrokken ondernemingen locatiegegevens over de beller kosteloos beschikbaar stellen aan de instantie die noodhulpoproepen naar „112” beheert, zodra deze instantie de oproep ontvangt, ook wanneer deze oproep afkomstig is van een mobiele telefoon die niet is uitgerust met een simkaart.

19      Vooraf zij opgemerkt dat de Litouwse regering in haar schriftelijke opmerkingen aan het Hof aanvoert dat een dergelijke situatie niet binnen de werkingssfeer van artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 valt, maar door het nationale recht van elke lidstaat wordt beheerst, in dit geval het Litouwse recht.

20      In dit verband volstaat het erop te wijzen dat de eerste en de tweede vraag juist zien op de toepasselijkheid van artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 in een situatie als die welke heeft geleid tot het hoofdgeding. Met zijn vragen verzoekt de verwijzende rechter het Hof dus niet om een uitlegging van het Litouwse recht, maar om die van het Unierecht, met name richtlijn 2002/22.

21      Wat het antwoord op deze vragen betreft, blijkt uit de bewoordingen zelf van artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 dat „alle oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer” onder de verplichting vallen om locatiegegevens over de beller beschikbaar te stellen.

22      Er zij ook aan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat uit artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22 in de oorspronkelijke versie – die overeenkomt met artikel 26, lid 5, van deze richtlijn in de huidige versie – volgt dat deze bepaling de lidstaten, voor zover een en ander technisch haalbaar is, een resultaatsverplichting oplegt, die niet beperkt is tot het opzetten van een passend regelgevend kader, maar inhoudt dat de informatie over de locatie van eenieder die „112” belt, daadwerkelijk naar de noodhulpdiensten wordt doorgezonden (arrest van 11 september 2008, Commissie/Litouwen,
C‑274/07, EU:C:2008:497, punt 40).

23      Derhalve kan niet worden aanvaard dat oproepen naar „112” afkomstig van een mobiele telefoon die niet met een simkaart is uitgerust, van de werkingssfeer van deze bepaling worden uitgesloten.

24      Bijgevolg moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht – voor zover dit technisch haalbaar is – om ervoor te zorgen dat de betrokken ondernemingen locatiegegevens over de beller kosteloos beschikbaar stellen aan de instantie die noodhulpoproepen naar „112” beheert, zodra deze instantie de oproep ontvangt, ook al is deze oproep afkomstig van een mobiele telefoon die niet is uitgerust met een simkaart.

 Derde vraag

25      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of de nationale regeling die de criteria voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de locatiegegevens over de beller naar het nummer „112” heeft vastgesteld, in overeenstemming is met artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22.

26      In het bijzonder betwijfelt de verwijzende rechter, zoals blijkt uit punt 9 van dit arrest, of een lidstaat zich kan beperken tot de bepaling dat de locatiegegevens over de beller naar „112” moeten worden verstrekt met een mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met het bereik van het basisstation. Van de exploitanten kan immers worden verlangd dat zij met een minimale nauwkeurigheid de afstand aangeven tussen de beller en het basisstation via hetwelk zijn oproep werd verzonden. Bovendien benadrukt de verwijzende rechter dat de toepasselijke Litouwse regeling niet bepaalt wat de distributiedichtheid van de basisstations moet zijn en evenmin een maximumafstand tussen de basisstations vaststelt.

27      Dienaangaande moet vooraf worden benadrukt dat het volgens de rechtspraak van het Hof aan de bevoegde nationale rechter staat om te onderzoeken of een nationale regeling in overeenstemming is met het Unierecht, waarbij het Hof in zijn uitspraak op een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU slechts bevoegd is deze rechter alle uitleggingsgegevens betreffende het Unierecht te geven om hem in staat te stellen die overeenstemming te toetsen (zie in die zin arrest van 1 juli 2014, Ålands Vindkraft, C‑573/12, EU:C:2014:2037, punt 126).

28      In die omstandigheden moet de derde vraag worden geherformuleerd en ervan worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met die vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten bij de vaststelling van de criteria voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de locatiegegevens over de beller naar „112” een beoordelingsmarge verleent die hun toestaat deze criteria te beperken tot de identificatie van het basisstation via hetwelk de oproep werd verzonden.

29      Zoals de Litouwse regering en de Europese Commissie in hun bij het Hof ingediende opmerkingen hebben benadrukt, blijkt uit de bewoordingen van de laatste zin van artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22 dat de lidstaten over een zekere beoordelingsmarge beschikken bij de vaststelling van de criteria voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de locatiegegevens over de beller naar „112”, die de betrokken ondernemingen op grond van de eerste zin van dat lid kosteloos beschikbaar moeten stellen aan de instantie die noodhulpoproepen beheert.

30      Opgemerkt zij echter dat uit overweging 36 van richtlijn 2002/22 en overweging 39 van richtlijn 2009/136 blijkt dat locatiegegevens over de beller moeten worden verstrekt om het beschermingsniveau en de veiligheid van de gebruikers van „112” te verbeteren en de hulpdiensten te helpen bij de vervulling van hun taken.

31      De criteria voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de locatiegegevens over de beller moeten er in ieder geval voor zorgen dat – voor zover dit technisch haalbaar is – de locatie van deze beller zo betrouwbaar en nauwkeurig wordt bepaald als nodig is om de hulpdiensten in staat te stellen hem nuttige bijstand te verlenen.

32      De beoordelingsmarge van de lidstaten bij het vaststellen van deze criteria wordt bijgevolg beperkt door de noodzaak ervoor te zorgen dat de verstrekte gegevens de daadwerkelijke plaatsbepaling van de beller, en dus de interventie van de hulpdiensten, mogelijk maken.

