Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 29 maart 2004 ingesteld door Outokumpu OYJ en Outokumpu Copper Products OY tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-122/04)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 29 maart 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Outokumpu OYJ en Outokumpu Copper Products OY, gevestigd te Espoo (Finland), vertegenwoordigd door J. Ratliff, Barrister, en F. Distefano en J. Louostarinen, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    artikel 2 van de beschikking van de Commissie van 16 december 2003 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (Zaak COMP/E-1/38.240 - Industriële buizen) nietig te verklaren voorzover verzoekster daarbij een geldboete van 18,13 miljoen euro wordt opgelegd;

─    de bij die beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete te verlagen overeenkomstig de rechtsmacht van het Gerecht op grond van artikel 17 van verordening nr. 17/62 van de Raad en artikel 230 EG;

─    de Commissie te verwijzen in de kosten, met inbegrip van die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting toen zij de aan verzoekster opgelegde geldboete heeft verhoogd wegens recidive, gebaseerd op de beschikking van de Commissie van 18 juli 1990 inzake koudgewalste platte producten van roestvrij staal1. Verzoekster stelt schending van artikel 15, lid 2, van verordending nr. 17/622, de richtsnoeren van 19983, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en de motiveringsplicht. Zij stelt ook dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

Verder stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting toen het de geldboete heeft verhoogd met het oog op een afschrikkend effect. Volgens verzoekster is zij slechts op het einde van of na de inbreukperiode groter geworden dan de andere betrokken ondernemingen en had zij toentertijd dus niet het grotere vermogen of de grotere economische macht die zij volgens de Commissie had. Verzoekster stelt ook schending van fundamentele beginselen die de beoordelingsbevoegdheid van de Commissie beperken door bij de beoordeling van het afschrikkend effect enkel de omzet in aanmerking te nemen.

Ten slotte stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de gehele prijs in aanmerking te nemen, inclusief de prijs van het metaal, namelijk niet enkel de marge van de producent voor de verwerking van koper tot industriële buizen, maar ook de onderliggende omzet in koper, die geen deel uitmaakte van enige onwettige samenwerking.

____________

1 - 90/417/EGKS: Beschikking van de Commissie van 18 juli 1990 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende een overeenkomst en onderling samenhangende gedragingen van Europese fabrikanten van koudgewalste platte producten van roestvrij staal (PB L 220, blz. 28).

2 - Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 5 en 86 van het Verdrag (PB 13, blz. 204).

3 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB C 9, blz. 3).