33      Aangezien een dergelijke beoordeling buitengewoon technisch van aard is en nauw verband houdt met de specifieke kenmerken van het Litouwse mobiele telecommunicatienetwerk, staat het aan de verwijzende rechter om deze te verrichten.

34      Bijgevolg moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 26,
lid 5, van richtlijn 2002/22 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten een beoordelingsmarge verleent bij de vaststelling van de criteria voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de locatiegegevens over de beller naar „112”, met dien verstande dat deze criteria ervoor moeten zorgen dat – voor zover dit technisch haalbaar is – de locatie van de beller zo betrouwbaar en nauwkeurig wordt bepaald als nodig is om de hulpdiensten in staat te stellen hem nuttige bijstand te verlenen, hetgeen de verwijzende rechter dient te beoordelen.

 Vierde vraag

35      Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer volgens het nationale recht van een lidstaat het bestaan van een indirect causaal verband tussen de door de nationale autoriteiten begane onrechtmatigheid en de door een particulier geleden schade wordt geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van de staat, een dergelijk indirect causaal verband tussen een aan deze lidstaat toe te rekenen schending van het Unierecht en de door een particulier geleden schade eveneens moet worden geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van deze lidstaat voor deze schending van het Unierecht.

36      In haar bij het Hof overgelegde opmerkingen heeft de Litouwse regering betwist dat, voor de aansprakelijkheid van de Litouwse Staat naar nationaal recht, een indirect causaal verband tussen de begane onrechtmatigheid en de geleden schade volstaat. Volgens de Litouwse regering blijkt uit de toepasselijke Litouwse bepalingen dat er voor aansprakelijkheid van de Staat een rechtstreeks causaal verband moet bestaan tussen de door de nationale autoriteiten begane onrechtmatigheid en de schending van het recht van de persoon die schade heeft geleden.

37      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat het niet aan het Hof staat om zich in het kader van het in artikel 267 VWEU neergelegde stelsel van rechterlijke samenwerking uit te spreken over de uitlegging van nationale bepalingen, en evenmin om te oordelen of na te gaan of de uitlegging daarvan door de verwijzende rechter juist is (arrest van 26 maart 2015, Macikowski, C‑499/13, EU:C:2015:201, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Wat het antwoord op de vierde vraag betreft, zij erop gewezen dat een van de voorwaarden voor de aansprakelijkheid van een lidstaat voor schade die particulieren lijden ten gevolge van aan hem toerekenbare schendingen van het Unierecht, is dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schending van dit recht en de door deze particulieren geleden schade (zie in die zin arrest van 4 oktober 2018, Kantarev, C‑571/16, EU:C:2018:807, punt 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Uit de rechtspraak van het Hof blijkt echter dat het, in geval van een aan de staat toerekenbare schending van het Unierecht, aan hem is om in het kader van het nationale aansprakelijkheidsrecht de gevolgen van de veroorzaakte schade ongedaan te maken, met dien verstande dat de door de nationale wettelijke regelingen ter zake van schadevergoeding vastgestelde voorwaarden niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor gelijksoortige nationale vorderingen gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) (zie in die zin arrest van 4 oktober 2018, Kantarev, C‑571/16, EU:C:2018:807, punt 123 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Hieruit volgt dat wanneer volgens het nationale recht van een lidstaat, zoals uitgelegd door de nationale rechterlijke instanties van deze lidstaat, het bestaan van een indirect causaal verband tussen een door deze lidstaat begane schending van het nationale recht en de geleden schade wordt geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van de staat, een indirect causaal verband tussen een aan de betrokken lidstaat toerekenbare schending van het Unierecht en de door particulieren geleden schade krachtens het gelijkwaardigheidsbeginsel eveneens moet worden geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van deze lidstaat voor deze schending.

41      Bijgevolg moet op de vierde vraag worden geantwoord dat het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer volgens het nationale recht van een lidstaat het bestaan van een indirect causaal verband tussen een door de nationale autoriteiten begane onrechtmatigheid en de door een particulier geleden schade wordt geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van de staat, een dergelijk indirect causaal verband tussen een aan de betrokken lidstaat toerekenbare schending van het Unierecht en de door een particulier geleden schade eveneens moet worden geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van deze lidstaat voor deze schending van het Unierecht.

 Kosten

42      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht – voor zover dit technisch haalbaar is – om ervoor te zorgen dat de betrokken ondernemingen locatiegegevens over de beller kosteloos beschikbaar stellen aan de instantie die noodhulpoproepen naar het uniforme Europese alarmnummer „112” beheert, zodra deze instantie de oproep ontvangt, ook al is deze oproep afkomstig van een mobiele telefoon die niet is uitgerust met een simkaart.

2)      Artikel 26, lid 5, van richtlijn 2002/22, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten een beoordelingsmarge verleent bij de vaststelling van de criteria voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de locatiegegevens over de beller naar het Europese alarmnummer „112”, met dien verstande dat deze criteria ervoor moeten zorgen dat – voor zover dit technisch haalbaar is – de locatie van de beller zo betrouwbaar en nauwkeurig wordt bepaald als nodig is om de hulpdiensten in staat te stellen hem nuttige bijstand te verlenen, hetgeen de verwijzende rechter dient te beoordelen.

3)      Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer volgens het nationale recht van een lidstaat het bestaan van een indirect causaal verband tussen een door de nationale autoriteiten begane onrechtmatigheid en de door een particulier geleden schade wordt geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van de staat, een dergelijk indirect causaal verband tussen een aan de betrokken lidstaat toerekenbare schending van het Unierecht en de door een particulier geleden schade eveneens moet worden geacht te volstaan voor de aansprakelijkheid van deze lidstaat voor deze schending van het Unierecht.

ondertekeningen


*      Procestaal: Litouws.